28 193
Wijziging van de Algemene bijstandswet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen met betrekking tot scholingsmogelijkheden voor uitkeringsgerechtigden

nr. 4
VERSLAG

Vastgesteld 8 maart 2002

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel genoegzaam voorbereid.

Algemeen

De leden van de fracties van PvdA, VVD, CDA, D66 en ChristenUnie hebben met belangstelling kennis genomen van het onderhavige wetsvoorstel.

De leden van de CDA-fractie merken op dat de VNG van oordeel is dat dit wetsvoorstel over scholingsmogelijkheden voor uitkeringsgerechtigden niet die ruimte creëert die gemeenten bij de uitvoering van hun reïntegratietaak nodig hebben. De VNG onderbouwt deze stelling met een aantal voorbeelden in een brief van 28 februari 2002 aan de fracties in de Tweede Kamer. Kan de regering duidelijk aangeven dat die ruimte die voor effectieve reïntegratie nodig is wel door het voorliggende voorstel wordt geboden.

Voor de leden van de D66-fractie zijn betere scholingsmogelijkheden voor uitkeringsgerechtigden belangrijke instrumenten om de kansen naar betaald werk te vergroten. Zij pleiten al lang voor verruiming en verbetering van scholingsmogelijkheden voor uitkeringsgerechtigden. De mogelijkheden om vanuit een uitkeringssituatie onderwijs te volgen zijn tot nu toe, zowel in soort onderwijs als in duur, te beperkt. Zo is het deze leden een doorn in het oog dat het tot nu toe niet mogelijk is om een HBO- of WO-opleiding te volgen indien men een bijstandsuitkering heeft. Zij zijn dan ook verheugd te kunnen constateren dat met dit wetsvoorstel dit wordt mogelijk gemaakt.

Wel hebben zij nog enkele vragen, opmerkingen en kanttekeningen over dit wetsvoorstel. Kan de regering nog eens nader ingaan op de doelstellingen van dit wetsvoorstel. Lezen de leden van de D66-fractie het goed dat slechts wordt beoogd de huidige regeling minder complex te maken en meer ruimte te bieden voor maatwerk?

Kan nader worden aangegeven in hoeverre rekening is gehouden met jurisprudentie? Zo zal de uitspraak van de Hoge Raad, dat het wettelijk verbod om een bijstandsuitkering te combineren met een dagstudie tot indirecte discriminatie leidt, worden betrokken bij de nieuwe regelgeving.

De leden van de fractie van GroenLinks zeggen gemengde gevoelens te hebben na het lezen van het onderhavige wetsvoorstel. Zij vinden het een verbetering dat scholing op alle niveaus gevolgd mag worden (ook op HBO en WO). Dat scholing niet meer specifiek gegeven hoeft te worden in een specifiek op scholing gericht project. En zij vinden het een goede ontwikkeling dat er geen beperkingen meer gesteld worden ten aanzien van de praktijkcomponent. Minder positief zijn deze leden over de wel erg sterke nadruk die er in het wetsvoorstel wordt gelegd op kortst mogelijke weg naar werk. De kortst mogelijke weg is in hun ogen namelijk niet altijd de meest duurzame weg. Soms is het beter om te streven naar een startkwalificatie en dan een snelle tijdelijke baan te accepteren. De leden van de GroenLinks-fractie vinden dat oriëntatie en een deel algemene vorming heel nuttig kunnen zijn voor de zekerheid en eigenwaarde van bijstandsgerechtigden. Wat vindt de regering van deze stellingnames?

Dat de huidige scholingsregeling voor bijstandsgerechtigden met een arbeidsverplichting complex is en voor meerder uitleg vatbaar is onderschrijven zij. Zij kunnen zich ook vinden in het feit dat de huidige regeling onvoldoende mogelijkheden voor maatwerk biedt. Wel vragen deze leden zich af of de vele open begrippen die in het onderhavige wetsvoorstel worden opgenomen niet te ruim zijn en nader toegelicht moeten worden in de memorie van toelichting van het wetsvoorstel. Of is het de bedoeling dat de jurisprudentie deze begrippen van een nadere toelichting zal gaan voorzien? Hoe verhoudt het wetsvoorstel zich tot de «Regeling noodzakelijke scholing» en wordt deze laatste als gevolg van het wetsvoorstel aangepast en op welke onderdelen dan?

In de memorie van toelichting staat aangegeven dat er in het voorstel tevens rekening is gehouden met recente jurisprudentie over het volgen van universitair (deeltijd) onderwijs door bijstandsgerechtigden. Op welke wijze is er met deze uitspraak rekening gehouden? Wat waren de belangrijkste conclusies van deze uitspraak en welke wijzigingen in dit wetsvoorstel zijn daar een gevolg van? Graag ontvangen de leden van de GroenLinks-fractie een precieze uiteenzetting.

Voorgestelde wijzigingen

1. Aantoonbare inspanningen tot het vinden van werk

De leden van de PvdA-fractie zijn het eens met de regering dat het onafhankelijk worden van de uitkering door werkaanvaarding voorop moet staan. Vervolgens zijn deze leden het ook eens met het standpunt van de regering dat wanneer arbeidsinschakeling niet of nog niet mogelijk is omdat de betrokkenen niet over de noodzakelijk kwalificaties beschikt, aanvullende scholing noodzakelijk is. Ook hechten zij aan duidelijkheid en maatwerk. Zij constateren echter dat de tekst van de wetsartikelen een andere invulling geeft aan de toegang tot scholing. Zo wordt de term kwalificatie niet gebruikt. Voorts kan scholing pas aan de orde komen na aantoonbare inspanning tot het vinden van arbeid. Uitgesloten wordt dus dat ook zonder inspanning een gebrek aan voldoende kwalificatie is vast te stellen. Ook de scholingsmogelijkheden en termijnen voor mensen zonder sollicitatieplicht worden niet besproken of misschien wel impliciet verboden. Dat blijft onduidelijk. Het komt de leden van de PvdA-fractie voor dat de tekst in de memorie van toelichting niet in voldoende mate overeenkomt met de wetsartikelen. Graag krijgen zij hierover opheldering.

Scholing mag niet langer duren dan noodzakelijk is voor een snelle terugkeer naar de arbeidsmarkt. Het is voor de leden van de PvdA-fractie niet duidelijk wat onder een snelle terugkeer naar de arbeidsmarkt verstaan wordt. Betekent «snel» binnen twee jaar? Indien iemand bijvoorbeeld een vrijstelling heeft vanwege zorgtaken, arbeidsongeschiktheid of maatschappelijke omstandigheden kan «snel» dan een andere betekenis in tijd krijgen?

De leden van de PvdA-fractie vragen of een alleenstaande bijstandsmoeder met kleine kinderen naar het oordeel van de regering geen recht op scholing heeft zonder eerst enige tijd gesolliciteerd te hebben? Er was toch eerder overeenstemming bij overleg met de regering dat juist alleenstaande (bijstands)ouders de mogelijkheid moeten hebben om met scholing een zodanig opleidingsniveau te halen dat men met een deeltijdbaan in combinatie met zorg onafhankelijk van de bijstand kan worden?

De leden van de VVD-fractie merken op dat de huidige arbeidsmarkt nog steeds krap is. Dit biedt dus goede kansen op werk voor velen. Niet te snel moet geconcludeerd worden dat iemand echt niets meer kan en dat scholing voor deze groep burgers de oplossing is. Beter is het prioriteit te geven aan het optimaal benutten van de kansen die op de huidige arbeidsmarkt liggen. Beaamt de regering dit?

De regering stelt dat scholing pas aan de orde kan komen nadat er door de betrokkene aantoonbare inspanning is verricht tot het vinden van werk en deze arbeid ondanks deze inspanningen niet voorhanden is. In dit kader vragen de leden van de VVD-fractie zich ook af hoe de regering van plan is invulling te gaan geven aan deze eis van «aantoonbare inspanning tot het vinden van werk». Gaat zij hiervoor meetbare criteria ontwikkelen? En wie gaat in de praktijk beoordelen of aan de eis van aantoonbare inspanning voldaan is?

Deze leden vrezen dat de regering niet kan garanderen dat alleen diegenen scholing aangeboden krijgen die echt niet op een andere manier aan een baan kunnen komen. Dat kan alleen met een goede uitvoer en gebleken is dat met name de sociale diensten in de grote steden nog niet goed functioneren.

De leden van de CDA-fractie beoordelen het positief dat de scholing zeer nadrukkelijk in verband gebracht wordt met het vergroten van de kansen van uitkeringsgerechtigden op het vinden van werk. Betrokkenen moeten een aantoonbare inspanning hebben verricht om werk te vinden maar desondanks daar niet in geslaagd te zijn om voor scholingsmogelijkheden in aanmerking te komen. Hoewel deze leden begrip hebben voor deze voorwaarde, vragen zij leden zich wel af hoe die bepaling gaat werken bij bijvoorbeeld categorie 4 cliënten Deze cliënten hebben zo'n grote afstand tot de arbeidsmarkt dat zij veelal kansloos zijn zonder scholing of activering. Wordt aan deze cliënten ook de eis gesteld dat zij aantoonbaar gesolliciteerd moeten hebben alvorens voor scholing in aanmerking te kunnen komen?

Gelden er andere voorwaarden voor een categorie 4 cliënt om voor scholing in aanmerking te komen dan om voor sociale activering in aanmerking te komen?

De leden van de D66-fractie merken op dat een van de voorgestelde wijzigingen is dat scholing pas aan de orde kan komen nadat er door de betrokkene een «aantoonbare inspanning» is verricht tot het vinden van passende arbeid. Deze leden vragen de regering nader in te gaan op het begrip «aantoonbare inspanning». Wat wordt hieronder precies verstaan, en op welke wijze wordt de inspanning aantoonbaar? Staat «aantoonbaar» gelijk aan «voldoende» inspanning, zo vragen zij?

De leden van de GroenLinks-fractie vragen waarom ervoor gekozen is de eis van «aantoonbare inspanning tot het vinden van werk» in de wet op te nemen? Betekent dit feitelijk een aanscherping van de huidige wetgeving of gaat het slechts om een codificatie van bestaand beleid? Kan de regering nadere argumenten geven waarom dit nu in de wet opgenomen wordt?

Scholing mag niet langer dan noodzakelijk worden ingezet. Wat moet verstaan worden onder «niet langer dan noodzakelijk»? Welke criteria zijn hier relevant, zo vragen deze leden.

Scholing dient gericht te zijn op een snelle terugkeer naar de arbeidsmarkt en beoogt het aanvaarden van passende arbeid te bevorderen. Wat moet worden verstaan onder een snelle terugkeer naar de arbeidsmarkt? Wat is snel en kan de regering een aantal voorbeelden ter verduidelijking geven?

De leden van de ChristenUnie merken op dat als een bijstandgerechtigde geen gerichte opleiding heeft (bijvoorbeeld alleen lagere school) men ervan uit kan gaan dat de kans op het krijgen van werk vrij klein is. Deze leden vragen waarom, volgens het nieuwe artikel 114 van de Algemene bijstandswet, toch aan het vereiste van een «aantoonbare inspanning tot het vinden van werk» moet worden voldaan voordat kan worden overgaan op scholing, als bij voorbaat vaststaat dat scholing noodzakelijk zal zijn in verband met weinig tot geen opleiding.

2. Beoordeling van de noodzaak van de scholing

De leden van de VVD-fractie zeggen voorstander te zijn van duale trajecten wanneer scholing toch dient plaats te vinden: een combinatie van werk en een arbeidsmarktinstrument, zoals bijvoorbeeld scholing. Het is essentieel dat gemeenten er in slagen om iedereen die kan werken en van een uitkering afhankelijk is, zo snel mogelijk in een arbeidsritme te krijgen.

Uit het IBO-rapport «Toekomst van het arbeidsmarktbeleid» blijkt dat enkel en alleen scholingsinstrumenten geen bijzonder effectieve reïntegratiemiddelen zijn. Scholing in combinatie met werk is effectiever. In die zin kunnen de leden van de VVD-fractie zich wel vinden in de passage in de memorie van toelichting bij dit wetsvoorstel, waarin de regering aangeeft dat, omdat werk voorop staat, in de «Regeling noodzakelijke scholing» opgenomen zal worden dat gemeenten aan de mogelijkheden voor werkend leren de voorkeur moeten geven. Hoe bindend is het opnemen van deze voorkeur voor werkend leren in de regeling? En hoe worden de gemeenten gecontroleerd op naleving?

De leden van de D66-fractie zeggen niet gelukkig te zijn met de bepaling dat gemeenten de voorkeur moeten geven aan de mogelijkheden van werkend leren. Zij zijn niet overtuigd van het argument dat omdat werk voorop staat aan werkend leren de voorkeur moet worden gegeven. Veel opleidingen, met name hogere opleidingen, kennen geen werkend leren-module en worden zo bij voorbaat uitgesloten, zo vrezen deze leden.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de regering het met hen eens is dat een opleiding die niet op de arbeidsmarkt gericht is toch heel relevant kan zijn, omdat zij een bijstandsgerechtigde geschikt maakt voor de arbeidsmarkt? Men kan hierbij denken aan fase 4-clienten in de bijstand. Wordt het volgen van opleidingen die niet arbeidsgericht zijn maar eerder aansluiten bij interesses en hobby's ook mogelijk voor bijstandsgerechtigden met arbeidsverplichting, aangezien deze uiteindelijk toch arbeidsmarktrelevant kan zijn omdat mensen weer maatschappelijk actief worden?

Omdat werk voor op staat zal er in de «Regeling noodzakelijke scholing» worden opgenomen dat gemeenten aan werkend leren de voorkeurmoeten geven. Op welke wijze dienen gemeenten deze voorkeur te bepalen? Welke criteria zijn daarbij relevant?

3. Maatwerk t.a.v. de arbeidsverplichtingen

De leden van de PvdA-fractie zeggen verbaasd te zijn over bij de toelichting bij maatwerk ten aanzien van de arbeidsverplichting. Uitgangspunt is dat alle arbeidsverplichtingen onverkort van toepassing blijven. Het voorbeeld wordt gehanteerd waar een vrijstelling voor de scholing wordt gegeven en tegelijkertijd een arbeidsverplichting bestaat voor de overige tijd. Deze leden zijn verbaasd omdat de hele discussie is gestart rond de combinatie van arbeid en zog. Kan de regering aangeven hoe in geval van een alleenstaande ouder met zorgtaken het maatwerk bij partiele scholing invulling krijgt. Dit mede ter toelichting op de verdere uitvoering van de motie-Bussemaker/Schimmel.

De leden van de PvdA-fractie vragen de regering de aangekondigde circulaire aan gemeenten betreffende activering en uitstroom aan de Kamer toe te zenden.

Reeds in een eerder stadium (bij de behandeling van het wetsvoorstel 27 221) hebben de leden van de VVD-fractie aangegeven helemaal niets te zien in een verruiming van de ontheffing van de sollicitatieplicht voor bijstandontvangers. Nu al is tweederde van de bijstandontvangers ontheven van de sollicitatieplicht en aangezien bij een deel van de gemeenten veel mankeert aan de uitvoering van de wet, lijkt deze leden een verruiming op dit moment dan ook niet logisch. Zij kunnen zich in die zin ook vinden in de constatering van de regering dat het klakkeloos verstrekken van een ontheffing voor de sollicitatieplicht en de plicht om passend werk te aanvaarden, ongeacht de studiebelasting die voortvloeit uit de noodzakelijke geachte scholing, niet meer van deze tijd is.

Deze leden kunnen zich ook vinden in het uitgangspunt van de regering dat in beginsel alle arbeidsverplichtingen voor bijstandsontvangers onverkort van toepassing blijven. Zij willen echter wel uitgebreid door de regering geïnformeerd worden over de mogelijkheden van gemeenten om in individuele gevallen een ontheffing van een aantal arbeidsverplichtingen te verlenen voor de duur en de studiebelasting per week van de opleiding. Hoe is de regering van plan deze studiedruk te gaan bepalen? Is het niet zo dat de tijd noodzakelijk voor het afronden van een studie van burger tot burger verschilt en het daardoor moeilijk wordt voor een gemeenten om te bepalen voor hoe lang een ontheffing van de arbeidsverplichtingen moet gelden? De leden van de VVD-fractie willen voorkomen dat burgers een te ruime ontheffing van de arbeidsverplichtingen krijgen en daardoor hun tijd nutteloos thuis zitten te besteden. Terwijl deze tijd ook doorgebracht had kunnen worden op de werkvloer. Graag zien zij de mening van de regering hierover tegemoet.

Overigens vragen deze leden ook aan de regering een overzicht van het aantal en het percentage bijstandsgerechtigden dat naar verwachting gebruik zal gaan maken van de verruiming van de mogelijkheid van scholing en daardoor een ontheffing van een aantal arbeidsverplichtingen gaat krijgen. En kan de regering in dit overzicht ook aangeven in welke fase (1, 2, 3 en 4) deze bijstandsgerechtigden zitten?

De leden van de CDA-fractie merken op dat Burgemeester en wethouders de belanghebbende die een scholing of opleiding gaat volgen, die noodzakelijk wordt geacht voor de inschakeling in de arbeid, ontheffing kunnen verlenen van de verplichting om naar vermogen te trachten arbeid in dienstbetrekking te verkrijgen en de verplichting passende arbeid te aanvaarden. Kan de regering voorbeelden geven van situaties waarin zij vindt dat ontheffing van de arbeidsverplichting in verband met scholingterecht gegeven kan worden en voorbeelden waarin zij vindt dat die ontheffing juist niet gegeven moet worden?

De leden van de D66-fractie zijn voorstander van maatwerk. Voor hen betekent maatwerk leveren het nemen van beslissingen die rekening houden met individuele omstandigheden. Gemeenten moeten bij de uitvoering van het beleid de regels niet te mechanisch uitvoeren, maar er dient ruimte te zijn om individuele afwegingen te kunnen maken. Om ruimte te geven voor voortgezette studie of om tal van sociale en omgevingsfactoren mee in de afwegingen te betrekken. De leden van de D66-fractie vragen zich af of met dit wetsvoorstel de voorgestane mogelijkheid tot het bieden van maatwerk wel voldoende wordt gecreëerd. Een wijziging betreft artikel 114, eerste lid, waarin de ontheffing van de sollicitatieplicht en het aanvaarden van passende arbeid gedurende de duur van de scholing wordt geregeld. Deze ontheffing geldt in het nu voorliggende wetsvoorstel voor ten hoogste de duur en de omvang van die scholing of opleiding. Deze formulering laat gemeenten geen ruimte om hier in specifieke gevallen soepeler mee om te gaan, wat de leden van de D66-fractie jammer vinden.

De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat in de huidige wet bijstandsgerechtigden gedurende de duur van de scholing ontheven zijn van de plicht om te solliciteren en passend werk te aanvaarden ongeacht de studiebelasting. In het onderhavige wetsvoorstel wordt ervoor gekozen om van uitgangspunt te veranderen en ervoor te kiezen om in beginsel alle arbeidsverplichtingen onverkort van toepassing te laten blijven en de gemeente de mogelijkheid te geven om in de individuele situatie ontheffing te geven. Deze leden zijn nog niet overtuigd van de overwegingen die ten grondslag liggen aan het gekozen voorstel. Betekent dit niet een flinke aanscherping en bestaat het gevaar niet dat gemeenten te veel van bijstandgerechtigden gaan eisen waardoor deze groep er uiteindelijk niet in slaagt om scholing af te maken omdat zij het niet kan combineren met zorg- en arbeidstaken?

De leden van de fractie van de ChristenUnie kunnen zich voorstellen dat er gevallen zijn waarin alleenstaande ouders met kinderen onder vijf jaar in de bijstand, die dus nog geen sollicitatieverplichting hebben, al wel de mogelijkheid krijgen tot (bij)scholing, zodat zij, wanneer het jongste kind 5 jaar of ouder is, een betere kans krijgen op het vinden van werk. Heeft de regering er zicht op in hoeverre bij de gemeenten deze situatie voorkomt? Betekent de voorgestelde wijziging van artikel 114 dat de scholingsmogelijkheid, gedurende de tijd dat zij in de bijstand zitten, voor deze bijstandgerechtigden verdwijnt, omdat zij in deze periode geen sollicitatieverplichting hebben? Zo ja, is de regering het met de leden van de fractie van de ChristenUnie eens dat dit een negatief gevolg is van de wijziging van het betreffende wetsartikel voor deze groep mensen omdat, juist omdat zij geen sollicitatieverplichting hebben, het goed is dat zij in die periode investeren in scholing? Genoemde leden informeren naar het standpunt van de regering ten aanzien van een scholingsverplichting voor alleenstaande bijstandgerechtigde ouders met minderjarige kinderen

4. Criteria voor de scholing

De leden van de PvdA-fractie merken op dat scholing in principe niet langer dan twee jaar mag duren. In uitzonderlijke gevallen mag B&W afwijken. Deze leden vragen of, indien een vrijstelling van de sollicitatieverplichting naar verwachting langer dan twee jaar zal duren, bijvoorbeeld vanwege zorgtaken, het dan mogelijk kan zijn een langer scholingstraject te volgen. En indien er een meervoudige kwalificatie achterstand is, zoals op het gebied van taal, analfabetisme en opleiding, is dan een langer scholingstraject mogelijk in de vorm van maatwerk?

Indien iemand een in het buitenland voltooide opleiding in Nederland kan omzetten naar de Nederlandse eisen, is een langere opleiding dan mogelijk indien er grote vraag naar het betreffende beroep is? De leden van de PvdA-fractie vragen de regering op de aangehaalde voorbeelden in te gaan.

De leden van de PvdA-fractie vragen wat precies wordt bedoeld met de zin dat algemeen vormende opleidingen buiten dit bestek vallen? Voor wie en wanneer?

De leden van de VVD-fractie zouden graag door de regering nader verduidelijkt willen zien wat zij verstaat onder het criterium «scholing gericht op werk», noodzakelijk voor het verkrijgen van scholing tijdens de bijstand. Immers elke vorm van scholing is in zekere zin gericht op het krijgen van werk. Kan de regering concreet de opleidingen noemen die onder het criterium «scholing gericht op werk» gaan vallen. Zou de regering daarbij kunnen aangeven om welk opleidingsniveau het bij deze verschillende opleidingen gaat? Deze leden zouden namelijk ook graag in aanvulling hierop van de regering willen vernemen van welk type onderwijsniveau de bijstandgerechtigden naar verwachting het meest gebruik zullen gaan maken.

De leden van de VVD-fractie zijn het eens met de regering dat voorkomen moet worden dat initiële opleidingen vanzelfsprekend met bijstand kunnen worden afgerond, nadat de studiefinancieringrechten zijn verlopen. Dit voorkomt elke prikkel voor een persoon om zijn studie op tijd af te ronden en beloont hem of haar in de vorm van een hogere bijstandsuitkering als het ware voor het niet voltooien van zijn studie binnen de gestelde termijn. Maar hoe denkt de regering dergelijke praktijken tegen te gaan? Hoe gaan de gemeenten om met bijvoorbeeld studenten die hun studie niet volledig afronden, gedurende een periode een aantal baantjes hebben, op een bepaald moment ontslagen worden, daarna een bijstandsuitkering aanvragen en pas na langere tijd bij de gemeenten een verzoek tot scholing indienen om zo hun studie alsnog af te ronden. Kan de regering de Kamer garanderen dat dergelijke zaken zich niet voor zullen doen?

Overigens vragen de leden van de VVD-fractie zich ook af hoe de regering van plan is de studievoortgang van de betrokken bijstandsgerechtigde te gaan volgen. Deze leden willen voorkomen dat een bijstandsgerechtigde vrijstelling krijgt van een aantal arbeidsverplichtingen, scholing krijgt aangeboden en vervolgens, bijvoorbeeld door gebrek aan motivatie, zijn of haar studiedoelen niet behaalt.

De leden van de CDA-fractie onderschrijven het criterium dat scholing gericht moet zijn op werk en het criterium dat scholing maximaal twee jaar mag duren. Anderzijds wil de regering ook maatwerk leveren. Houdt dat in gemeenten in uitzonderlijke gevallen kunnen afwijken van de termijn van twee jaar? Kan een voorbeeld worden genoemd waarin dit mogelijk is? Is de regering van mening dat leeftijd, bijvoorbeeld mensen ouder dan vijftig jaar, geen reden kan zijn om iemand uit te sluiten van scholing en gebeurt dit in de praktijk ook niet?

Stel iemand heeft zijn HBO-studie zover voltooid dat hij/zij reëel binnen een half jaar gediplomeerd kan zijn en er bestaat geen recht op studiefinanciering meer. Kan deze persoon gebruik maken van de scholingsmogelijkheden van de Algemene bijstandwet wanneer aan de overige voorwaarden van de wet wordt voldaan? Welke overwegingen zijn daarbij van belang?

Een studie op HBO- of WO-niveau mocht tot nu toe niet met behoud van uitkering worden gevolgd. Hiertegen hebben de leden van de D66-fractie zich steeds verzet. Deze leden vinden het daarom een zeer goede zaak dat met dit wetsvoorstel dit wél mogelijk wordt gemaakt. Deze leden onderschrijven het uitgangspunt dat het niet de bedoeling is dat de Algemene bijstandwet voor initieel of algemeen onderwijs fungeert als alternatieve studiefinanciering. Deze leden wijzen erop dat in bepaalde gevallen een voltijdse HBO- of WO-opleiding de arbeidsmarktkansen van betrokkenen aanzienlijk kan verbeteren. Het voorbeeld van de buitenlandse verpleegkundige is al vaker aangehaald.

Natuurlijk zijn deze leden met de regering van mening dat zogenoemde «eerste kansstudenten» niet een bijstandsuitkering na moeten streven boven studiefinanciering. De Wet studiefinanciering 2000 kent een leeftijdsgrens van dertig jaar. Het is dus mogelijk om bijstandsgerechtigden boven de dertig jaar toestemming te verlenen om met behoud van uitkering te studeren op HBO- of universitair niveau, zonder aanvaringen met studiefinanciering. De leden van de D66-fractie pleiten ervoor dat die mogelijkheid formeel wordt toegestaan.

Voor alle scholing geldt dat deze in de regel maximaal twee jaar mag duren. Betekent dit dat in bepaalde gevallen hiervan kan worden afgeweken? Kan nader worden ingegaan waarom het criterium maximaal twee jaar is ingevoerd? Zeker als niet meer dan 19 uur per week een opleiding mag worden gevolgd, is twee jaar niet lang, zo merken deze leden op. Deze leden pleiten voor een verruiming van de duur van de scholing.

Scholing waarvan bekend is dat deze meer dan twee jaar beslaat wordt in beginsel niet toegestaan. Hiermee zijn deze leden het niet mee eens en zij kunnen zich al helemaal niet vinden in de argumentatie die in de memorie van toelichting hierover wordt gegeven. Op deze wijze is het voorstel eerder een verenging dan een verruiming van scholingsmogelijkheden, zo menen deze leden. Wel zijn de leden van de D66-fractie zeer verheugd dat de criteria dat de scholing moet worden gegeven in een specifiek op werklozen gericht project met dit wetsvoorstel komen te vervallen.

De leden van de GroenLinks-fractie zeggen verheugd te zijn over het feit dat er een hardheidsclausule in de Regeling noodzakelijke scholing is opgenomen, op grond waarvan Burgemeester en wethouders in uitzonderlijke gevallen van de termijn van twee jaar mogen afwijken. Wel vragen zij zich af of gemeenten altijd in staat zullen zijn om te bepalen of er daadwerkelijk wel of geen andere snellere weg naar reïntegratie mogelijk is dan via de noodzakelijk geachte scholing, aangezien zij hun reïntegratietaak uitbesteden aan private bedrijven en daar zelf dus niet de expertise voor in huis hebben. Graag ontvangen deze leden een reactie van de regering.

5. Financiering van de scholing

De leden van de PvdA-fractie vragen of scholing in het kader van sociale activering via de bijstand in plaats van de Wet inschakeling werkzoekenden kan gefinancierd worden. Kunnen eventuele reiskosten dan ook via de bijzonder bijstand vergoed worden?

De leden van de VVD-fractie vragen de regering ook een indicatie te geven van de kosten die de verruiming van mogelijkheden voor scholing in de bijstand met zich mee gaat brengen. Is de regering niet bevreesd dat deze kosten het scholings- en activeringsbudget van de Wet inschakeling werkzoekenden dusdanig uitput dat andere doelstellingen van de wet niet meer gerealiseerd kunnen worden?

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of scholing op eigen initiatief, die wel aan de voorwaarden voldoet, door de gemeente wordt gefinancierd. Op welke wijze denkt de regering eigen initiatief te gaan stimuleren? Voor dergelijke scholing geldt een meldingsplicht waardoor de gemeente op dat moment kan kijken of alsnog een individuele ontheffing van de sollicitatieplicht kan worden omgezet in een of meerdere arbeidsverplichtingen. Ontstaat het gevaar dan niet dat het eigen initiatief op deze wijze juist de kop ingedrukt wordt omdat bijstandsgerechtigden met een eigen scholingsidee bang zijn op arbeidsverplichtingen te krijgen opgelegd, terwijl zij daar nog niet aan toe zijn?

Budgettaire effecten

De leden van de VVD-fractie vragen de regering inzichtelijk maken wat precies de effecten zijn van maatwerk op het gebied van scholing voor de uitstroom uit de bijstand. En kan zij een indicatie geven van hoe groot de besparingen zijn op de bijstandslasten op termijn als gevolg van scholing in de bijstand?

De leden van de GroenLinks-fractie vragen welke besparing van bijstandslasten de regering op grond van deze wetswijziging op termijn denkt te realiseren.

Monitoring en evaluatie

De leden van de VVD-fractie merken op dat de regering is voornemens in het kader van de Monitor Scholing en Activering dan wel in aanvulling daarop de gevolgen en de effecten van het scholingsinstrument in termen van in- en uitstroom te onderzoeken. Kan de regering ook aan de Kamer toezeggen dat deze evaluatie er daadwerkelijk komt en tevens een concreet tijdstip noemen wanneer deze evaluatie zal gaan plaatsvinden? Deze leden denken zelf aan drie jaar na inwerkingtreding van deze wet.

Artikelsgewijs

Artikel I, onderdeel A

De leden van de D66-fractie menen dat de woorden «in principe» in de toelichting op artikel 9, tweede lid, onderdeel b kan worden geschrapt. Deze leden achten het wenselijk dat alle onderwijsniveaus voor bijstandsgerechtigden toegankelijk worden.

Het vervallen van artikel 9, tweede lid, onderdeel b, heeft de instemming van deze leden. Zij vragen zich verder af waarom onderdeel c niet is geschrapt. Deelt de regering niet de mening dat een (kortdurende) voltijdse opleiding in bepaalde gevallen de arbeidsmarktkansen van iemand aanzienlijk kan verbeteren? Deze leden vragen een toelichting op dit punt.

In de Regeling noodzakelijke scholing is geregeld dat scholing en opleiding slechts als noodzakelijk voor de inschakeling in de arbeid worden beschouwd indien deze maximaal twee jaar duurt. Wanneer nu alleen scholing wordt toegestaan die niet meer dan 19 uur per week in beslag neemt, dan kan in die twee jaar relatief weinig worden bereikt. Het voorbeeld van hoogopgeleide vluchtelingen die op grond van leeftijd geen beroep meer kunnen doen op de Wet studiefinanciering en een (korte) bijscholing op HBO- of WO-niveau nodig hebben voor de erkenning van het buitenlandse diploma, is dan niet meer reëel. De leden van de D66-fractie vragen hierop een reactie.

Artikel I, onderdeel B

De leden van de PvdA-fractie vragen wanneer naar het oordeel van de regering er sprake is van geen resultaat van aantoonbare inspanningen tot het verrichten van arbeid?

Artikel II

De leden van de PvdA-fractie zien graag enige voorbeelden aan de hand waarvan de regering duidelijk maakt wat voor soort inspanningen er verricht moeten zijn en wanneer aantoonbaar blijkt dat inspanningen voldoende zijn geweest om toegang tot scholing te krijgen.

Deze leden vragen of mensen die geen sollicitatieverplichting hebben in de bijstand wel recht op scholing hebben. Moet scholing altijd het oogmerk hebben voor inschakeling tot arbeid? Wordt scholing uitgesloten als het gaat om sociale activering, waar toeleiding tot de arbeidsmarkt niet per se noodzakelijk is?

De voorzitter van de commissie,

Terpstra

De griffier van de commissie,

Nava


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Terpstra (VVD), voorzitter Biesheuvel (CDA), Schimmel (D66), Noorman-den Uyl (PvdA), ondervoorzitter Kamp (VVD), Van Lente (VVD), Van Dijke (ChristenUnie), Bakker (D66), Visser-van Doorn (CDA), De Wit (SP), Van der Knaap (CDA), Harrewijn (GroenLinks), Balkenende (CDA), Van Gent (GroenLinks), Smits (PvdA), Verburg (CDA), Bussemaker (PvdA), Spoelman (PvdA), Örgü (VVD), Van der Staaij (SGP), Santi (PvdA), Wilders (VVD), Snijder-Hazelhoff (VVD), Depla (PvdA) en Bolhuis (PvdA).

Plv. leden: E. Meijer (VVD), Van Ardenne-van der Hoeven (CDA), Giskes (D66), Kortram (PvdA), Blok (VVD), Van Blerck-Woerdman (VVD), Van Middelkoop (ChristenUnie), Van Vliet (D66), Stroeken (CDA), Marijnissen (SP), J Ten Hoopen (CDA), Vendrik (GroenLinks), Mosterd (CDA), Rosenmöller (GroenLinks), Schoenmakers (PvdA), Dankers (CDA), Dijsselbloem (PvdA), Middel (PvdA), Weekers (VVD), Van Walsem (D66), Oudkerk (PvdA), De Vries (VVD), Van Splunter (VVD), Van der Hoek (PvdA) en Hamer (PvdA).

Naar boven