nr. 9
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 24 juni 2002
Hierbij zend ik u de antwoorden op de vragen die tijdens het ordedebat
van 18 juni jl. zijn gesteld door het lid Kortenhorst namens de fracties van
het CDA, de PvdA, de LPF, D66 en Groen-Links.
1) In antwoord op de vraag wanneer het advies van de Raad van State en
mijn reactie daarop ter beschikking komen, kan ik aangeven dat ik verwacht
het advies cq. de voorlichting van Afdeling II van de Raad van State volgende
week te ontvangen. Zoals ik in mijn brief d.d. 15 april 2002 (28 323,
nr. 2) aan uw Kamer heb aangegeven zal ik belanghebbende partijen, waaronder
IPO en VNG, bij mijn oordeelsvorming betrekken. Het eindoordeel over de motie
zal ik in het kabinet bespreken. Ik verwacht derhalve dat mijn reactie op
het advies van de Raad van State voor het eind van het zomerreces ter beschikking
komt.
2) In antwoord op de vraag naar de vraagstelling die de Raad van State
is voorgelegd kan ik het volgende aangeven. Ik heb de Raad van State antwoord
gevraagd op de volgende vragen:
a) Kan de Minister van Economische Zaken de behandeling van een reeds
ingediend verzoek tot instemming op grond van artikel 85 van de Gaswet of 93
van de Elektriciteitswet 1998 opschorten tot na een nader te bepalen tijdstip,
of het verlenen van instemming tot een nader te bepalen tijdstip weigeren?
b) Is het mogelijk om aan een instemming als bedoeld in artikel 85 van
de Gaswet of 93 van de Elektriciteitswet 1998 voorwaarden te verbinden,
in het bijzonder de opschortende voorwaarde dat de instemming afhankelijk
is van verenigbaarheid van de overeenkomst tot verkoop van het energiedistributiebedrijf
en de vennootschapsrechtelijke structuur van de onderneming met een toekomstige
wettelijke regeling ter zake? Maakt het voor de beantwoording van deze vraag
verschil of die toekomstige wettelijke regeling reeds als wetsvoorstel aanhangig
is bij de Tweede Kamer?
c) Als vraag b, maar dan met betrekking tot een instemming die reeds verleend is: Is het mogelijk om achteraf, na het verlenen van de instemming,
alsnog daaraan voorwaarden te verbinden?
d) Kan op andere wijze dan door het verbinden van een opschortende voorwaarde
aan de instemming worden bewerkstelligd dat een (gedeeltelijk) geprivatiseerde
onderneming voldoet aan een nieuwe wettelijke regeling van de vennootschapsrechtelijke
structuur van de onderneming?
e) Welke risico's van schadeplichtigheid van de Staat zijn er in geval
van uitvoering van de motie, mede tegen de achtergrond van het recente arrest
van de Hoge Raad van 22 februari 2002 (Staat – Van Vlodrop, JOL 2002,
122)?
De Minister van Economische Zaken,
A. Jorritsma-Lebbink