28 195
Wijziging van artikel 19 van de Huurprijzenwet woonruimte (wijziging motiveringsgrens huurverhogingsvoorstellen)

nr. 1
KONINKLIJKE BOODSCHAP

Aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Wij bieden U hiernevens ter overweging aan een voorstel van wet tot wijziging van artikel 19 van de Huurprijzenwet woonruimte (wijziging motiveringsgrens huurverhogingsvoorstellen).

De memorie van toelichting, die het wetsvoorstel vergezelt, bevat de gronden waarop het rust.

En hiermede bevelen Wij U in Godes heilige bescherming.

's-Gravenhage

22 januari 2002

Beatrix

nr. 2
VOORSTEL VAN WET

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de motiveringsgrens voor huurprijsverhogingen voor woonruimten te stellen op het gemiddelde van de inflatie van de aan die verhogingen voorafgaande vijf kalenderjaren;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

Artikel 19, eerste lid, onderdeel f, van de Huurprijzenwet woonruimte komt te luiden:

f. de wijze waarop de voorgestelde huurprijs is berekend, indien het een voorstel tot verhoging van de huurprijs betreft, waarin als voorgestelde datum van ingang van de voorgestelde huurprijs een datum is vermeld, die gelegen is in het tijdvak van 1 juli tot en met 30 juni van het daaropvolgende jaar en waarin een verhoging van de huurprijs wordt voorgesteld met meer dan het gemiddelde van de over de laatste vijf kalenderjaren, onmiddellijk voorafgaand aan die datum van 1 juli, ieder jaar in januari in de Staatscourant bekendgemaakte percentages, waarmee de consumentenprijzen (alle huishoudens) ten opzichte van het aan die bekendmaking voorafgaande jaar zijn verhoogd.

ARTIKEL II

Indien het bij koninklijke boodschap van 2 juli 1998 ingediende voorstel van wet, houdende vaststelling van titel 7.4 (Huur) van het Burgerlijk Wetboek (Kamerstukken I 2000/2001, 26 089, nr. 267) tot wet wordt verheven, komt het in artikel I van die wet opgenomen artikel 252, derde lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek te luiden:

3. Het in lid 2, onder f, bedoelde percentage is het gemiddelde van de over de laatste vijf kalenderjaren onmiddellijk voorafgaand aan het tijdvak van 1 juli tot en met 30 juni van het daaropvolgende jaar, waarbinnen de datum is gelegen met ingang van welke een verhoging van de huurprijs wordt voorgesteld, ieder jaar in januari in de Staatscourant bekendgemaakte percentages, waarmee de consumentenprijzen (alle huishoudens) ten opzichte van het aan die bekendmaking voorafgaande jaar zijn verhoogd.

ARTIKEL III

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

De Minister van Justitie,

Naar boven