28 190
Wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet (nadere regels voor netbeheerders en voor privatisering en enkele voorzieningen ingeval van wanbeheer van een net)

nr. 5
VERSLAG

Vastgesteld 18 maart 2002

De vaste commissie voor Economische Zaken1, belast met het voorbereidend Onderzoek naar bovengenoemd wetsvoorstel heeft de eer de regering de navolgende vragen en opmerkingen voor te leggen. Onder het voorbehoud dat de regering de gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende heeft beantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over dit wetsvoorstel genoegzaam voorbereid.

INHOUDSOPGAVE

Paragraaf 1.Algemeen2
Paragraaf 2.Eisen met betrekking tot het onafhankelijk Netbeheer3
Paragraaf 3.Financiële en fiscale aspecten8
Paragraaf 4.Minderheidsprivatisering11
Paragraaf 5.Meerderheidsprivatisering13
Paragraaf 6.Voorzieningen in geval van wanbeheer14
Paragraaf 7.Cross Border Lease19
Paragraaf 8.De Dte22
Paragraaf 9.Positie nalevingsfunctionaris23
Paragraaf 10.Algemene voorwaarden24
Paragraaf 11.Overige vragen en opmerkingen24
   
Artikelsgewijze toelichting25

Paragraaf 1. Algemeen

De leden van de PvdA-fractie vragen of de door de regering voorgestelde wetswijzigingen het beoogde resultaat zullen hebben. Deze vraag komt voort uit de zorgen die deze leden hebben over de voortgang van een ander belangrijk onderdeel van de herstructurering van de energiemarkt namelijk de liberalisering. Eerder zijn parlement en regering in meerderheid akkoord gegaan met een overgangsregeling voor de tarieven van kleinverbruikers van energie. Zolang er sprake is van gebonden afnemers hebben parlement en regering ondubbelzinnig aangegeven dat zij van mening waren dat deze afnemers profijt zouden moeten halen uit de door de DTe aan energiedistributiebedrijven opgelegde efficiencykortingen. Het was de uitdrukkelijke bedoeling van de wetgever dat de minst efficiënt opererende bedrijven zich zouden moeten gaan richten op de meest efficiënt opererende bedrijven. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft, naar het zich naar aanleiding van een uitspraak inzake Rendo laat aanzien, gemeend dat de wetgever een andere bedoeling heeft gehad met het opleggen van een per bedrijf verschillende efficiencykorting. Daardoor wordt nu niet de efficiëntste maar de minst efficiënte netbeheerder maatstaf voor de prijsvorming en leidt marktwerking dus tot hogere prijzen! Aangezien zij, maar ook de klagers in de rechtszaak tot die uitspraak, van mening waren dat de bedoeling van de wetgever niet voor tweeërlei uitleg vatbaar was, vragen deze leden in hoeverre de consumenten en betrokken partijen ook in het geval van voorliggende wetswijzigingen van de Gas- en Elektriciteitswet er op kunnen vertrouwen dat herstructurering van de energiemarkt op een wijze zal verlopen zoals de wetgever heeft bedoeld. Immers zelden was de bedoeling van de wetgever zo duidelijk. Kan de regering hierop ingaan?

De leden van de fractie van GroenLinks hebben met zorg kennis genomen van de voorgestelde wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet. Het belangrijkste zorgpunt van deze leden heeft betrekking op de kern van het wetsvoorstel, namelijk de constructie dat de huidige aandeelhouders – veelal gemeenten en provincies – het recht van gebruik van gas- en elektriciteitsnetten mogen verkopen (aan wat dan de netbeheerder wordt), maar tegelijk juridisch eigenaar moeten blijven met alle verplichtingen van dien. Wat betreft deze leden is dit een vlees-noch-vis constructie.

Daarnaast vragen zij of het wetsvoorstel wel voldoende waarborgen biedt dat het recht van gebruik voor niet meer dan 49% kan worden geprivatiseerd. Het huidige wetsvoorstel lijkt namelijk opening te bieden voor volledige privatisering van het recht van gebruik. Een ander punt van zorg is de positie van de nalevingfunctionaris.

Naast inhoudelijke kritiekpunten heeft de fractie ook kritiek op de ingewikkeldheid van het wetsvoorstel, waardoor het wetsvoorstel op een groot aantal punten ondoorzichtig is en het lastig te doorgronden is wat de consequenties van een en ander zijn in de praktijk.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van onderhavige wetswijziging. De wetswijziging ligt in het verlengde van de wens van de Kamer, neergelegd in motie 27 250 nr. 38, de infrastructuur zoveel mogelijk in publieke handen te houden. Dit neemt niet weg dat de leden van de ChristenUnie-fractie nog enkele vragen hebben over het wetsvoorstel.

De wetswijziging bevat verscherpingen ten opzichte van de Beleidsregels privatisering regionale energiebedrijven. Kan worden toegelicht wat hiervoor de aanleiding is, zo vragen deze leden? Omdat het de leden van de ChristenUnie-fractie niet geheel duidelijk is wat de verscherpingen ten opzichte van de beleidsregels inhouden vragen zij een inhoudelijk overzicht van de verschillen tussen de huidige Beleidsregels en het onderhavige wetsvoorstel. De transponeringstabel in de memorie van toelichting is daartoe ongeschikt.

De leden van de SP-fractie hebben met teleurstelling kennis genomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij is bij het grote aantal debatten over de privatisering van regionale distributiebedrijven duidelijk geweest over haar positie. Privatisering en liberalisering van de energiemarkt is een weg waarbij letterlijk het licht dreigt uit te gaan. Het risico van verwaarlozing van kabels en leidingen is daarbij maar één van de bezwaren. Ook bij gedeeltelijke privatisering vóór 2004 en volledige privatisering na 2004 houden private partijen een financieel belang bij onderinvesteringen. Van steeds meer kanten komen signalen dat de privatisering gaat leiden tot hogere energieprijzen doordat bedrijven gebruik gaan maken van hun marktmacht. Ook de ratio van de markt de overcapaciteit zo klein mogelijk te houden zal het risico op stroomstoringen vergroten. Daar komt nog bij dat de grotere afhankelijkheid van de import op zichzelf natuurlijk ook een extra risico voor de leveringszekerheid met zich meebrengt. De eigen energievoorziening gaat bij een grote calamiteit in een buurland natuurlijk voor. Voorts heeft deze grotere import ook geleid tot negatieve milieueffecten omdat het voornamelijk gaat om ongewenste bruinkool- en atoomstroom en energiezuinige centrales in Nederland moeten sluiten.

Paragraaf 2. Eisen met betrekking tot het onafhankelijk netbeheer

De leden van de PvdA-fractie hebben met instemming kennis genomen van de voorgestelde wetswijzigingen die direct voortvloeien uit de motie Crone, Voute-Droste en Van Walsem (27 250 nr. 38) en de daarna vastgestelde Beleidsregels privatisering energiedistributiebedrijven (Staatscourant 11 juli 2001). Deze leden stemmen er vooral mee in dat er een grotere onafhankelijkheid van het netbeheer wordt bewerkstelligd. In hoofdlijnen kunnen zij zich ook vinden in de uitvoering van de genoemde motie. Hoewel de intenties van de motie Crone c.s. in de voorgestelde wetswijzigingen worden gerespecteerd, is er op meerdere punten echter verduidelijking nodig. Aangezien de kern van de genoemde motie wordt uitgevoerd, komt daarmee naar de mening van de leden van de fractie voor de Partij van de Arbeid voor de energiebedrijven de vraag aan de orde of zij de netwerken nog wel mogen cq. willen consolideren in de groep of dat zij nu apart verder willen gaan met de commerciële handels- en productieactiviteiten. Het ware te overwegen dat de netten onder regie van de gemeenten en de provincies apart geconsolideerd worden tot enkele regionale netwerken en een landelijk hoogspanningsnet. Dat zal een heldere verdeling van de markt opleveren: netwerken als cruciale infrastructuur onder overheidsregie en publiek eigendom (met op termijn mogelijk private participatie van niet-commerciële partijen als institutionele partijen). Kan de regering hier uitvoerig op ingaan?

Kan de regering aangeven welke juridische scheiding, zoals genoemd in de memorie van toelichting, tussen leveranciers en netten in het Verenigd Koninkrijk wordt voorbereid door de toezichthouder? Hoe kan de overdracht van het recht van gebruik van het net naar de economisch eigenaar plaatsvinden? Hoe dient er te worden omgegaan met een schuldverhouding tussen netbeheerder en voormalig economisch eigenaar die ontstaat bij de overdracht van de economische eigendom? De leden van de PvdA-fractie vragen of in het geval de netbeheerder in een schuldverhouding tot een particuliere investeerder komt te staan, de onafhankelijkheid van de netbeheerder ten allen tijde voldoende is gewaarborgd? Hoe oordeelt de regering bijvoorbeeld over de onafhankelijkheid van een netbeheerder die voor een groot deel met vreemd vermogen van een onderneming met commerciële belangen in de energiesector is gefinancierd? Wordt bij de ontrafeling voldoende toegezien op de financiële soliditeit van de netbeheerder?

Welke rechtsvorm heeft de netbeheerder? Is het denkbaar dat de netbeheerder een volledige dochteronderneming is van een structuurvennootschap, zo vragen de leden van de PvdA-fractie. Wie zijn de aandeelhouders? Kunnen indicaties worden aangegeven hoe groot het aandelenkapitaal per netbeheerder zal zijn?

Mag ervan worden uitgegaan dat, indien er sprake is van een structuurvennootschap, de regels gaan gelden met betrekking tot het functionerings- en benoemingsstelsel zoals in het wetsvoorstel «Wijziging van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek in verband met aanpassing van de structuurregeling (Vergaderjaar 2001–2002, 28 179, nrs. 1 t/m 3) is aangegeven?

Hoe verhouden de voorliggende wetswijzigingen van de Gas- en Elektriciteitswet zich tot het wetsvoorstel «Wijziging van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek in verband met aanpassing van de structuurregeling (Vergaderjaar 2001–2002, 28 179, nrs. 1 t/m 3) waarin het verzwakte structuurregime (niet RvC benoemt bestuuur maar AVA) gaat gelden indien de overheid 100% van de aandelen heeft?

Kan uitgebreid toegelicht worden wat in artikel 11 c bedoeld wordt met de zinnen: «Geen der bestuurders van de netbeheerder en niet meer dan een commissaris mag in persoon een functie vervullen bij een producent, een handelaar of een aandeelhouder van de netbeheerder. Door toe te staan dat een commissaris (van de netbeheerder) wel een zekere binding mag hebben, wordt de eigenaar van het net feitelijk in staat gesteld bij te dragen aan het bedrijfstoezicht op het gewenste kwaliteitsniveau van het netbeheer».

Toegestaan wordt dat een toezichthouder/commissaris van de netbeheerder een zekere binding mag hebben met een producent, een handelaar of een aandeelhouder van de netbeheerder. Waarom wordt dit toegestaan? Hoe verhoudt zich dat tot de eis van onafhankelijkheid van leden van Raden van Commissarissen? De leden van de PvdA-fractie begrijpen dat met «een zekere binding» wordt bedoeld dat een commissaris van de netbeheerder een functie mag uitoefenen bij een producent, een handelaar of een aandeelhouder van de netbeheerder. Hoe kan via die weg vervolgens worden bereikt dat «de eigenaar (=aandeelhouder) van het net feitelijk in staat wordt gesteld bij te dragen aan het bedrijfstoezicht op het gewenste kwaliteitsniveau van het netbeheer»? Het ging toch om «een zekere binding« met een producent, een handelaar of een aandeelhouder van de netbeheerder? Deze leden stellen een nadere uiteenzetting bijzonder op prijs stellen.

Biedt de wet, zo vragen de leden van de PvdA-fractie, in geval een onderneming meerdere energiedistributiebedrijven wenst over te nemen, de mogelijkheid om het management van de diverse netbedrijven samen te voegen, om daarmee maximale efficiency en lagere kosten te bereiken? Staat dit haaks op artikel 11d (Ontwerp Elektriciteitwet) respectievelijk 3c (Ontwerp Gaswet) die verbiedt dat werknemers van een netbedrijf een andere functie bekleden binnen de groep waar de netbeheerder deel van uitmaakt? Is het mogelijk synergie te bereiken tussen meerdere netbeheerders, door bijvoorbeeld netbeheerders management en personeel te laten uitwisselen met andere netbeheerders die tot hetzelfde groep toebehoren?

De leden van de PvdA-fractie vragen waarom het concessiemodel, dat past in het kader van de motie Crone c.s. en dat waarschijnlijk juridisch en fiscaal eenvoudiger is uit te voeren en bovendien meer in lijn is met gebruiken in andere landen, niet verder is uitgewerkt? Wil de regering dit alsnog doen? Kan antwoord worden gegeven op de volgende vragen:

Gaat bij het uitgeven van een tijdelijke concessie het economisch eigendom automatisch over naar de concessiehouder? Is het mogelijk zowel het juridisch als economisch eigendom bij de huidige overheidsaandeelhouders te houden en tegelijkertijd het netbeheer door middel van een concessie uit te geven die als zodanig kan worden geconsolideerd op de balans van de groep? Is een scheiding in juridisch en economisch eigendom in geval van een tijdelijke concessie voor het gebruik van het net nodig en wenselijk? Is een terugklap-optie in het geval dat het netbeheer in concessie is uit te geven, eenvoudiger te effectueren dan wanneer een andere vorm van uitgifte van het netbeheer wordt verkozen? Voorkomt een concessiesysteem niet alle fiscale problemen in het splitsingsmodel? Kent de regering de meningen van partijen uit de energiebranche (o.a. energiebedrijven, aandeelhouders) inzake de mogelijkheid c.q. wenselijkheid van een concessiesysteem? Zo ja, hoe luiden die meningen? Zo nee, wil de regering dit onderzoeken?

Betekent het bestaan van een terugklapscenario een verslechtering van het investeringsklimaat voor het nemen van minderheidsparticipaties in netbeheerders of eventuele beursgang? Deelt de regering de mening van de leden van de PvdA-fractie dat een concessiemodel qua duidelijkheid en rechtszekerheid, zowel in fiscale zaken als met betrekking tot het vermijden van onzekerheden van een terugklapscenario, nadere studie verdiend? Is de regering bereid een stelsel van het verlenen van gebruiksrechten op een energienet door middel van een concessiestelsel alsnog serieus te bestuderen, uit te werken en daarvan verslag te doen aan het parlement? Welke financieringsbronnen staat de regering voor ogen voor de wettelijke taken van de netbeheerder?

Wat betekent het eventueel niet behoren tot een groep voor het benoemen van een zogenaamde «compliance officer»? Betekent het formeel-juridisch niet behoren tot een groep dat, in tegenstelling tot het verbod in artikel 18 van de Elektriciteitswet, de netbeheerder zich niet aan het verbod op bevoordelen van een groepsmaatschappij hoeft te houden? Hoe verhoudt het eventueel formeel-juridisch niet behoren tot een groep zich tot het voorziene verbod van transactie tussen netbeheerder enerzijds en energieproducten en/óf – leveranciers anderzijds? Kan de regering de antwoorden uitgebreid toelichten. De leden van de PvdA-fractie erkennen dat indien een compliance officer niet in dienst van de netbeheerder is, het risico kan bestaan dat de genoemde ambtenaar mogelijk niet volledig op de hoogte zal kunnen zijn van hetgeen er zich in tussen de groep en netbeheerder afspeelt. Echter het risico dat de onafhankelijkheid van de compliance officer in het geval van een dienstverband met de netbeheerder in het geding komt, achten deze leden een groter nadeel dan een eventueel kennistekort. Kan de regering haar mening uitvoerig toelichten? Hoe denkt zij over de mogelijkheid de compliance officer, die niet dienstverband met de netbeheerder staat, wettelijke mogelijkheden te bieden om alle benodigde informatie te verkrijgen?

De leden van de PvdA-fractie zijn van mening dat onafhankelijk netbeheer ten alle tijden noodzakelijk is voor het goed functioneren van de energiemarkt. Op grond van artikel 28 van de Elektriciteitswet moeten netbeheerders aansluiting op hun net verlenen voor producenten van elektriciteit. Het kan daarbij ook gaan om aanpassingen in de netten voor WKK en duurzame energie die een lager rendement hebben dan private partijen hun aandeelhouders moeten bieden. Met name daar waar het windmolenparken betreft bestaan er reeds jaren klachten van potentiële exploitanten van die parken over de aansluittarieven die netbeheerders vragen. Op eerdere vragen van de leden Crone en De Boer heeft de regering geantwoord dat de DTe toezicht op de tariefstelling houdt. De DTe heeft hieraan mede invulling gegeven door een Toetsingskader Aansluittarieven uit te brengen. Dit Toetsingskader betreft echter alleen aansluitingen van ten hoogst 10MW geïnstalleerd vermogen. Deze leden blijven echter klachten ontvangen over schijnbaar onduidelijke aansluittarieven voor windmolenparken van meer dan 10 MW. Hoe denkt de regering over de mogelijkheid van een toetsingskader ook voor aansluitingen van meer dan 10 MW? Is de regering bereid op dit punt de Elektriciteitswet aan te passen zodat ook dit restant dat de schijn van machtsmisbruik door netbeheerders kan wekken, verdwijnt? Om hoeveel aansluitingen van meer dan 10 MW gaat het per jaar? Wat is de inschatting van de regering van het aantal aansluitingen van meer dan 10 MW dat nodig is voor de uitvoering van het BLOW-convenant of aansluitingen van off- en nearshore-windmolenparken? Van hoeveel andere aansluitingen van meer dan 10 MW zal in de komende tijd naar schatting sprake zijn?

Met betrekking tot het voorstel de artikelen 14 leden 4 en 5 van de Gaswet en de daarmee corresponderende artikelen in de Elektriciteitswet te laten vervallen, merken de leden van de PvdA-fractie het volgende op. Is het correct dat deze artikelen nog niet in werking zijn getreden? Waarom niet? Welke overwegingen lagen ten grondslag aan het voorstel om de genoemde artikelen relatief recent in de genoemde wetten op te nemen en reeds nu weer te overwegen ze te schrappen? Kan de regering aangeven welke voordelen c.q. nadelen het schrappen van de artikelen voor de netbeheerders en afnemers meebrengen? In hoeverre vergroot het schrappen van de genoemde artikelen de positie van netbeheerders ten opzichte van afnemers? Vergroot het schrappen van de artikelen de kans op een vertraagde marktwerking ten gevolge van mogelijk langdurige juridische procedures?

Wat zijn de mogelijkheden voor een netbeheerder om samenwerkingsverbanden aan te gaan met ondernemingen die activiteiten ontplooien die niet tot de kerntaken van het netwerkbeheer behoren? Hoe denkt de regering concreet over samenwerking tussen een netbeheerder en een producent van WKK, een exploitant van een centrale antenne-inrichting of internetprovider? Hoe oordeelt de regering over een netbeheerder die één of meerdere vliegvelden in eigendom heeft en/of exploiteert? In hoeverre vergroot het ondernemen van bovengenoemde niet-kernactiviteiten het risico van verwaarlozing van wettelijke taken? Hoe oordeelt de regering over de wenselijkheid c.q. mogelijkheid van samenwerkingsverbanden of fusies tussen netbeheerders? Belemmeren niet-kernactiviteiten van netwerkbeheerders dergelijke eventuele samenwerkingsverbanden of fusies? Is de regering bereid een limitatieve opsomming in de Gas- en Elektriciteitswet op te nemen welke taken en samenwerkingsverbanden voor een netwerkbeheerder geoorloofd zijn?

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van de wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet, die beoogt de in de beleidsregels privatisering energiedistributiebedrijven vervatte voorschriften in de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet vast te leggen. Deze leden zijn van mening dat de beleidsregels een ordentelijke vertaling in een wettelijke regeling behoeven, zodat de Elektriciteitswet en de Gaswet uiteindelijk bijdragen aan een verdere liberalisering van de energiemarkten en waar mogelijk privatisering, teneinde de keuzevrijheid van consumenten te vergroten en de prijs/kwaliteitverhouding te verbeteren. De leden van de VVD-fractie hechten eraan dat deze wetswijziging resulteert in een goede uitgangspositie voor de energiebedrijven en de consument binnen een zich evoluerende Europese energiemarkt. Tevens hechten zij aan een gelijk speelveld op de Europese energiemarkt. In dit verband zien deze leden graag toegelicht hoe de onderhavige wetswijziging zich verhoudt tot de voorstellen van de Europese Commissie voor de wijziging van de gas- en elektriciteitsrichtlijnen.

De leden van de VVD-fractie stellen dat indien de netbeheerder een structuurvennootschap is, de groep geen andere middelen zal hebben om te voorkomen dat de minister genoodzaakt wordt in te grijpen, met mogelijk ernstige gevolgen voor de groep. Deze leden vragen dan ook of het niet wenselijk zou zijn het aanwijsrecht als een reëel recht te handhaven door het toe te bedelen aan bijvoorbeeld de rechtspersoon waaraan de netbeheerder zijn recht van gebruik ontleent of aan de rechtspersoon die aan het hoofd staat van de groep (als genoemd in artikel 11d lid 5), zodat de minister niet feitelijk de enige is die een netbeheerder kan vervangen.

De leden van de CDA-fractie hebben kennis genomen van het wetsvoorstel. Dit wetsvoorstel, zo begrijpen deze leden, regelt in essentie een drietal onderwerpen, namelijk vergroting van de onafhankelijkheid van de netbeheerder ten opzichte van andere maatschappijen waarmee de netbeheerder in een groep is verbonden, het opnemen van voorzieningen die de minister in staat stellen in te grijpen bij wanbeheer en bepalingen die betrekking hebben op minderheids- en meerderheidsprivatiseringen. Daarnaast wordt en passant nog even de regeling omtrent algemene voorwaarden, neergelegd in de artikelen 26a (tweede en derde lid) Elektriciteitswet 1998 en artikel 14 leden 3 tot en met 5 Gaswet uit het wetsvoorstel verwijderd.

Het goed functioneren van het netbeheer binnen de distributiebedrijven heeft voor de leden van de CDA-fractie vanaf het eerste moment voorop gestaan. Als zodanig beoordelen zij de strenge eisen voor netwerkbedrijven positief. Echter, de aanscherpingen van de eisen doen wel de vraag opkomen of de huidige wettelijke regeling voldoende is om misbruik door netbeheerders te voorkomen. Als dat niet het geval is hoe kan de regering dan nu overgaan tot gedeeltelijke privatisering van netwerkbedrijven? Graag een reactie van de regering ten aanzien van dit punt.

De leden van de D66-fractie geven aan dat wijziging van de Elektriciteitswet en de Gaswet inzake nadere regels voor netbeheerders en voor privatisering dreigen aanleiding te zijn het geheel van privatisering van de energiesector i.e. de netwerken onder de kritische loep te nemen, het gevaar inhoudende dat de gehele discussie van vooraf aan begint.

Het valt de leden van de D66-fractie wel op dat er nog steeds veel verwarring en dus onzekerheid heerst in de energiesector. Verwarring en onzekerheid scheppen nu niet bepaald een goed liberaliseringsklimaat en dus vinden deze leden dat nog eens goed gekeken moet worden naar de juiste voorwaarden voor de privatisering en daaraan uiteraard voorafgaand het waarborgen van het publieke belang.

De leden van de D66-fractie geven aan dat teveel regelgeving, los van de administratieve lasten, die in dit geheel een kleinere rol spelen, de liberalisering van de markt frustreert. Marktpartijen zijn het beste in staat zo efficiënt mogelijk te produceren en laat hen dat dan ook doen. Het te bereiken doel is kwalitatief goede producten (diensten) leveren tegen een redelijke prijs. Daartoe zijn private partijen het best toe in staat als de overheid maar garandeert dat er goede marktwerking is en het publieke belang gewaarborgd is.

De netwerken zijn even zovele monopoliën, dus geen marktwerking en daar moet de vrije toegang tegen een redelijke prijs gewaarborgd worden door de overheid. Evenzo voldoende capaciteit nu, maar vooral ook in de toekomst. Of de strikte scheiding tussen het juridische en economische eigendom zover als nu voorgesteld, doorgevoerd moet worden, leidt aan twijfel onderhevig vinden de leden van de D66-fractie, met name het verplicht juridische eigendom bij de gemeentelijke- en provinciale overheden laten, roept vraagtekens op. De kennis van lagere overheden is vaak onvoldoende om goed om te gaan met energie (distributie) vraagstukken en waarborging van het publieke belang hun wellicht anders en beter geregeld worden.

De leden van de GroenLinks-fractie geven aan dat het wetsvoorstel beoogt de onafhankelijke positie van het netbeheer te versterken. Waarom is er in dit kader voor gekozen dat de nalevingsfunctionaris de door hem geconstateerde overtredingen of misstanden terstond meldt aan de rechtspersoon die hem heeft benoemd, zijnde de rechtspersoon die aan het hoofd staat van de groep (Elektriciteitswet, art 11d, vijfde en zesde lid en Gaswet art 3c, vijfde en zesde lid)? Ligt het niet meer voor de hand dat hij deze meldt aan de toezichthouder?

Paragraaf 3. Financiële en fiscale aspecten

De leden van de PvdA-fractie merken op dat in de voorgestelde wetswijzigingen en de memorie van toelichting regelmatig het begrip «groep» wordt gebruikt, met name daar waar het gaat om de onafhankelijkheid van de netwerkbeheerder ten opzichte van de groep waartoe die behoort. Volgens het Burgerlijk Wetboek (2:24b) is een groep «een economische eenheid waarin rechtspersonen en vennootschappen organisatorisch zijn verbonden. Groepsmaatschappijen zijn rechtspersonen en vennootschappen die met elkaar in een groep zijn verbonden». In hoeverre is er sprake van een in een groepsrelatie veronderstelde organisatorische eenheid indien, zoals terecht wordt voorgesteld, het management en raad van commissarissen van de netbeheerder in hoge mate onafhankelijk van de groep staat en wordt benoemd? Is het waar dat indien een groepsrelatie ontbreekt de netbeheerder niet meer op een geconsolideerde jaarrekening van de groep kan staan? Is uiteindelijk nu wel of niet consolidatie in een groep mogelijk? Welke rechtsvorm heeft de netbeheerder?

Kan de regering duidelijkheid verschaffen in hoeverre netbeheerders en hun aandeelhouders zekerheidsrechten (pand, hypotheek) mogen verschaffen op respectievelijk het net en de aandelen in de netbeheerder t.b.v. financiering door derden (banken) of de groep? Maakt het daarbij iets uit of die aandelen (direct of indirect) gehouden worden door decentrale overheden of door anderen? Zijn netbeheerders beperkt in hun mogelijkheden om in groepsfinancieringen te participeren, zo vragen de leden van de PvdA-fractie? Zo ja, biedt het wetsvoorstel voldoende garanties dat dergelijke groepsfinancieringen de onafhankelijkheid van de netbeheerder niet in gevaar zal brengen?

De leden van de PvdA-fractie vragen of, en zo ja waarom, het verbod van transacties tussen de netbeheerder en de groep ook geldt indien er geen sprake is van vervreemding buiten de huidige kring van aandeelhouders (privatisering)?

Is het correct dat het verbod van genoemde transacties eerst na de evaluatie van de Elektriciteit en de Gaswet in 2004 in werking treedt? Zo ja, waarom eerst dan?

De leden van de PvdA-fractie geven aan dat in de voorgestelde wetswijzigingen wordt voorzien in een bevoegdheid van het bestuur van een netbeheerder om voorzieningen te treffen voor het plegen van onderhoud, het investeren in uitbreidingen of het nemen van milieumaatregelen (wettelijke taken). Hoe oordeelt de regering over de mogelijkheid dat er sprake zou moeten zijn van een verplichting tot het treffen van een dergelijke voorziening? Voldoen de huidige en voorgestelde wettelijke maatregelen om de uitvoering van wettelijke taken te waarborgen? Hoe kan het treffen van voorzieningen anders worden gewaarborgd?

De leden van de PvdA-fractie hebben meerdere signalen ontvangen die erop zouden kunnen duiden dat de fiscale gevolgen van de voorgestelde wetswijzigingen door de regering onvoldoende in de besluitvorming zijn meegenomen. Kan de regering daarom compleet in beeld brengen wat de te verwachten fiscale gevolgen zijn van de voorgestelde wetswijzigingen in het algemeen en de eventuele fiscale gevolgen in geval van vervreemding van het economisch eigendom buiten de huidige kring van aandeelhouders in het bijzonder? Wat zijn de fiscale gevolgen die louter door de voorgestelde wijzigingen van de Gas- en Elektriciteitswet worden veroorzaakt en welke fiscale gevolgen worden veroorzaakt door keuzes die aandeelhouders in energiedistributiebedrijven maken? Wat zijn de fiscale gevolgen voor de juridisch eigenaar in geval van privatisering van het economisch eigendom? Deze leden zouden het op prijs stellen als de regering daarbij ook specifiek ingaat op de effecten voor de vennootschapsbelasting, overdrachtsbelasting, kapitaalbelasting en de omzetbelasting. In hoeverre kunnen fiscale onzekerheden belemmerend werken op minderheidsvervreemdingen, zowel reeds voorgenomen als toekomstige? Wat zijn de fiscale gevolgen in het geval er van het «terugklap»-scenario gebruik moet worden gemaakt?

Kan aangegeven worden of in het huidige wetsvoorstel consolidatie mogelijk is tussen holding en netbeheerder, zo willen de leden van de VVD-fractie weten. Zo niet, wat zijn de (financiële) consequenties?

Deze leden roepen in herinnering dat bij de totstandkoming van de beleidsregels is onderstreept dat consolidatie, waardebehoud en financierbaarheid mogelijk moeten blijven. Deze leden vragen in hoeverre de voorliggende wetswijziging deze belofte gestand doet. Kan de regering ingaan op de mogelijkheid tot financiële consolidatie voor zowel de kopende als de verkopende partij bij een minderheidsprivatisering een meerderheidsprivatisering en bij het niet privatiseren, zo vragen de leden van de VVD-fractie. Deze leden benadrukken nog eens dat zij hechten aan de mogelijkheid voor het energiebedrijfsleven om te consolideren teneinde de concurrentiepositie te versterken.

Voor de leden van de VVD-fractie is nog onduidelijk in hoeverre groepsfinanciering mogelijk is. Deze leden zijn benieuwd naar de ratio voor het opnemen van artikel 98 in de wetswijziging. Is externe financiering ten behoeve van een groepsmaatschappij (netbeheerder én handelsbedrijf) mogelijk ingeval van meerderheidsprivatisering, ingeval van minderheidsprivatisering en ingeval van geen privatisering, zo willen deze leden weten. Tevens vragen deze leden hoe de bepalingen rondom groepsfinanciering, die voortvloeien uit art. 98 en artikel 87c van het wetsvoorstel zich verhouden met de voorstellen van de Europese Commissie voor de wijziging van de Elektriciteitsrichtlijn 96/92/EG en de Gasrichtlijn 98/30/EG.

De leden van de VVD-fractie hebben bij de behandelingen van de Elektriciteit- en Gaswetten benadrukt dat wanneer een splitsing van het juridisch en economisch eigendom plaatsvindt, deze om niet moet geschieden. Deze leden willen weten in hoeverre de ontbundeling en (minder- en meerderheids)privatisering fiscale consequenties heeft op het gebied van de overdrachts-, de vennootschaps-, de kapitaalsen de omzetbelasting.

Zullen bedrijven die niet willen privatiseren en in overheidshanden blijven ook moeten ontbundelen met alle fiscale consequenties van dien, zo willen zij weten.

Kan de regering aangeven, zo vragen de leden van de CDA-fractie, of financiële consolidatie binnen de energiedistributiebedrijven van de netbeheerder nog mogelijk blijft ingeval van privatisering als ook in een situatie wanneer niet wordt geprivatiseerd? Voor consolidatie binnen een groep geldt als criterium dat binnen die groep feitelijk beleidsbepalende zeggenschap door de holding kan worden uitgeoefend. Door het voorliggende wetsvoorstel wordt de zeggenschap van de holding over de netbeheerder sterk beperkt, terwijl de economische eigendom van de netten en daarmee de waarde van de netten op de balans van de netbeheerder staan. Graag een duidelijk antwoord van de regering of financiële consolidatie nu mogelijk blijft of niet want de gevolgen voor de distributiebedrijven zijn aanzienlijk indien er niet langer kan worden geconsolideerd.

De leden van de CDA-fractie merken op dat in het voorliggende wetsvoorstel geen flankerende fiscale bepalingen zijn opgenomen voor de distributiebedrijven. Betekent dit dat er tussen de ministeries van Economische Zaken en van Financiën géén overstemming is bereikt over flankerende fiscale wetgeving? Het ontbreken van dergelijke bepalingen kan aanzienlijke gevolgen hebben met betrekking tot de fiscale consequenties bij overdracht van de juridische eigendom van netwerken aan overheidsaandeelhouders. Zijn heffingen zoals overdrachts- en/of vennootschapsbelasting ook aan de orde indien een minderheidsbelang wordt overgedragen? En wat gebeurt er bij een verplichte overdracht van netwerken («terugklap-mechanisme») aan een nieuw aangewezen netbeheerder? En wat gebeurt er met het oog op de voorgestelde ontbundeling met in het verleden uitgevoerde overdrachten van netwerken indien meer dan 1% van de aandelen in de netbeheerder, als economische eigenaar van de netwerken, binnen 3 jaar geen deel meer uitmaken van de huidige groep? Graag een nadere toelichting van de regering op dit punt.

De leden van de D66-fractie merken op dat als de toezichthouder (DTE) voldoende gereedschap heeft om het door de politiek gedefinieerde publiek belang (steeds opnieuw) af te dwingen, is het misschien niet zo relevant wie het eigendom van het net heeft als het netwerk maar wel een juridisch/economische zelfstandigheid is, zodat financiële stromen, invloed enz. tussen netwerkbedrijf en leveringsbedrijf (moeten) goed zichtbaar gemaakt zijn. Het zal de efficiency bevorderen als de aandeelhouder enige (!) invloed heeft op het bedrijfsgebeuren en er ook (financieel) belang bij heeft. Op ongewenste belangenverstrengeling moet de NMa c.q. DTE toezien. Scheiding van infrastructuur en exploitatie heeft nog niet veel voordelen, integendeel zoals andere sectoren laten zien, misschien kunnen we daarvan leren!

Wil er ooit sprake van privatisering zijn, zal voldaan moeten worden aan de voorwaarde dat de netwerkbedrijven geconsolideerd kunnen worden. De mogelijkheid van het zijn van een fiscale eenheid is ook van belang, maar minder dan dat van de consolidatie. De leden van de D66-fractie vinden het overigens opvallend dat er geen fiscale paragraaf is opgenomen en zij beschouwen dit als een duidelijke omissie, die alsnog hersteld moet worden.

Deelt de regering de mening van EnergieNed dat «het ernstig betwijfeld mag worden of netwerkbedrijven nog deel kunnen uitmaken van een groep als bedoeld in boek 2 van het Burgerlijk Wetboek»? (EnergieNed, position paper Wetsvoorstel «Privatisering energiebedrijven), zo vragen de leden van de GroenLinks-fractie.

De leden van de SP-fractie zijn positief over het feit dat in het wetsvoorstel het economisch eigendom van de netten op de balans van de netbeheerder komt. Een absurd kleine waarde en omvang van de netbeheerder zoals in het verkoopcontract van de REMU (0,3% van de waarde) is dan niet meer mogelijk of zien de leden van de SP-fractie dat verkeerd? Is het waar dat de waarde van de netten door de bank genomen zo'n 70% van de totale activa bedraagt? Kan de regering preciezer uitleggen wat zij bedoelt met de overweging: «De kans dat de eigenaar van de economische eigendom zijn beschikkingsbevoegdheid over het netwerk kan gebruiken om zijn commerciële belangen buiten het netbeheer te dienen (wat in een vrije markt onwenselijk is) wordt hierdoor verder verkleind.» Wat vindt de regering van de brief van EnergieNed aan de Vaste Kamercommissie van Economische Zaken dat de privatisering onder deze voorwaarden zal mislukken?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of het de bedoeling is volgens de regering dat er belasting wordt geheven bij overdracht van het juridisch eigendom aan de aandeelhouders. Zij nemen aan dat dit niet het geval is, en vragen de regering toe te lichten hoe dit zich verhoudt tot de wetswijziging.

Paragraaf 4. Minderheidsprivatisering

De leden van de PvdA-fractie hebben een aantal vragen over de verschillende gevolgen van minderheidsprivatisering van regionale energiedistributiebedrijven. In verband met de situatie dat de NV Nederlandse Gasunie reeds jaren aandelen bezit in Obragas en Intragas rekent de minister ook Gasunie tot de «huidige kring van aandeelhouders». Kan dit betekenen dat Gasunie als beheerder van het landelijk hoge druk gasleidingnet, met deels particuliere aandeelhouders (Shell en Exxon), zonder toestemming van de minister zijn participatie in genoemde monogasbedrijven of zelfs andere energiebedrijven kan vergroten? Zo ja, acht de minister dan het risico aanwezig dat de beoogde onafhankelijke positie van de netwerkbeheerder alsnog wordt aangetast? De leden van de PvdA-fractie vinden dit onwenselijk. Zou het ook geen rechtsongelijkheid scheppen met andere private bedrijven die eigenaar van netwerken willen worden? Hoe denkt de regering dit te voorkomen? Hoe denkt zij daarentegen in dit verband over de onmogelijkheid dat de landelijke netbeheerder van het hoogspanningselektriciteitsnet TenneT volledig in overheidshanden, om delen van het hoogspanningsnet die nog in handen zijn van enkele energiedistributiebedrijven over te nemen? Deze leden zouden dit juist wenselijk vinden omdat integratie van het gehele hoogspanningsnet de efficiency bevordert, leveringszekerheid vergroot voor grote energieverbruikers (waaronder openbaar vervoer) en betere garanties geeft op eerlijke marktwerking.

Ten aanzien van de privatisering van netbeheerders ligt de zaak anders. Netbeheerders hebben per definitie een monopolie. Bij gebreke van corrigerende marktkrachten kan misbruik van dit netwerkmonopolie ten koste van de afnemers niet worden uitgesloten. Om de positie van de netgebruikers afdoende te beschermen zijn adequate voorzieningen nodig. In de Elektriciteits[] en Gaswet zijn inmiddels een groot aantal wettelijke voorzieningen opgenomen. Uit het voorliggende wetsvoorstel blijkt reeds onmiddellijk dat met deze wettelijke regelingen misbruik door netbeheerders nog niet (voldoende) kan worden voorkomen. Niet voor niets strekt het wetsvoorstel er toe de aan netbeheerders te stellen eisen aan te scherpen. De voorgestelde aanscherpingen houden verband met opgedane ervaringen met regulering van netbeheerders. De telkens verdergaande aanscherpingen van de wettelijke eisen met betrekking tot het netbeheer doen bij de leden van de CDA-fractie grote aarzelingen ontstaan omtrent de wenselijkheid om op dit tijdstip, waarbij de energiesector nog zo sterk in beweging is en waarbij nog slechts voor een relatief korte periode ervaring is opgedaan met regulering van netbeheerders in de energiesector, tot privatisering van netbeheerders over te gaan.

Door de leden van de CDA-fractie zijn bij eerdere discussies omtrent privatisering van netwerkbedrijven een aantal voorwaarden gesteld. Pas wanneer deze voorwaarden zijn vervuld is het algemeen belang naar het oordeel van deze leden voldoende gewaarborgd en kan privatisering van netwerkbedrijven aan de orde zijn. Zij volgt daarbij het door de vorige minister van Economische Zaken de heer Wijers gehanteerde principe: «Eerst liberaliseren en dan pas privatiseren». Daar was en is zij het mee eens. Ga niet over tot privatisering als de markt nog niet goed functioneert en zolang er nog geen sprake is van echte concurrentie en keuzevrijheid voor afnemers. Zolang niet aan dat principe is voldaan wijzen de leden van de CDA-fractie privatisering van netwerkbedrijven af, waarbij het vervolgens niet relevant is of het gaat om «slechts» economisch eigendom.

Concreet hebben de leden van de CDA-fractie in eerdere debatten vijf voorwaarden genoemd voordat privatisering van netwerkbedrijven kan worden overwogen: aEen eerste voorwaarde betreft het 100% overheidseigendom van het landelijk hoogspanningsnet in de elektriciteitssector en het hoge druk leidingennet in de gassector. Tennet, de beheerder van het landelijk hoogspanningsnet, is inmiddels voor 100% in overheidshanden. Daarmee is een eerste deel van deze door deze leden gestelde voorwaarde vervuld. Bij gas zijn wij nog niet zo ver.

Een tweede voorwaarde betreft het goed functioneren van de marktwerking, hetgeen in de prijsstelling tot uitdrukking moet komen. De minister heeft steeds lagere prijzen beloofd maar het tegendeel is het geval. Prijzen voor vrije afnemers (grootverbruikers sinds 1 januari 2000) liggen gemiddeld 30 tot 40% hoger dan in het ons omringende buitenland. Daarbij is de concurrentiepositie van energie-intensieve bedrijven ernstig in het geding. Maar ook kleinverbruikers en particulieren hebben te leiden van deze hogere prijzen. Immers in de elektriciteitwet en in de Gaswet is vastgelegd dat kleinverbruikers op dezelfde wijze moeten profiteren van de voordelen van de liberalisering als de grootverbruikers. Maar als de grootverbruikers niet profiteren, hebben dus de kleinverbruikers ook geen voordeel. Zoals hierboven reeds aangegeven constateren de leden van de CDA-fractie dat vooralsnog de marktwerking nog onvoldoende van de grond is gekomen. Deze leden laten zich evenwel graag door de regering op dit punt overtuigen van het tegendeel.

Door de leden van de CDA-fractie is ook gewezen op het belang van een krachtig toezicht. Recentelijk is het toezicht op de energiesector uitgebreid aan de orde geweest in het kader van de behandeling van het wetsvoorstel waarbij de NMa tot zelfstandig bestuursorgaan wordt omgevormd. Algemeen werd tijdens deze discussies erkend dat het toezicht op de energiesector vooralsnog onvoldoende functioneert en tijd nodig heeft om zich verder te ontwikkelen. In dit verband wijzen deze leden op de recente uitspraak van het College van beroep voor het bedrijfsleven, waarbij het door de directeur van de Dte genomen besluit inzake vaststelling van x-factoren, door de rechter wegens strijd met het recht is vernietigd. De minister heeft bij elke discussie omtrent privatisering als essentiële voorwaarde gesteld dat het absoluut noodzakelijk is dat het toezicht op de energiesector goed functioneert. Staat de minister nog steeds achter deze eis? Zo ja, hoe beoordeelt zij dan het functioneren van de Dte en op basis van welke criteria? Zou het huidige functioneren van de Dte voor de minister geen aanleiding moeten zijn het thans voorliggende wetsvoorstel voorlopig niet verder te behandelen?

Als laatste voorwaarde hebben de leden van de CDA-fractie ingebracht dat als er sprake is van (gedeeltelijke) privatisering van netwerkbedrijven deze nooit in handen van elektriciteits- en gasproductiebedrijven mogen komen.

Aangezien aan een belangrijk aantal harde voorwaarden voor de leden van de CDA-fractie nog niet lijkt te zijn voldaan komt het hen op dit moment niet opportuun voor om tot privatisering van netbeheerders over te gaan.

De leden van de GroenLinks-fractie zijn kritisch over de vraag of het huidige wetsvoorstel wel voldoende waarborgt dat het recht van gebruik van de netwerken voor niet meer dan 49% kan worden vervreemd. In het wetsvoorstel wordt gesteld dat «een vervreemding aan een ander [...] direct noch indirect betrekking heeft op meer dan 49% van de aandelen in die vennootschap [...]» (Elektriciteitwet ex artikel 93, vierde lid, onderdeel b en Gaswet ex artikel 85, vierde lid, onderdeel b). Deze formulering houdt naar de mening van de GroenLinks-fractie de mogelijkheid open dat er via meerdere vervreemdingen, van elk hooguit 49% van de aandelen, een vervreemding van meer dan 49% ontstaat.

Daarnaast zien deze leden de mogelijkheid dat er een volledige herschikking kan komen van de eigendom van netwerken, mits deze maar binnen de huidige kring van eigenaren blijft. Dit zou in theorie kunnen betekenen dat Gasunie, als zijnde één van de eigenaren van netwerken, het volledige eigendom van alle netwerken kan verwerven. Dit strookt naar de mening van de leden van de GroenLinks-fractie niet met de geest van het wetsvoorstel, namelijk dat het juridisch eigendom van netwerken in overheidshanden blijft.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of artikel 93, lid 4, onderdeel a (Elektriciteitwet) en artikel 85, lid 4, onderdeel a (Gaswet) inhoudt dat het eigendom van een net kan komen te berusten bij een aandeelhouder van een ander net? Dus bijvoorbeeld ook dat één aandeelhouder, bijv. Gasunie, het eigendom van alle netten zal kunnen verwerven?

De leden van de GroenLinks-fractie vragen toe te lichten wat in Elektriciteitswet ex artikel 93, vierde lid, onderdeel b wordt bedoeld met de wijziging in de eigendom die betrekking heeft op een vervreemding? Betekent dit dat het (juridische) eigendom mag worden vervreemd? Kan de regering een aantal voorbeelden geven waaruit de strekking van dit onderdeel blijkt in verschillende denkbare situaties?

Paragraaf 5. Meerderheidsprivatisering

De leden van de PvdA-fractie geven aan dat na evaluatie van de Gas- en Elektriciteitswet in 2004 besloten zal worden of meerderheidsprivatisering van energiedistributiebedrijven mogelijk en wenselijk is. Kan de regering het toetsingskader voor die evaluatie concreter invullen dan tot nu toe gedaan is? Wanneer is er concreet sprake van een onafhankelijk netbeheer? Aan welke eisen van dienstverlening moet het netbeheer concreet voldoen?

In artikel I, onderdeel L, artikel 99 is, net als in artikel II, onderdeel L, artikel 87d van de Gaswet, bepaald dat een netbeheerder moet rapporteren omtrent een groot aantal zaken die rechtstreeks betrekking hebben op de kwaliteit van het netbeheer, zo merken de leden van de CDA-fractie op. Zo moet de netbeheerder inzicht verschaffen in de onderhoudstoestand van het net, het aantal en de aard van de storingen en welke investeringen in het afgelopen jaar zijn gerealiseerd in het net. Deze rapportageverplichting is van groot belang voor de toezichthouder, de politiek en de netgebruikers om inzicht te krijgen in de wijze waarop de netbeheerder zijn taken uitvoert. Deze leden vragen waarom deze verplichtingen niet onmiddellijk in werking treden, doch de inwerkingtreding van deze bepaling afhankelijk wordt gesteld van het moment waarop meerderheidsprivatiseringen zullen worden toegestaan. Een goed netbeheer is ook thans van groot belang.

De leden van de fractie van D66 menen ook dat er duidelijkheid moet zijn over de voorwaarden om na 2004 het meerderheidsbelang te privatiseren. De overheid dient een helder en consistent beleid te volgen en dat betekent dat bedrijven pas kopen, ook een minderheidsbelang, als zij de voorwaarden, waaraan zij (terecht) moeten voldoen om later de meerderheid te kunnen kopen nu bekend zijn. Daarbij is het uiteraard van belang, dat de evaluatiecriteria individuele bedrijven betreft en niet de markt in zijn geheel, want daar heeft een (goed presterend) bedrijf te weinig invloed op. Dus gaarne alsnog duidelijkheid hierover.

De leden van de D66-fractie geven aan dat kwaliteit ook nu al van publiek belang is en niet alleen na 2004 bij de meerderheidsprivatiseringen. Echter de kwaliteitsbepalingen worden pas in de tweede tranche geregeld, dus pas na de evaluatie. Waarom gelden deze eisen niet meteen? Ook nu zij er al problemen betreffende het onderhoud, specificatie facturen enz. Van belang is met name ook dat er voldoende geïnvesteerd wordt in het onderhoud. De huidige informatieplicht over de staat van het net is op een hoog niveau geaggregeerd, zodat onvoldoende blijkt waar en wat eraan schort. Een duidelijke rapportageplicht kan hier verbetering inbrengen; de kwaliteitscriteria zijn overigens wel geregeld in de Elektriciteitswet, maar niet in de Gaswet. De controle op de uitvoering van de taken moet scherper worden geformuleerd c.q. genormeerd.

Paragraaf 6. Voorzieningen in geval van wanbeheer

De leden van de PvdA-fractie geven aan dat bij de overdracht van een energiedistributiebedrijf voorzieningen getroffen dienen te worden voor het geval de minister genoodzaakt is een andere netbeheerder aan te wijzen. Deze voorwaarden kunnen inhouden dat de economische eigendom aan de oorspronkelijke aandeelhouders wordt overgedragen. Verkopers/decentrale overheden wensen naar men mag aannemen hier zo min mogelijk mee te maken te hebben. De memorie van toelichting gaat er van uit dat een terugklap steeds eerst naar de overheid gaat en dan naar de nieuwe netbeheerder. De tekst van de wet lijkt dit echter niet te vereisen. Kan de minister behalve de juridisch eigenaar van het net ook direct een derde aanwijzen als nieuwe netbeheerder? Zal de minister in geval van een «terugklapscenario» een veilingverkoop (controlled auction) van het netwerk of de gehele netbeheerder toelaten? Kunnen de artikelen 13 lid 4 Ontwerp Elektriciteitwet en 5 lid 4 Ontwerp Gaswet zo worden toegepast dat deze veiling wordt georganiseerd op het moment dat de beschikking tot het aanwijzen van een andere netbeheerder verbindend is geworden?

Heeft de minister voldoende middelen om toe te zien dat in de periode waarin de veiling wordt georganiseerd en uitgevoerd, het goed blijven functioneren van het netbedrijf is gegarandeerd? Hoe garandeert het wetsvoorstel dat, indien de minister een andere netbeheerder aanwijst, deze nieuwe netbeheerder aan de oude de werkelijke waarde van het netwerk vergoed? Is een veiling daarvoor niet de aangewezen methode? Wordt zo tevens niet voorkomen dat dubbele overdrachtsbelasting wordt geheven?

De leden van de Pvda-fractie merken op dat in geval van taakverwaarlozing van de netbeheerder op voorstel van de minister het recht van gebruik van het net (economisch eigendom) aan de betreffende netwerkbeheerder kan ontnemen en aan een andere netwerkbeheerder overdragen. Deze leden zijn van mening dat deze zogenaamde terugklap-optie als uiterste middel de minister inderdaad ter beschikking dient te staan. Echter hebben deze leden bij de invulling van dit middel enkele vragen ter verduidelijking. Zo vragen deze leden hoe in de praktijk de terugklapoptie zal moeten gaan werken. Hoe wordt bepaald aan wie het economisch eigendom zal worden gegeven in geval van taakverwaarlozing van de oorspronkelijke netwerkbeheerder? Hoe wordt de waarde van het netwerk bepaald? Is het denkbaar dat in geval van wanbeheer de waarde van het netwerk in feite lager uitvalt, bijvoorbeeld door achterstallig onderhoud, dan vooraf op basis van artikel 93a was overeengekomen? Wie zal dit verschil moeten opvangen? In hoeverre is de juridisch eigenaar financieel verantwoordelijk voor de gevolgen van wanbeheer door de economisch eigenaar? In geval van wanbeheer door de netbeheerder kan de minister het economisch eigendom laten terugvallen naar de oorspronkelijke juridisch eigenaar. Deze eigenaar zal meestal niet de benodigde kennis van het netbeheer hebben. Hoe oordeelt de minister over de mogelijkheid en wenselijkheid om, in geval er geen directe overdracht aan een nieuwe netbeheerder mogelijk is, een deskundig intermediair (bijv. Gasunie of TenneT) aan te wijzen die, namens de oorspronkelijke juridische eigenaar, tijdelijk het netbeheer voert?

De wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet is voor de leden van de VVD-fractie aanleiding voor het plaatsen van een aantal op- en aanmerkingen en het stellen van een aantal vragen ter verduidelijking.

Wanneer onverwijld ingrijpen noodzakelijk is in geval van mismanagement, zal een «stille curator» worden aangesteld. Deze leden zijn van mening dat de stille curator moet zorgen voor een naadloze aansluiting van de oude netbeheerder op het nieuwe management. Zij vragen de regering te bezien of het mogelijk is de overgang van netbeheerders zonder terugklap (dus zonder terugvloeiing van de netbeheerder naar de juridische eigenaar en vervolgens opnieuw overdracht van het economisch eigendom aan de nieuwe netbeheerder) te regelen. Volgens deze leden wordt daarmee tevens voorkomen dat onnodig overdrachtsbelasting wordt betaald.

Voor de leden van de VVD-fractie is nog onduidelijk hoe precies de waardebepaling bij de terugval van het economisch eigendom zal plaatsvinden. Moet de waarde als genoemd in artikel 93a beschouwd worden als een minimumwaarde, die niet alleen de huidige overwaarde uitsluit, maar ook de waarde van alle toekomstige investeringen? Als dat het geval is, hoe wordt dan zorggedragen voor voldoende prikkels om te investeren in het netwerk, zo willen deze leden weten.

De leden van de CDA-fractie merken op dat in de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet privatisering van netbeheerders onder bepaalde voorwaarden wordt toegestaan. Een van de voorwaarden is dat het juridische eigendom van het net in handen van de provincies en gemeenten moet blijven. Verwezen wordt naar artikel 93 Elektriciteitswet 1998 en artikel 85 Gaswet. Een eerste vraag die deze leden graag beantwoord zouden zien is wat precies onder het in deze context gebruikte begrip «juridisch eigendom» moet worden verstaan. Begrijpen deze leden de voorgestelde wetsartikelen goed, wanneer zij veronderstellen dat met de term «juridisch eigendom» is bedoeld alle eigendomsrechten die op een net rusten minus het recht van gebruik als omschreven in artikel 1 van de Elektriciteitswet 1998 respectievelijk Gaswet?

Het in handen van gemeenten en provincies houden van het juridisch eigendom houdt verband met de vervanging van de aanwijzing van netbeheerders in geval van wanbeheer. De achtergrond van de wens om het juridische eigendom van het netwerk bij de provincies en gemeenten te laten is dat de overheid in geval van taakverwaarlozing met betrekking tot het netbeheer snel en effectief, zonder terecht te komen in onteigeningsprocedures, tot aanwijzing van een andere netbeheerder kan overgaan. In het geval dat er sprake is van taakverwaarlozing door een netbeheerder zal de minister overgaan tot aanwijzing van een andere netbeheerder en moet de economische eigendom van het netwerk op basis van duidelijke vooraf vastgestelde voorwaarden terugvallen naar gemeenten en provincies. De gemeenten en provincies zullen op hun beurt de economische eigendom vervolgens weer moeten onderbrengen in de door de minister aangewezen netbeheerder. De leden van de CDA-fractie hebben moeite met deze constructie. De bezwaren betreffen niet zozeer de doelstelling, het borgen van het publiek belang door een snelle en effectieve vervanging van een netbeheerder die op onjuiste wijze uitvoering geeft aan zijn wettelijke taken, maar het gekozen instrument. Ten gevolge van de gekozen constructie lopen privaatrechtelijke en publiekrechtelijke bevoegdheden op een onduidelijke wijze door elkaar heen. In het geval van taakverwaarlozing zal de minister (kunnen) overgaan tot aanwijzing van een nieuwe netbeheerder. Dit doet zij op grondslag van artikel 13 Elektriciteitswet respectievelijk 5 Gaswet. Deze aanwijzing van een netbeheerder is het gevolg van de uitvoering van een publiekrechtelijke bevoegdheid. Tegelijk met de (nieuwe) aanwijzing van een netbeheerder op grond van artikel 13 Elektriciteitswet 1998 dan wel artikel 5 Gaswet zal de gemeente of de provincie, afhankelijk wie de juridisch eigenaar is van het door de netbeheerder beheerde net, de economische eigendom van het net moeten terugvorderen. De grondslag voor deze terugvordering is gelegen in de (privaatrechtelijke) overeenkomst waarin de oorspronkelijke overdracht van het economisch eigendom aan de betreffende netbeheerder is geregeld. Een eerste vraag is op welk moment een provincie of gemeente tot terugvordering van het economisch eigendom van het net zal overgaan? De provincie of gemeente heeft een belang bij het zo lang mogelijk wachten, aangezien de terugval van het economisch eigendom van het net op basis van de privaatrechtelijke overeenkomst omtrent overdracht van het economisch eigendom van het net veelal gepaard zal (moeten) gaan met betaling van een aanzienlijke geldsom. Dit bedrag zal door de betrokken gemeente respectievelijk provincie moeten worden opgebracht. Immers, op deze lokale overheden rust de plicht het economisch eigendom terug te vorderen. De vraag of bij een netbeheerder sprake is van taakverwaarlozing zal veelal voor discussie vatbaar zijn. Het is niet ondenkbaar dat er verschil van inzicht ontstaat tussen gemeente/ provincie en minister omtrent de noodzaak tot vervanging van de aanwijzing van een netbeheerder over te gaan. Dit geschil kan resulteren in een vertraagde medewerking van de gemeente of provincie, mede vanuit financieel oogpunt, om de zogeheten terugklap-constructie te activeren. De relatie tussen de minister en de lagere overheden is de leden van de CDA-fractie, zeker gezien vanuit een staatsrechtelijk oogpunt, volstrekt onduidelijk. Op welke wijze kan een gemeente of provincie worden gedwongen tot medewerking aan de vervanging van een netbeheerder? Zal een verschil van inzicht tussen minister en gemeenten/provincies niet een ernstige aantasting opleveren van de met de terugklapconstructie beoogde snelle en effectieve vervanging van een netbeheerder? De leden van de CDA-fractie vernemen graag de uitgebreide zienswijze van de minister ten aanzien van deze problematiek.

De kans op discussies tussen minister en lagere overheden wordt vergroot door het feit dat deze lagere overheden worden opgezadeld met de financiële gevolgen van de vervanging van een netbeheerder in verband met taakverwaarlozing. Kan de minister aangeven of, en zo ja in hoeverre en op welke wijze lagere overheden aanspraak kunnen doen gelden op financiële tegemoetkomingen van het rijk in verband met hun medewerking bij de handhaving van het goed functioneren van het netbeheer? Waarom is er eigenlijk niet voor gekozen het juridisch eigendom van de netten, uiteraard tegen een redelijke vergoeding, in handen te brengen van de rijksoverheid? Welke overwegingen liggen ten grondslag aan de thans gemaakte keuze in het wetsvoorstel om het juridisch eigendom van netten bij de lagere overheden te laten? Uitgaande van het voorliggende wetsvoorstel worden gemeenten en provincies verplicht het juridische eigendom aan te houden, terwijl deze eigendom vanuit de optiek van deze lagere overheden geen of slechts beperkte toegevoegde waarde heeft. Naast de in de ogen van de leden van de CDA-fractie ongewenste vermenging van bevoegdheden is dit ook een overweging die er voor pleit het juridisch eigendom van netten in handen van de rijksoverheid te brengen. Ook ten aanzien van deze vragen wordt een grondige beantwoording door de regering op prijs gesteld.

De leden van de CDA-fractie hebben ook twijfels omtrent de toegevoegde waarde van de in het wetsvoorstel opgenomen terugklapconstructie. De keuze voor de terugklapconstructie is gelegen in de wens te kunnen komen tot een snelle en effectieve vervanging van een netbeheerder in geval van taakverwaarlozing. Zoals hierboven reeds aangegeven lijkt dit een veronderstelling, die volgens hen geenszins met de praktijk overeen behoeft te komen. Een belangrijk bezwaar aan de voorgestelde constructie is bovendien de ondoorzichtigheid van de toepassing van de terugklapconstructie. In geval van taakverwaarlozing zal de minister overgaan tot aanwijzing van een andere netbeheerder op grond van zijn in de artikelen 13 Elektriciteitswet 1998 en artikel 5 Gaswet opgenomen aanwijzingsbevoegdheid. Deze bevoegdheid is publiekrechtelijk van aard en moet worden gezien in het kader van de handhaving van een goede uitvoering van hetgeen omtrent netbeheerders in de relevante wetgeving is bepaald. In het kader van deze publiekrechtelijke handhaving moet een gemeente of provincie, al naar gelang de omstandigheden van de situatie, overgaan tot het terugvorderen van het economisch eigendom van het net. De grondslag voor deze terugvorderingsactie is gelegen in de privaatrechtelijke overeenkomst waarin de (oorspronkelijke) overdracht van het economisch eigendom is geregeld. De overeenkomst moet afspraken bevatten over het aan de gemeente of provincie overdragen van de economische eigendom. Deze afspraken, die betrekking hebben op de condities (inclusief prijsafspraken!) waaronder het economisch eigendom moet worden afgedragen, zullen allicht aanleiding kunnen geven tot interpretatieverschillen. Indien zich dergelijke geschillen voordoen bestaat de aanmerkelijke kans dat het geschil uiteindelijk ter beoordeling aan de rechter moet worden voorgelegd. Het gevolg is dan dat de betrokken lokale overheid, in feite om iets dat hem niet rechtstreeks raakt, het goed functionerende netbeheer is immers primair een verantwoordelijkheid van de rijksoverheid, in een langdurige juridische procedure met alle onzekerheden omtrent de uitkomst daarvan wordt betrokken. De complexiteit van deze problematiek kan snel toenemen, wanneer de netbeheerder die de minister wenst te vervangen, tegen het besluit tot vervanging van de oorspronkelijke aanwijzing, bij de bestuursrechter bezwaar aantekent. In dat geval wordt het geschil met de netbeheerder uitgevochten bij twee verschillende rechters. Het zal duidelijk zijn dat de gemeenten en provincies niet op dergelijke complexe geschillen zitten te wachten. Van de zijde van de lokale overheden zijn de afgelopen tijd dan ook niet voor niets ernstige bezwaren tegen de zogeheten terugklapconstructie naar voren gebracht.

De regering wordt verzocht aan te geven welke toegevoegde waarde de voorgestelde regeling in het wetsvoorstel, die uitgaat van een gecombineerde publiekrechtelijke bevoegdheid van de minister (vervanging aanwijzing netbeheerder) en betrokkenheid van gemeenten en provincies via de terugklapconstructie, heeft boven de keuze voor een systeem waarbij de vervanging van een netbeheerder uitsluitend geschiedt op basis van een expliciete aan de minister toekomende publiekrechtelijke bevoegdheid om in geval van taakverwaarlozing een andere netbeheerder aan te wijzen. Het element van spoed lijkt hierbij niet langer een doorslaggevend criterium te zijn, aangezien de in het wetsvoorstel opgenomen figuur van de zogeheten stille curator, in geval van wanbeheer de taken van de netbeheerder op een correcte wijze dwingend kan aansturen. Met de aanwijzing van een stille curator lijkt het tijdsaspect niet langer doorslaggevend. Ook het argument van het voorkomen van onteigening lijkt hier niet op te gaan. Immers, ook het onttrekken van het economisch eigendom aan een netbeheerder, in geval van toepassing van de terugklapconstructie, zal gepaard moeten gaan met betaling van een redelijk bedrag aan deze netbeheerder als voorwaarde voor de overdracht van het economisch eigendom van het net aan de gemeente/provincie. Ook de economische eigendom van het net is voor zover de leden van de CDA-fractie kunnen overzien een vermogensbestanddeel dat valt onder de beschermde werking van artikel 1 van het EVRM-protocol. Het ontnemen van dit vermogensbestanddeel, d.w.z. de economische eigendom van het net, zal dan ook in de optiek van deze leden slechts kunnen geschieden tegen betaling van een redelijke vergoeding. Zij veronderstellen dat deze gedachte ook ten grondslag ligt aan de in het wetsvoorstel opgenomen verplichting dat bij het sluiten van de in artikel 93a Elektriciteitswet en artikel 85a Gaswet bedoelde overeenkomst vooraf prijsafspraken moeten worden gemaakt in verband met de overdracht van het economisch eigendom, hetgeen impliceert dat voor overdracht van het economisch eigendom van het net een vergoeding moet worden betaald. Ten aanzien van dit laatste punt zouden deze leden graag de visie van de regering vernemen.

De leden van de D66-fractie merken op dat de zogenaamde «terugklap» positie voor de gemeentes/provincies in geval van wanbeheer door de netbeheerder, de lagere overheden verantwoordelijkheden geeft, die zij niet waar kunnen maken en dus erg risicovol zijn. Directe aanwijzing c.q. verkoop eventueel door middel van een veiling door de minister en/of door economisch eigenaar zijn wellicht betere mogelijkheden om tot een goede prijs te komen; risicoarm, geen overdrachtsbelasting, althans een keer in plaats van twee keer.

De leden vande GroenLinks-fractie vragen of met een voorbeeld kan worden verduidelijkt wat de waarschijnlijke gang van zaken is wanneer de minister een netbeheerder vervangt (cf. Elektriciteitwet artikel 13, lid 3)? Betekent dit bijv. dat de juridisch eigenaar het economisch eigendom moet terugkopen van de netbeheerder? Wie bepaalt in dat geval de prijs?

De leden van de GroenLinks-fractie maken zich ernstig zorgen over de werkbaarheid van de voorgestelde constructie, waarbij de huidige aandeelhouders het economisch vruchtgebruik kunnen verkopen en tegelijk juridisch eigenaar (moeten) blijven. Zij verwachten dat dit in de praktijk kan betekenen dat gemeenten en provincies het economisch vruchtgebruik moeten terugkopen in het geval de minister een andere netbeheerder aanwijst. Dit betekent dat de gemeenten en provincies het geld dat is verkregen met de verkoop van het recht van gebruik hetzij in kas moet houden – zodat ze er dan nog niet het door hen gewenste profijt van hebben – hetzij ergens anders op de gemeente- of provinciale begroting moeten vinden, met in het ergste geval een faillissement tot gevolg. Dit is naar de mening van de leden van de GroenLinks-fractie een vlees noch vis constructie. Gemeenten en provincies hebben geen profijt van het verkopen van het recht van gebruik, maar hebben er wel de lasten van.

De leden van de GroenLinks-fractie willen graag in een aantal voorbeelden uitgewerkt zien hoe het huidige wetsvoorstel in de praktijk kan uitpakken, met daarbij speciaal aandacht voor de situatie van wanbeheer en terugverwerven van het recht van gebruik door de juridische eigenaren.

Verder vragen de leden van de ChristenUnie-fractie of de regering wil ingaan op de kritiek uit de hoek van gemeenten en provincies op de overdracht van het economisch eigendom aan de juridische eigenaar in geval van wanbeheer. Verwacht de regering dat zich in de praktijk problemen zullen voordoen wanneer de publieke aandeelhouders operationele verantwoordelijkheid nemen?

Paragraaf 7. Cross Border Lease

Wat zijn de gevolgen voor eventuele cross border leases? Is het nodig en wenselijk om voor energiebedrijven een overgangsperiode in te lassen om hun cross border lease-transacties in het kader van voorliggende wetswijzigingen te herstructureren, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.

De leden van de VVD-fractie willen graag nadere informatie op het punt van de cross border leases. Zo vragen deze leden in hoeverre de in dit wetsontwerp opgenomen eis om het economisch eigendom bij de netbeheerder te laten rusten zal leiden tot een grootschalige herstructurering en heronderhandelingen van bestaande overeenkomsten op dit gebied. Tevens willen deze leden weten in hoeverre adequaat invulling aan deze eis kan worden gegeven, mede gezien de veelheid van betrokken partijen en de complexe financieringsvraagstukken die met deze eis samenhangen. Deze leden vragen of de in de wetswijziging voorgeschreven termijnen voor overdracht van het economisch eigendom aan de netbeheerder reëel zijn, zowel op het punt van de uitvoerbaarheid als op het punt van de onderhandelbaarheid.

Met belangstelling hebben de leden van de VVD-fractie kennis genomen van de brief aan de Tweede Kamer d.d. 18 januari 2002 van Mr J. Thijssen, waarin deze de cross border lease aan de orde stelt. Deze leden willen weten in hoeverre de constatering van Mr Thijssen correct is dat de neteigenaar schadeplichtig kan zijn indien de belangen van de investeerder materieel geschaad worden door een wijziging in de Nederlandse regelgeving, die van kracht wordt na afsluiting van de transactie.

Aangezien de minister als ook de Kamer geen inzage hebben in de bestaande lease-contracten heeft de Kamer op initiatief van de leden van de CDA-fractie zelf een onderzoek gedaan naar de consequenties van de beleidsregels (het wetsvoorstel was nog niet beschikbaar) op de bestaande lease contracten. Letterlijk schrijft het advocatenkantoor Freshfield Bruckhaus Deringer in haar brief van 18 januari aan het Presidium van de Kamer:

«Toepassing van de Beleidsregels – of opname daarvan in de Elektriciteitwet – zou onder omstandigheden kunnen leiden tot financiële gevolgen voor de neteigenaren. Cross border lease transacties gaan in het algemeen uit van het beginsel dat wijzigingen in de Nederlandse regelgeving na afsluiting van de transactie geen gevolgen hebben voor het fiscale afschrijvingsrecht van de investeerder. Op grond van dat beginsel zouden de Beleidsregels dus niet tot aansprakelijkheid van de neteigenaren voor fiscale schade van de investeerder kunnen leiden. In sommige transacties zal bepaald zijn dat de eigenaar schadeplichtig is, indien de belangen van de investeerder materieel geschaad worden door een wijziging in de Nederlandse regelgeving die van kracht wordt na de afsluiting van de transactie. Indien het nadeel niet kan worden gecompenseerd door de betaling van een schadevergoeding, zijn partijen verplicht te trachten het nadeel ongedaan te maken door herstructurering van de transactie. De daarmee gemoeide kosten komen voor rekening van de lesssee. Indien herstructurering geen baat brengt, bestaat de mogelijkheid dat de transactie voortijdig eindigt, in welk geval de neteigenaar een beëindigingvergoeding verschuldigd is die aanzienlijk uit kan stijgen boven het door hem gerealiseerde voordeel. De mogelijkheid van een (mogelijk substantiële) claim is dus niet geheel uitgesloten, maar is afhankelijk van de concrete contractsvoorwaarden en de omstandigheden van het geval» aldus Freshfields Bruckhaus Deringer.

Kan de regering verduidelijken wat de consequenties zijn van het voorliggende wetsvoorstel met betrekking tot de lease constructies voor de distributiebedrijven in het licht van de opmerkingen van Freshfields?

In dit verband zijn de opmerkingen van energiebedrijf Eneco van belang:

De eis tot inbreng van het economisch eigendom van de netwerken in de netbeheerder leidt tot herstructurering van de transacties. De eis met betrekking tot de overgang van de juridische eigendom van de netten naar huidige aandeelhouders strookt niet met de cross border lease contracten. Dat geldt eveneens met betrekking tot de voorwaarden die gelden bij het uitwinnen van zekerheidsrechten.

Om aan deze wettelijke voorwaarden te voldoen zal medewerking en goedkeuring nodig zijn van de partijen die betrokken zijn bij de cross border lease transacties. Voorts is goedkeuring nodig van de diverse geldgevers.

Daarvoor zijn langdurige onderhandelingen nodig en een zorgvuldige redactie van de uitkomsten in contracten. Indien de onderhandelingen onder druk van te korte fatale wettelijke termijnen plaats moeten vinden zal dat kunnen leiden tot beëindiging van de cross border lease contracten. De schadeclaims die partijen dan tegen Eneco in zullen stellen zijn zodanig van omvang dat deze de continuïteit van de onderneming in gebaar brengen.

Verder is een groot bezwaar dat de zekerheidsrechten die ten gunste van partijen in de cross border lease transacties zijn gevestigd aanmerkelijk worden uitgehold. In het wetsontwerp geldt namelijk voor onbeperkte tijd dat de eigendom van netten slechts kan berusten bij personen die in 1996 neteigenaar of aandeelhouder daarvan waren.

Aldus Eneco.

Beide citaten van de advocaten als van Eneco geven duidelijk aan dat er wel degelijk grote juridische en financiële problemen kunnen ontstaan als dit wetsvoorstel wet zou worden. De minister heeft de gevolgen voor de lease contracten altijd gebagatelliseerd. Maar zou de minister in detail op deze problematiek kunnen ingaan? Zonder een gedegen analyse van de bestaande contracten zal invoering van het wetsvoorstel voor de leden van de CDA-fractie onverantwoordelijk zijn.

Artikel 93 Elektriciteitswet 1998 vereist voorafgaande instemming van de minister bij een wijziging in de eigendom van het net, zo merken de leden van de CDA-fractie op. Dit vereiste is mede van toepassing op wijzigingen in het economisch eigendom van een net. De ratio van het in artikel 93 opgenomen instemmingvereiste is gelegen in de wens er op toe te zien dat de onafhankelijkheid van de netbeheerders niet wordt beïnvloed c.q. aangetast doordat het net op enigerlei wijze wordt vervreemd. Ook financieringsconstructies vallen onder het instemmingvereiste. Energiebedrijven hebben lease-overeenkomsten, zijnde een financieringsconstructie, gesloten met buitenlandse (veelal Amerikaanse) investeerders. Als onderdeel van deze lease-constructies is de waarde van het net (economische eigendom) gebruikt als onderpand voor de aan buitenlandse investeerders toekomende zekerheidsrechten.

Teneinde de waarde van het net te kunnen gebruiken als onderpand voor zekerheidsrechten moet de waarde van het net door middel van fiscale consolidatie ter beschikking staan van het energiebedrijf dat de lease-constructie is aangegaan. Een voorwaarde voor fiscale consolidatie is dat de netbeheerder een onderdeel vormt van het energieconcern, d.w.z. onderdeel vormt van een groep als bedoeld in artikel 24b boek 2 BW. Een kenmerk van een groepsmaatschappij is dat de moedermaatschappij in dit geval het energieconcern, in staat is aanzienlijke invloed uit te oefenen op het functioneren van de daarmee verbonden «afhankelijke» maatschappijen, waartoe het netwerkbedrijf moet worden gerekend. Dus voor consolidatie moet sprake zijn van voldoende zeggenschap in de dochteronderneming. De netwerkbedrijven zijn goed voor circa 60 à 70% van de totale waarde van de energiebedrijven. De waarde van de energiebedrijven daalt dus met 60 à 70% als niet langer mag worden geconsolideerd.

Maar ten einde de waarde van het net te kunnen gebruiken als onderpand voor zekerheidsrechten moet de waarde van het net door middel van consolidatie ter beschikking staan van het energiebedrijf. Maar als dat zo is handelt het energiebedrijf in strijd met artikel 16 lid 4 omdat aandeelhouders geen invloed mogen of kunnen uitoefenen op het onafhankelijk netbeheer.

De lease constructies dragen er dus toe bij dat een netwerkbedrijf, omwille van consolidatie, in zijn functioneren afhankelijk is van de moedermaatschappij. Het aangaan van lease-overeenkomsten is, dan wel kan daardoor van invloed zijn op het onafhankelijk functioneren van de netbeheerder. Dus had de minister op grond van artikel 93 Elektriciteitswet 1998 wel degelijk voorafgaand aan het sluiten van de lease-overeenkomsten instemming moeten verlenen, zo merken de leden van de CDA-fractie op. Het ontbreken van instemming kan er toe leiden dat de lease-overeenkomsten op grond van het Burgerlijk Wetboek van rechtswege nietig zijn. Is de minister bereid de lease contracten alsnog goed te keuren teneinde mogelijk miljarden claims van Amerikaanse leasemaatschappijen te vermijden en ter bescherming van de Nederlandse energiebedrijven, provincies en gemeenten, banken en de afnemers van elektriciteit en gas.

Op 5 maart heeft de vaste commissie voor Economische Zaken naar aanleiding van het uitgebrachte rapport een gesprek gehad met de heer J. Thijssen van Freshfields. Op een vraag van de leden van de CDA-fractie hoeveel van de lease-contracten die na 1 augustus 1998 ( de datum van inwerkingtreding van de Elektriciteitswet 1998) tot stand zijn gekomen «sale and lease back» agreements betreffen en hoeveel «lease-in lease-out» agreements antwoordde de heer Thijssen dat sinds bedoelde datum nagenoeg geen «lease-in lease-out» agreements meer tot stand zijn gekomen maar dat zo goed als alle agreements «sale and lease back» agreements betreffen.

De minister schrijft echter in haar brief van 5 februari 2001 aan de Kamer (pagina 2): «Voor zover mij bekend is geworden uit een kort onderzoek dat de Dienst Uitvoering en Toezicht (Dte) daarnaar heeft uitgevoerd, wordt voor die financiering veelal een variant op de cross border sale and lease back» constructie gebruikt, te weten de «lease-in, lease-out» constructie.

Nu hebben deze leden reeds tijdens het debat op 21 maart 2001 aangegeven dat de Dte niet het orgaan is om een redelijke beoordeling te kunnen maken over de aard van zeer complexe financieringsconstructies zoals cross border leases. De minister was een andere mening toegedaan. Naar nu blijkt is er wel degelijk sprake van «sale and lease back» constructies en is er wel degelijk sprake van eigendomsoverdracht en had de minister wel degelijk vooraf haar instemming aan de cross border leases moeten geven. Immers de minister schrijft zelf in dezelfde brief op pagina 4 onderaan: «Voor zover in huidige of toekomstige praktijk van de financiering van netwerken in plaats van de beschreven cross-border lease-in, lease-out constructies cross-border sale and lease back constructies worden gehanteerd, is wel voorafgaand aan het aangaan van een dergelijke constructie mijn instemming op de voet van artikel 93, lid 3 van de wet vereist.»

Het ontbreken van instemming kan er toe leiden dat de lease overeenkomsten op grond van het Burgerlijk Wetboek van rechtswege nietig zijn. Is de minister bereid de lease contracten als nog goed te keuren teneinde mogelijke miljarden claims van Amerikaanse lease maatschappijen te vermijden en ter bescherming van de Nederlandse energiebedrijven, provincies en gemeenten, banken en de afnemers van elektriciteit en gas.

De leden van de D66-fractie merken op dat het oplossen van de «cross border lease» meer dan de nu verplichte 13 weken zal vergen. Zij vragen deze termijn voor de Amerikaanse besluitvorming te schrappen. Is de 13- wekentermijn om netbeheerders in overeenstemming te brengen met de nieuwe wettelijke regels wel voldoende in het geval er sprake is van een cross border lease constructie? Zo ja, waarom? Zo nee, hoe verhoudt zich dit met de 13 weken die in de wet opgenomen zijn? Hoe denkt de minister hiermee om te gaan?

Hoe verhoudt zich de overdracht van het juridisch eigendom in publieke handen met de cross border lease constructies die nu gesloten zijn? Is het eigendom feitelijk niet in handen van Amerikaanse bedrijven? Wat is de kans dat Amerikaanse investeerders niet mee willen werken aan eigendomsoverdracht of dat deze situatie prijsopdrijvend werkt?

In de elektriciteitswet mag een zekerheidsrecht ten aanzien van een net alleen met toestemming van de minister worden uitgeoefend. Hoe verhoudt zich dit met de afgesloten cross border lease constructies? Is het bijvoorbeeld mogelijk dat de Amerikaanse counterpart op basis van deze wetsbepaling het leasecontract verbreekt?

Als de lessee (energiebedrijf/nutsbedrijf) de koopoptie niet uitoefent aan het einde van de leasetermijn zal hij zekerheid in de vorm van een eigendomsrecht willen hebben. Hoe verhoudt zich dat met onze omgeving? In het wetsvoorstel kan de netbeheerder zich zelf benoemen of/en ontslaan. Is dat wel terecht en logisch? In de Gaswet wordt de beheerder aangewezen door de neteigenaar. Dit verschilt van de Elektriciteitswet. Waarom is dat?

Paragraaf 8. De Dte

De leden van de VVD-fractie constateren dat voor de uitvoering van deze wetswijziging belangrijke taken bij de DTe zijn neergelegd. In hoeverre is de DTe voldoende geëquipeerd om deze taken adequaat uit te voeren?

De hoge prijzen in Nederland lijken ook verband te houden met marktondermijnende gedragingen van producenten, leveranciers en handelaren op de elektriciteitsmarkt. In dit verband wijzen deze leden op de recentelijk door de directeur van de DTe genomen besluiten om een groot aantal bedrijven een bindende aanwijzing te geven in verband met het (niet[])naleven van de elektriciteitswet en bepalingen in de Netcode. Deze bindende aanwijzingen zijn gebaseerd op een langdurig onderzoek van de directeur van de DTe. Alhoewel het goed is te vernemen dat de directeur van de DTe klaarblijkelijk handhavend optreedt doet zich bij de leden van de CDA-fractie de vraag voor of de huidige regels voldoende zijn om de werking van de elektriciteitsmarkt, waarbij deze leden in dit verband niet doelen op de wettelijke regels die gelden voor netbeheerders, te kunnen verzekeren. Aan het handhavend optreden van de directeur DTe is immers een zeer langdurig onderzoek vooraf gegaan. Dit betekent dan ook dat bepaalde bedrijven gedurende deze lange onderzoeksperiode ongestraft het ongewenste marktgedrag hebben kunnen vertonen. De regering wordt verzocht op deze kwestie in te gaan. Bij de beantwoording van deze vraag wordt de regering uitgenodigd in te gaan op de doelmatigheid van de handhaving als zodanig (krijgt de DTe voldoende gegevens; snelheid procedures) alsmede de effectiviteit van de huidige wettelijke regels. Zijn deze wettelijke regels wel voldoende toegesneden op het voorkomen van marktondermijnende activiteiten in dat deel van de elektriciteitsmarkt waar marktkrachten (d.w.z. concurrentie) hun werk moeten doen?

Er vanuit gaande dat de marktwerking in dit deel van de elektriciteitssector goed van de grond komt en dit ook in de praktijk blijkt, bestaan er bij de leden van de CDA-fractie geen principiële bezwaren tegen een eventuele toekomstige privatisering van distributiebedrijven.

Hierbij is voor hen wel van groot belang dat levering aan kleinverbruikers ook in een geliberaliseerde energiemarkt gebonden blijft aan een vergunningsplicht. Het vergunningenstelsel garandeert kleinverbruikers een betrouwbare energievoorziening tegen redelijke tarieven en voorwaarden, Deze leden wensen wel te benadrukken dat zij tot op heden er niet van overtuigd zijn dat de marktwerking in de energiesector momenteel goed functioneert. De hoge prijzen in Nederland ten opzichte van het nabije buitenland en de recentelijk door de directeur van de DTe gegeven bindende aanwijzingen lijken de stelling van de leden van de CDA-fractie te ondersteunen. Zolang er geen goede marktwerking is in de elektriciteitssector is privatisering van distributiebedrijven naar het oordeel van deze leden vooralsnog niet aan de orde.

De leden van de D66-fractie merken op dat de politiek (minister) eindverantwoordelijk blijft voor de waarborging van het publiek belang zij moet zorgen voor voldoende checks and balances, voldoende (transparante) macht voor de DTE, andere stakeholders moeten hun rechten op vrije toegang, marktwerking kunnen controleren en zonodig afdwingen en ook voor de politiek moet het gehele proces transparant zijn, zodat zij desgewenst kunnen ingrijpen. Ook de DTe dient uiteindelijk onder democratische controle te staan. Inzicht in dit toezicht vergt naar het inzicht van de leden van de D66-fractie een adequate registratie van alle correspondentie van de DTe, toegang via internet van deze registratie met vermelding van onderwerp en toelichting (één regel) voorkomt ook «dealtjes» tussen individuele partijen en de DTe, hetgeen een bijdrage levert aan het noodzakelijke evenwicht van checks and balances.

Paragraaf 9. Positie nalevingsfunctionaris/klokkenluider

Ter controle op een striktere scheiding tussen het netbeheer en de rest van de groep voorziet het wetsvoorstel in de aanstelling van een zogenaamde «nalevingsfunctionaris». De nalevingsfunctionaris zal in de praktijk als een soort «klokkenluider» functioneren. De leden van de GroenLinks-fractie zijn dan ook verbaasd te constateren dat de nalevingsfunctionaris wordt aangewezen door de rechtspersoon die aan het hoofd staat van de groep en dat hij door hem geconstateerde overtredingen of misstanden terstond moet melden aan de rechtspersoon die hem heeft benoemd (zie de Elektriciteitwet de artikelen 11d, vijfde en zesde lid en Gaswet art 3c, vijfde en zesde lid). Gezien recente ervaringen met klokkenluiders die hun baan kwijt zijn geraakt, vragen wij ons af of de voorgestelde nalevingsfunctionaris zonder wettelijke bescherming van zijn arbeidsplaats wel goed zal kunnen functioneren.

Verder kent het wetsvoorstel een beperkte meldingsplicht aan de Dte: de nalevingsfunctionaris hoeft slechts jaarlijks verslag uit te brengen van de genomen maatregelen. Ligt het niet meer voor de hand dat hij de misstanden en overtredingen direct meldt aan de toezichthouder?

Ook vragen zij hoe de benoeming van de nalevingsfunctionaris door het hoofd van de groep zich verhoudt tot het verbod voor de aandeelhouder om zich rechtstreeks te bemoeien met de uitvoering van de taken van de netbeheerder.

Paragraaf 10. Algemene voorwaarden

De leden van de CDA-fractie wijzen ook op de discussie over algemene voorwaarden. Momenteel bestaat de situatie dat alle vrije afnemers, vertegenwoordigt door MKB, LTO-PT. VEMW, VNCI, VOEG en FME-CWM, alsmede de elektriciteitsproducenten van mening zijn dat de algemene voorwaarden zoals door netbeheerders gehanteerd als onredelijk moeten worden gekwalificeerd, Om aan dit probleem tegemoet te komen hebben de leden van de CDA-fractie bij de behandeling van de Gaswet een amendement ingediend, inhoudende een regeling die afnemers in staat moesten stellen op voet van gelijkwaardigheid met netbeheerders over de inhoud van de algemene voorwaarden te onderhandelen. Deze regeling, vervat in de artikelen 26a Elektriciteitswet 1998 en in 14, lid 3 tot en met 5 Gaswet wordt thans door de regering op eenvoudige wijze en zonder al te veel nadere toelichting geschrapt; volstaan wordt slechts met een verwijzing naar het advies van de raad van state waarop de nodige kritiek is gekomen. Deze leden hebben grote moeite met dit onderdeel van het wetsvoorstel. Enerzijds gaat de regering met dit onderdeel van het wetsvoorstel geheel voorbij aan de wens van de Tweede Kamer, die genoemd amendement in grote meerderheid heeft aangenomen. Daarnaast biedt het enkele schrappen van de genoemde regeling zonder dat daarvoor een alternatieve regeling wordt opgenomen in het wetsvoorstel geen oplossing voor de gesignaleerde problematiek waarbij de door de netbeheerder gehanteerde algemene voorwaarden door zo goed als alle vrije afnemers als onredelijk van de hand worden gewezen. De enkele eenvoudige verwijzing van de regering tijdens eerdere discussies naar het Burgerlijk Wetboek lost klaarblijkelijk dit probleem niet op. De regering wordt dan ook uitdrukkelijk verzocht op dit punt te reageren.

Op grond van de hierboven naar voren gebrachte juridische, organisatorische en financiële problemen maar vooral ook gezien de financiële risico's en de eventuele gevolgen voor een betrouwbare energievoorziening, achten de leden van de CDA-fractie het noodzakelijk het wetsvoorstel in te trekken dan wel aan te houden totdat voldoende duidelijkheid bestaat over de consequenties van het wetsvoorstel. Graag een duidelijk standpunt van de regering hieromtrent.

Paragraaf 11. Overige vragen en opmerkingen

Het wetsvoorstel heeft tot doel privatisering van zowel distributiebedrijven als netbeheerders mogelijk te maken door het stellen van een aantal aanvullende wettelijke eisen. Naar het oordeel van de leden van de CDA-fractie moet een onderscheid worden gemaakt tussen privatisering van distributiebedrijven en netbeheerders. De distributiebedrijven, in het jargon van de Elektriciteitswet 1998 leveranciers genoemd, bevinden zich in een marktsegment dat zich thans, voor zover het vrije klanten betreft, bevindt in een situatie waarbij handelaren en leveranciers met elkaar concurreren om de gunst van de afnemer. In dit segment van de markt doen de marktkrachten hun werking. De concurrentie tussen de handelaren en leveranciers biedt afnemers waarborgen voor een betere kwaliteit van dienstverlening en eventueel lagere prijzen. Daarbij is het uiteraard wel van doorslaggevend belang dat de markt in dit segment van de sector ook daadwerkelijk goed functioneert. Voorkomen moet worden dat bepaalde elektriciteitsbedrijven of handelaren de werking van de markt kunnen «manipuleren» en daardoor het marktmechanisme kunnen verstoren. Zorgwekkend is in dit kader dat de prijzen in Nederland tot op heden zich nog steeds bevinden op een hoog niveau ten opzichte van het ons omringende buitenland. Deze hoge prijzen zijn voor een deel toe te rekenen aan de voorrangsregeling als neergelegd in artikel 13 Overgangswet elektriciteitsproductiesector. Deze voorrangsregeling heeft immers tot gevolg dat concurrentiedruk op binnenlandse marktpartijen ten gevolge van importen uit het buitenland in belangrijke mate wordt beperkt. In dit kader willen deze leden graag vernemen of de Europese Commissie inmiddels uitdrukkelijk is gevraagd haar oordeel te geven over de toelaatbaarheid van de voorrangsregeling als opgenomen in artikel 13 Overgangswet elektriciteitsproductiesector met het Europese recht. Zo ja, wanneer kan het eindoordeel van de Europese Commissie worden verwacht?

Voor wat betreft de transportzekerheid van het gas zijn de leden van de D66-fractie van oordeel dat deze versterkt kan worden door een bepaling op te nemen dat in het kader van de betrouwbaarheid van de voorziening bepaalde transporttrajecten prioriteit kunnen krijgen boven anderen, met name geldt dat voor regionale netten.

Om het publiek belang van de leveringszekerheid voldoende te kunnen waarborgen moet er een extra informatieplicht ten behoeve van TenneT komen van de elektriciteit-netwerkbedrijven en leveranciers omtrent hun plannen voor de langere termijn (5 á 10 jaar).

Voorts vinden de leden van de D66-fractie het uiterst ongewenst dat de algemene voorwaarden (onderdeel 1, artikel 26a) is komen te vervallen. Nu moet men terugvallen op het Burgerlijk Wetboek waar niets over in staat. Aansprakelijkheid moet weliswaar beperkt blijven tot bedrijfsschade met een plafond maar zonder deze regeling is er geen enkele prikkel voor de netbedrijven om optimaal te presteren en in een evenwichtige markt (met checks and balances) hoort zo'n regeling thuis. Een zorgvuldige overgang naar een geliberaliseerde markt zal niet voor 2004 kunnen plaatsvinden naar de mening van de leden van de D66-fractie.

Resumerend:

– duidelijke wetgeving is gewenst;

– de fiscale paragraaf ontbreekt;

– noodzaak van consolidatie tussen netwerk- en leveringsbedrijf; kwaliteitsvoorwaarden als in de eerste tranche opnemen;

– vrije markt voor kleinverbruikers niet voor 2004;

– voorwaarden voor privatisering meerderheidsbelang nu vastleggen om zekerheid en consistentie van beleid te waarborgen;

– cross border leasecontracten vergen langere termijn dan de nu voorgestelde 13 weken;

– registratie van correspondentie via internet beschikbaar;

– extra informatieplicht voor de planning van capaciteit over 5 à 10 jaar;

– algemene voorwaarden alsnog weer opnemen.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel I, onderdeel A, artikel II, onderdeel A

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de definitie van het begrip «recht van gebruik» (zie de Elektriciteitswet artikel 1, onderdeel s en de Gaswet artikel 1, onderdeel t), gezien de formulering «te beschikken over alle rechten», niet eerder overeen komt met het juridische eigendom, terwijl de wetgever juist beoogt het economisch eigendom te definiëren?

Artikel I, onderdeel B

Het komt de leden van de CDA-fractie voor dat het evenzeer ongewenst is dat een handelaar, die al dan niet behoort tot de groepsmaatschappijen van een energieconcern, wordt aangewezen als netbeheerder. Immers, net als bij producenten en leveranciers hebben ook handelaren commerciële belangen die zich niet verdragen met een onafhankelijk netbeheer. Deze leden verzoeken de regering daarom artikel 11 Elektriciteitswet 1998 aan te passen.

Artikel I, onderdeel C, artikel 11b en artikel II, onderdeel D, artikel 3a

De leden van de CDA-fractie merken op dat het begrip «net» in de Elektriciteitswet ruim is omschreven. Zo omvat het net niet alleen de leidingen, maar ook andere zaken zoals verdeelstations, transformatoren en andere hulpmiddelen. In artikel 11b wordt gesproken over een «net met toebehoren». Kan de regering verduidelijken welke zaken zijn bedoeld met de in dit artikel bedoelde «toebehoren»?

Deze vraag is van overeenkomstige toepassing op het bepaalde in artikel II, onderdeel D, artikel 3a.

Artikel I, onderdeel C, artikel 11c.

De leden van de CDA-fractie geven aan dat dit artikel, net als artikel 11d, niet van toepassing is op TenneT. Op TenneT is artikel 11a van toepassing. Er is derhalve sprake van verschillende regimes voor de regionale netbeheerders en TenneT. Kan de regering aangeven op welke onderdelen deze twee regimes van elkaar afwijken en wat de redenen voor deze verschillen zijn? In het wetsvoorstel zijn een groot aantal bepalingen opgenomen die er toe strekken de onafhankelijkheid van de netbeheerder te versterken. Een van deze bepalingen betreft de aan de netbeheerder toekomende bevoegdheid, voor de bepaling van de winst, voorzieningen te treffen die de netbeheerder noodzakelijk acht voor de uitvoering van haar wettelijke taken. Deze bepaling heeft betrekking op de winstbestemming, waarvoor strakke boekhoudkundige regels gelden. Kunnen de gangbare boekhoudkundige regels niet conflicteren met het treffen van de in dit artikel bedoelde «voorziening»? Waarom is het besluit om deze «voorziening» te treffen afhankelijk gesteld van de goedkeuring door de raad van commissarissen? Dezelfde vraag is van toepassing op het bepaalde in artikel II, onderdeel D, artikel 3b, onderdeel e.

Wat wordt bedoeld met «voor de bepaling van de jaarlijkse winst» (zie de Elektriciteitwet artikel 11c, lid 1, onderdeel e, en de Gaswet artikel 3b, onderdeel e)? Is dit een tijdsbepaling, zo vragen de leden van de GroenLinks-fractie?

Artikel I, onderdeel D, artikel 11d, en artikel II, onderdeel D, artikel 3c

In de toelichting wordt aangegeven dat het reglement er toe strekt discriminatie te voorkomen en bevoordeling door de netbeheerder van een groepsmaatschappij te voorkomen. Deze bedoeling kan ook worden afgeleid uit het bepaalde in het tweede lid, dat enkele eisen bevat die als zodanig geen betrekking hebben op het voorkomen van discriminatie, maar vooral gericht zijn op het voorkomen van bevoordeling van een groepsmaatschappij. De huidige wetstekst verwijst slechts naar het discriminatieverbod als opgenomen in artikel 23, 24 en 26a Elektriciteitswet 1998. Gelet op het oogmerk van het reglement om ook bevoordeling van groepsmaatschappijen te voorkomen verdient het naar het oordeel van de leden van de CDA-fractie overweging ook een expliciete verwijzing naar artikel 18, eerste lid, Elektriciteitswet 1998 op te nemen.

De leden van de CDA-fractie merken op dat in de toelichting op dit artikel staat dat de inhoud van het reglement wordt bepaald door de nalevingsfunctionaris. Ten overvloede wordt in de toelichting benadrukt dat de netbeheerder niet bevoegd is wijzigingen in het door de nalevingsfunctionaris voorgestelde reglement te brengen. De wetstekst geeft echter aan dat de netbeheerder de tekst van het reglement vaststelt. De term vaststellen lijkt aan te geven dat de netbeheerder op grond van artikel 11d, eerste lid, de bevoegdheid heeft wijzigingen in het voorgestelde reglement aan te brengen. Uit een oogpunt van duidelijkheid komt het deze leden verstandig voor de term «vaststellen» te vervangen door «goedkeuren».

In dit artikel wordt tot uitdrukking gebracht dat een netbeheerder onderdeel is of kan zijn van een groep. Door verschillende energiebedrijven is er op gewezen dat aan een wezenskenmerk om te spreken van een «groep» als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 BW, zijnde de mogelijkheid om het beleid te beïnvloeden, bij het van kracht worden van dit wetsvoorstel niet langer kan worden voldaan. Deelt de regering deze mening van de elektriciteitsbedrijven, zo vragen de leden van de CDA-fractie? Hoe verhoudt dit wezenskenmerk van een groep als bedoeld in artikel 24b van boek 2 BW zich tot het wettelijke vereiste van een onafhankelijke netbeheerder, die zijn eigen beleid moet kunnen voeren?

In lid 5 van dit artikel wordt de benoeming van de nalevingsfunctionaris geregeld. Het ontslag van de nalevingsfunctionaris vindt in het wetsvoorstel geen uitwerking. Aangezien de nalevingsfunctionaris bij de uitoefening van zijn taak in conflict kan komen met een of meer bestuurders van de netbeheerder lijkt het wenselijk te voorzien in een zekere versterking van de nalevingsfunctionaris. Teneinde de rechtspositie van de nalevingsfunctionaris te versterken lijkt het de leden van de CDA-fractie wenselijk in deze bepaling op te nemen dat het ontslag door de rechter moet worden getoetst en dat daarbij wordt nagegaan of het ontslag van de betreffende werknemer verband houdt met de uitoefening van de hem of haar in dit artikel opgenomen taken. Een soortgelijke regeling is opgenomen in de Wet op de ondernemingsraden m.b.t. werknemers die lid zijn of waren van de ondernemingsraad.

Deze leden vernemen graag of de in het zesde lid bedoelde toezicht slechts betrekking heeft op naleving van hetgeen is bepaald in het reglement of dat dit toezicht ook ziet op naleving van hetgeen in de wet specifiek is bepaald ten aanzien van netbeheerders.

Artikel I, onderdeel E, artikel 11c

In dit artikel wordt bepaald dat de netbeheerder de nodige voorzieningen kan treffen voor onderhoud, uitbreiding en milieumaatregelen. De leden van de ChristenUnie-fractie hebben daarbij twee vragen. Allereerst vragen zij of de reservering van middelen ten behoeve van deze taken in gevaar kan komen door tegenvallende bedrijfsresultaten. Ten tweede vragen zij of het verstandig is als de wetgever zich voor het doen plegen van onderhoud, uitbreidingsinvesteringen en milieumaatregelen afhankelijk maakt van het bestuur van de netbeheerder. Is het niet wijzer hier als overheid een verplichting op te nemen, aangezien het om de toestand van de publieke nutsinfrastructuur draait, zo vragen deze leden.

Artikel I, onderdeel F, artikel 13a, en artikel II, onderdeel G, artikel 5a

Waarom is er in deze artikelen voor gekozen om persoonlijk aansprakelijk te stellen, zo vragen de leden van de GroenLinks-fractie.

Artikel I, onderdeel G

De leden van de CDA-fractie willen graag worden geïnformeerd over de relatie tussen TenneT en de beurs APX. Bij de beantwoording van deze vraag wordt de regering verzocht aan te geven in welke rechtsvorm de APX is gegoten en hoe de financiële verhoudingen tussen TenneT en de APX zijn vormgegeven, dit laatste mede in verband met het voorkomen van afwenteling van commerciële risico's op TenneT en daarmee indirect op de netgebruikers. Wanneer heeft de minister toestemming gegeven voor overname door TenneT van de APX? Waarom is artikel 16, lid 2, onderdeel e Elektriciteitswet 1998 nog niet totstandgekomen? Wanneer kan deze regeling tegemoet worden gezien? Welke onderwerpen zullen in deze ministeriële regeling worden geregeld?

Artikel I, onderdeel J

De leden van de GroenLinks-fractie geven aan dat in de toelichting bij artikel 93a geeft aan dat «het recht van gebruik blijft bij de oorspronkelijke neteigenaar die daarna geprivatiseerd kan worden.» Deze leden zijn hierover in verwarring: klopt deze tekst, of moet hier in plaats van neteigenaar eigenlijk netbeheerder staan?

Artikel I, onderdeel L, artikelen 99 en 100, artikel II, onderdeel L, artikelen 87d en 87e

Op grond van artikel 26h Elektriciteitswet 1998 zijn netbeheerders reeds verplicht te rapporteren omtrent een aantal in de Netcode nader uitgewerkte kwaliteitseisen, zo merken de leden van de CDA-fractie op. Hoe verhoudt dit rapport zich tot de in het voorgestelde artikel 99 opgenomen rapportageverplichting?

De leden van de GroenLinks-fractie zijn er voorstander van dat er per ministeriële regeling minimumeisen te stellen zijn aan de wijze waarop de netbeheerder zijn nota aan zijn afnemers specificeert en voorziet in een klachtenprocedure. Waarom is daar in bovengenoemde artikelen van het wetsvoorstel niet voor gekozen?

De voorzitter van de commissie,

Biesheuvel

De griffier van de commissie,

Tielens-Tripels


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Blaauw (VVD), Biesheuvel (CDA), voorzitter, Witteveen-Hevinga (PvdA), Voûte-Droste (VVD), ondervoorzitter, Rabbae (GroenLinks), Hessing (VVD), Giskes (D66), Marijnissen (SP), Crone (PvdA), Van Dijke (ChristenUnie), M. B. Vos (GroenLinks), Van Walsem (D66), Hofstra (VVD), Wagemakers (CDA), Stroeken (CDA), Van den Akker (CDA), Geluk (VVD), Ravestein (D66), Verburg (CDA), Blok (VVD), Hindriks (PvdA), Dijsselbloem (PvdA), Bolhuis (PvdA), Horn (PvdA), Vacature (CDA).

Plv. leden: Snijder-Hazelhoff (VVD), Atsma (CDA), Molenaar (PvdA), Klein Molekamp (VVD), Vendrik (GroenLinks), De Swart (VVD), Van den Berg (SGP), Poppe (SP), Kuijper (PvdA), Van Middelkoop (ChristenUnie), Van der Steenhoven (GroenLinks), Schimmel (D66), Van Baalen (VVD), Herrebrugh (PvdA), Van der Hoeven (CDA), De Haan (CDA), Van Beek (VVD), Bakker (D66), Schreijer-Pierik (CDA), Udo (VVD), Hamer (PvdA), Koenders (PvdA), Schoenmakers (PvdA), Smits (PvdA), Wijn (CDA).

Naar boven