nr. 13
AMENDEMENTEN VAN DE LEDEN JAN DE VRIES EN SZABó
Ontvangen 25 september 2003
De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:
Na artikel III worden twee nieuwe artikelen ingevoegd, luidende:
ARTIKEL IIIA
Na artikel 136 van het Wetboek van Strafrecht wordt een nieuw artikel
ingevoegd, luidende:
Artikel 136a
Hij die handelt in strijd met artikel 160a van het Wetboek van Strafvordering,
wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete
van de derde categorie.
ARTIKEL IIIB
In het Wetboek van Strafvordering wordt na artikel 160 een nieuw artikel
ingevoegd, luidende:
Artikel 160a
1. Een tussenpersoon die een telecommunicatiedienst verleent bestaande
in de doorgifte of opslag van gegevens die van een ander afkomstig zijn, en
die als zodanig kennis draagt van een der misdrijven als omschreven in de
artikelen 137d, 137e, 137f, 137g of 240b van het Wetboek van Strafrecht,
is verplicht daarvan onverwijld aangifte te doen bij een opsporingsambtenaar.
2. Artikel 160, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.
Toelichting
De richtlijn geeft lidstaten expliciet de mogelijkheid dat tussenpersonen
verplicht kunnen worden aangifte te doen van vermeende onwettige activiteiten
of informatie door afnemers van hun dienst. Reeds in de nota Criminaliteitspreventie
werd geconstateerd dat de kwaliteit van de opsporing en vervolging van «cybercrime»
tekort schiet. Met name de uitingsdelicten kinderporno en discriminatie vragen
daarin bijzondere aandacht. Alles moet er op gericht zijn de bron zo spoedig
mogelijk te vinden en de verspreiding te beëindigen. Gezien de technische
(on)mogelijkheden en ontwikkelingen is daarvoor actieve medewerking van tussenpersonen
noodzakelijk. Indiener acht daarom, gezien het belang van opsporing en vervolging
van juist kinderporno en discriminatie, een wettelijke regeling gewenst boven
de bestaande zelfregulering door middel van meldpunten. Dit amendement geeft
hiervoor de wettelijke basis, zonder dat van gedwongen zelfcensuur sprake
is.
In de formulering is aangesloten bij het bestaande artikel 160 Wetboek
van Strafvordering. Ook daarin wordt gesproken over «kennis draagt van
een der misdrijven». Het vereist dus kennis van een of meer feiten en
dat de tussenpersoon het redelijk vermoeden moet hebben dat dit feit (-encomplex)
een van de genoemde misdrijven oplevert. Het nieuwe artikel vereist dus kennis,
hetgeen impliceert dat het (redelijk) vermoeden dat een feit zich heeft voorgedaan
nog geen aangifteplicht doet ontstaan.
Jan de Vries
Szabó