28 197
Aanpassing van het Burgerlijk Wetboek, het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, het Wetboek van Strafrecht en de Wet op de economische delicten ter uitvoering van richtlijn nr. 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt (PbEG L 178) (Aanpassingswet richtlijn inzake elektronische handel)

nr. 13
AMENDEMENTEN VAN DE LEDEN JAN DE VRIES EN SZABó

Ontvangen 25 september 2003

De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:

Na artikel III worden twee nieuwe artikelen ingevoegd, luidende:

ARTIKEL IIIA

Na artikel 136 van het Wetboek van Strafrecht wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 136a

Hij die handelt in strijd met artikel 160a van het Wetboek van Strafvordering, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie.

ARTIKEL IIIB

In het Wetboek van Strafvordering wordt na artikel 160 een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 160a

1. Een tussenpersoon die een telecommunicatiedienst verleent bestaande in de doorgifte of opslag van gegevens die van een ander afkomstig zijn, en die als zodanig kennis draagt van een der misdrijven als omschreven in de artikelen 137d, 137e, 137f, 137g of 240b van het Wetboek van Strafrecht, is verplicht daarvan onverwijld aangifte te doen bij een opsporingsambtenaar.

2. Artikel 160, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

Toelichting

De richtlijn geeft lidstaten expliciet de mogelijkheid dat tussenpersonen verplicht kunnen worden aangifte te doen van vermeende onwettige activiteiten of informatie door afnemers van hun dienst. Reeds in de nota Criminaliteitspreventie werd geconstateerd dat de kwaliteit van de opsporing en vervolging van «cybercrime» tekort schiet. Met name de uitingsdelicten kinderporno en discriminatie vragen daarin bijzondere aandacht. Alles moet er op gericht zijn de bron zo spoedig mogelijk te vinden en de verspreiding te beëindigen. Gezien de technische (on)mogelijkheden en ontwikkelingen is daarvoor actieve medewerking van tussenpersonen noodzakelijk. Indiener acht daarom, gezien het belang van opsporing en vervolging van juist kinderporno en discriminatie, een wettelijke regeling gewenst boven de bestaande zelfregulering door middel van meldpunten. Dit amendement geeft hiervoor de wettelijke basis, zonder dat van gedwongen zelfcensuur sprake is.

In de formulering is aangesloten bij het bestaande artikel 160 Wetboek van Strafvordering. Ook daarin wordt gesproken over «kennis draagt van een der misdrijven». Het vereist dus kennis van een of meer feiten en dat de tussenpersoon het redelijk vermoeden moet hebben dat dit feit (-encomplex) een van de genoemde misdrijven oplevert. Het nieuwe artikel vereist dus kennis, hetgeen impliceert dat het (redelijk) vermoeden dat een feit zich heeft voorgedaan nog geen aangifteplicht doet ontstaan.

Jan de Vries

Szabó

Naar boven