A
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT1
Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 21 december
2001 en het nader rapport d.d. 14 januari 2002, aangeboden aan de Koningin
door de minister van Financiën. Het advies van de Raad van State is cursief
afgedrukt.
Bij Kabinetsmissive van 7 september 2001, no. 01.004209, heeft Uwe Majesteit,
op voordracht van de Minister van Financiën, bij de Raad van State ter
overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet met memorie van toelichting
tot wijziging van de Wet toezicht kredietwezen 1992 in verband met de invoering
van bedrijfseconomisch toezicht op instellingen voor elektronisch geld.
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 7 september
2001, nr. 01.004209, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies
inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen.
Dit advies, gedateerd 21 december 2001, nr. WO6.01.0475/IV, bied ik U hierbij
aan.
Het wetsvoorstel strekt tot de implementatie van de richtlijn elektronisch
geld 2 in de Wet toezicht kredietwezen 1992
(Wtk 1992) en biedt een op instellingen voor elektronisch geld toegesneden
systeem van bedrijfseconomisch toezicht, dat gebaseerd is op de bestaande
regelgeving voor het bedrijfseconomisch toezicht op traditionele kredietinstellingen.
Daarbij wordt de komst van gespecialiseerde instellingen voor elektronisch
geld in het oog gehouden, alsook het consumentenvertrouwen in dit betaalmiddel.
In artikel 85b, tweede lid, wordt bepaald dat een kredietinstelling op
verzoek van een houder van elektronisch geld het elektronisch geld omwisselt
door middel van uitbetaling in munten of bankbiljetten of door storting op
een rekening. Daarbij mogen uitsluitend de voor de omwisseling noodzakelijke
kosten worden berekend. In het derde lid wordt bepaald dat bij of krachtens
algemene maatregel van bestuur regels kunnen worden gesteld met betrekking
tot de omwisseling, bedoeld in het tweede lid.
In de Wtk 1992 is de regelgevende bevoegdheid in het algemeen rechtstreeks
toegekend aan de toezichthouder, in casu De Nederlandsche Bank.3De Raad adviseert toe te lichten waarom ten aanzien van de omwisseling
van elektronisch geld een andere bevoegdheidstoekenning wordt voorgesteld.
Het advies van de Raad is overgenomen en heeft aanleiding gegeven tot
wijziging van de memorie van toelichting.
In het voorstel van wet zijn tevens enkele wijzigingen van technische
aard aangebracht naar aanleiding van redactionele inconsistenties die aan
het licht kwamen nadat het voorstel aan U was gestuurd ter advisering door
de Raad van State. Zo heeft het voorstel om het huidige artikel 1, derde en
vierde lid, te laten vervallen en een vrijstellings- en ontheffingsmogelijkheid
van het verbod van artikel 6, eerste lid, te introduceren tevens tot gevolg
dat voor ondernemingen of instellingen die krachtens de artikelen 31, 32,
32a en 38 in Nederland een bijkantoor willen vestigen of hun diensten willen
aanbieden een aparte rechtsgrond voor een vrijstellingsregeling of ontheffingsmogelijkheid
moet worden geïntroduceerd. De toevoeging van een vierde en vijfde lid
aan artikel 31, een derde en vierde lid aan de artikelen 32 en 38 en de toevoeging
van een tweede lid aan het voorgestelde artikel 32a hangen hiermee samen.
Deze wijzigingen hebben geleid tot aanpassing van de boete- en dwangsombepalingen.
Voorts is er bij de uitwerking van het voorgestelde artikel 85b voor gekozen
nauwer aan te sluiten bij de systematiek van artikel 85a. Hiertoe worden de
artikelen 14,15 en 85a van de Wet toezicht kredietwezen 1992 gewijzigd, en
zijn vier leden toegevoegd aan het oorspronkelijk voorgestelde artikel 85b.
Deze wijzigingen hebben tevens tot gevolg dat de boete- en dwangsombepalingen
op dit punt zijn aangepast.
De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden
aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat aan het vorenstaande aandacht
zal zijn geschonken.
De Vice-President van de Raad van State,
H. D. Tjeenk Willink
Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en
de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal
te zenden.
De Minister van Financiën,
G. Zalm