28 189
Wijziging van de Wet toezicht kredietwezen 1992 in verband met de invoering van bedrijfseconomisch toezicht op instellingen voor elektronisch geld

nr. 1
KONINKLIJKE BOODSCHAP

Aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Wij bieden U hiernevens ter overweging aan een voorstel van wet tot wijziging van de Wet toezicht kredietwezen 1992 in verband met de invoering van bedrijfseconomisch toezicht op instellingen voor elektronisch geld.

De memorie van toelichting, die het wetsvoorstel vergezelt, bevat de gronden waarop het rust.

En hiermede bevelen Wij U in Godes heilige bescherming.

's-Gravenhage

18 januari 2002

Beatrix

nr. 2
VOORSTEL VAN WET

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het noodzakelijk is richtlijn nr. 2000/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Gemeenschappen van 18 september 2000 betreffende de toegang tot, de uitoefening van en het bedrijfseconomische toezicht op de werkzaamheden van instellingen voor elektronisch geld en richtlijn nr. 2000/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Gemeenschappen van 18 september tot wijziging van Richtlijn 2000/12/EG betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen in de Wet toezicht kredietwezen 1992 te verwerken;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Wet toezicht kredietwezen 1992 wordt als volgt gewijzigd:

A

1. In de artikelen 7, 12, eerste volzin, 16, eerste lid, eerste volzin, 17, eerste lid, 18, 25, eerste lid, 25a, eerste lid, 32, eerste lid, aanhef, 33, tweede en vierde lid, 34, 35, 36, 37, 56, eerste en tweede lid, 84, derde lid, 112 en 115 wordt «kredietinstelling» telkens vervangen door: kredietinstelling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, onder 1°.

2. In artikel 25a, eerste lid, wordt «kredietinstellingen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a» vervangen door: kredietinstellingen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, onder 1°.

3. In de artikelen 84, eerste lid en 85 wordt «kredietinstellingen» vervangen door: kredietinstellingen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, onder 1°.

B

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel a van het eerste lid komt te luiden:

a. kredietinstelling:

1°. een onderneming of instelling die haar bedrijf maakt van het ter beschikking verkrijgen van, al dan niet op termijn, opvorderbare gelden en van het voor eigen rekening verrichten van kredietuitzettingen of beleggingen; dan wel

2°. een onderneming of instelling, anders dan bedoeld onder 1°, die gelden ter beschikking krijgt in ruil waarvoor elektronisch geld wordt uitgegeven waarmee betalingen kunnen worden verricht ook aan anderen dan de onderneming of instelling die het elektronisch geld uitgeeft.

2. In onderdeel b van het eerste lid wordt «een kredietinstelling» vervangen door: een kredietinstelling als bedoeld in onderdeel a, onder 1°.

3. Aan het eerste lid wordt, onder vervanging van de punt door een puntkomma aan het slot van onderdeel o, een onderdeel toegevoegd, luidende:

p. elektronisch geld: een geldswaarde die is opgeslagen op een elektronische drager.

4. Het derde en vierde lid vervallen.

C

Na artikel 1 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 1a

Op een kredietinstelling als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, onder 2°, waaraan een vergunning als bedoeld in artikel 6 is verleend, is het bepaalde in de artikelen 45 tot en met 51 niet van toepassing.

D

Artikel 6 komt te luiden:

Artikel 6

1. Het is een in Nederland gevestigde onderneming of instelling verboden het bedrijf van kredietinstelling uit te oefenen, behoudens voor zover zij daartoe van de Bank een vergunning heeft verkregen.

2. Onze minister kan ondernemingen of instellingen die behoren tot een onderscheiden categorie ondernemingen of instellingen vrijstelling verlenen van het in het eerste lid vervatte verbod, indien het karakter van het bedrijf van die ondernemingen of instellingen dat rechtvaardigt, mits zulks naar zijn oordeel niet in strijd is met de belangen die deze wet beoogt te beschermen. Onze minister kan aan de vrijstelling voorschriften verbinden.

3. De Bank kan een onderneming of instelling ontheffing verlenen van het in het eerste lid vervatte verbod, indien het karakter van het bedrijf van die ondernemingen of instellingen dat rechtvaardigt, mits zulks naar haar oordeel niet in strijd is met de belangen die deze wet beoogt te beschermen. De Bank kan aan haar beschikking voorschriften verbinden.

E

Na artikel 7 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 7a

1. Het is een kredietinstelling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, onder 2°, die een vergunning als bedoeld in artikel 6 heeft verkregen, niet toegestaan naast het ter beschikking krijgen van gelden in ruil waarvoor elektronisch geld wordt uitgegeven andere dan de volgende werkzaamheden te verrichten:

a. het verrichten van met de uitgifte van elektronisch geld samenhangende diensten;

b. het uitgeven en beheren van andere betaalmiddelen, met uitsluiting van de werkzaamheden bedoeld onder punt 2 van bijlage I van de Richtlijn;

c. het vastleggen van informatie op een elektronische drager ten behoeve van andere ondernemingen of instellingen.

2. Een kredietinstelling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, onder 2°, houdt uitsluitend een deelneming in een andere onderneming of instelling, indien die onderneming of instelling werkzaamheden verricht, die samenhangen met de bedrijfsvoering van de kredietinstelling.

3. Onder een deelneming als bedoeld in het tweede lid wordt verstaan een rechtstreeks of middellijk belang van 20 procent of meer van het geplaatste aandelenkapitaal van een onderneming, of het rechtstreeks of middellijk kunnen uitoefenen van 20 procent of meer van de stemrechten in een onderneming.

F

Artikel 14, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel d wordt «artikel 85a» vervangen door: artikel 85a of 85b

2. Aan het slot wordt «krachtens artikel 85a» vervangen door: het bij of krachtens artikel 85a of 85b bepaalde.

G

Artikel 15, eerste lid, onderdeel f, komt te luiden:

f. de kredietinstelling niet voldoet aan hetgeen bij of krachtens artikel 85a of 85b is bepaald;

H

Onder vernummering van artikel 16a tot 16b wordt in paragraaf 1 van afdeling 2 van hoofdstuk 2 na artikel 16 een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 16a

1. Een kredietinstelling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, onder 2°, die een vergunning als bedoeld in artikel 6 heeft verkregen en die voornemens is door middel van een bijkantoor in een andere Lid-Staat gelden ter beschikking te krijgen in ruil waarvoor elektronisch geld wordt uitgegeven, geeft, alvorens daartoe over te gaan, de Bank van haar voornemen schriftelijk kennis. Het is de kredietinstelling verboden om aan haar voornemen gevolg te geven zolang de mededeling, bedoeld in het derde lid, niet is gedaan.

2. De kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, geschiedt onder opgave van:

a. de Lid-Staat waarin de kredietinstelling voornemens is het bijkantoor te vestigen;

b. een programma van werkzaamheden waarin de voorgenomen werkzaamheden van het bijkantoor en de voorziene administratieve organisatie – met inbegrip van de financiële administratie en de interne controle – ten behoeve van het bijkantoor zijn vermeld;

c. het adres van het bijkantoor; en

d. de identiteit van de personen die het dagelijks beleid van het bijkantoor zullen bepalen.

3. De Bank doet binnen dertien weken na ontvangst van de kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, en de gegevens bedoeld in het tweede lid, mededeling van die gegevens, van de omvang van het eigen vermogen en de solvabiliteitsratio van de kredietinstelling aan de toezichthoudende autoriteit van de Lid-Staat bedoeld in het tweede lid, onder a. De Bank stelt de kredietinstelling schriftelijk van het doen van deze mededeling in kennis.

4. Indien de Bank van oordeel is dat de kredietinstelling, gezien de werkzaamheden die zij door middel van het bijkantoor, bedoeld in het eerste lid, voornemens is te verrichten, redelijkerwijs niet zal kunnen voldoen aan de richtlijnen, bedoeld in de artikelen 30b en 30c, doet zij, in afwijking van het derde lid, geen mededeling aan de toezichthoudende autoriteit van de Lid-Staat, bedoeld in het tweede lid, onder a. De Bank stelt de kredietinstelling hiervan binnen dertien weken na ontvangst van de kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, en de gegevens, bedoeld in het tweede lid, onder a, in kennis.

5. Indien zich een wijziging voordoet van de gegevens, bedoeld in het tweede lid, onder b tot en met d, of indien het voornemen bestaat om het verrichten van werkzaamheden door middel van het bijkantoor, bedoeld in het eerste lid, te staken, stelt de kredietinstelling de Bank en de toezichthoudende autoriteit van de andere Lid-Staat daarvan ten minste vier weken voor de wijziging ingaat of het voornemen wordt uitgevoerd, schriftelijk in kennis.

6. Indien de Bank, op grond van de gegevens waarvan zij ingevolge het vijfde lid kennis heeft genomen, van oordeel is dat de kredietinstelling, gezien de werkzaamheden die zij door middel van het bijkantoor, bedoeld in het eerste lid, verricht, redelijkerwijs niet langer zal kunnen voldoen aan de richtlijnen, bedoeld in de artikelen 30b en 30c, kan zij aan de kredietinstelling ter zake een aanwijzing geven om binnen een door haar te bepalen termijn ten aanzien van met name aan te geven punten een bepaalde gedragslijn te volgen.

7. Artikel 16, zevende en achtste lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

I

Na artikel 17 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 17a

1. Een kredietinstelling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, onder 2°, die een vergunning als bedoeld in artikel 6 heeft verkregen en die voornemens is door middel van het verrichten van diensten in een andere Lid-Staat voor de eerste maal in die Lid-Staat gelden ter beschikking te krijgen in ruil waarvoor elektronisch geld wordt uitgegeven, geeft, alvorens daartoe over te gaan, de Bank van haar voornemen schriftelijk kennis.

2. Artikel 17, tweede en derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

J

In hoofdstuk II komt het opschrift van afdeling 3 te luiden:

AFDELING 3 TOEZICHT OP HET UITOEFENEN VAN HET BEDRIJF VAN KREDIETINSTELLING ALS BEDOELD IN ARTIKEL 1, EERSTE LID, ONDERDEEL A, ONDERDEEL 1°

K

Artikel 25 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «kredietinstellingen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a» vervangen door: kredietinstellingen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, onder 1°.

2. In het vierde lid wordt de zinsnede «bij het toezicht op kredietinstellingen wordt betrokken» vervangen door: bij het toezicht op kredietinstellingen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, onder 1°, wordt betrokken.

L

In hoofdstuk II wordt na afdeling 3 een afdeling ingevoegd, luidende:

AFDELING 4 TOEZICHT OP HET UITOEFENEN VAN HET BEDRIJF VAN KREDIETINSTELLING ALS BEDOELD IN ARTIKEL 1, EERSTE LID, ONDERDEEL A, ONDERDEEL 2°

Artikel 30a

De artikelen 30b tot en met 30f hebben betrekking op iedere kredietinstelling, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, onder 2°, die een vergunning als bedoeld in artikel 6 heeft verkregen.

Artikel 30b

1. De Bank kan, al dan niet tevens op geconsolideerde basis, aan de kredietinstellingen richtlijnen voor hun bedrijfsvoering geven in het belang van de liquiditeit en de solvabiliteit van die instellingen.

2. De richtlijnen worden slechts gegeven of gewijzigd na overleg met de daarbij betrokken representatieve organisaties. Het overleg over wijziging van de richtlijnen kan worden geopend door de Bank dan wel door de betrokken representatieve organisatie. De richtlijnen kunnen voor de verschillende categorieën van kredietinstellingen verschillend zijn.

3. De richtlijnen kunnen uitsluitend inhouden:

a. bepalingen inzake het eigen vermogen dat tenminste dient te worden aangehouden in verhouding tot de financiële verplichtingen die met uitgegeven elektronisch geld verband houden;

b. de beperking ten aanzien van of het aan voorschriften binden van:

1°. de beleggingen en overige activa;

2°. de verplichtingen buiten de balanstelling;

3°. de rente-, wisselkoers- en andere marktrisico's;

c. bepalingen inzake de minimale omvang van de liquide middelen of onderdelen daarvan in verhouding tot de ter beschikking verkregen gelden.

4. De Bank kan aan een kredietinstelling geheel of gedeeltelijk ontheffing van de richtlijnen verlenen, indien de liquiditeit en de solvabiliteit van die kredietinstelling naar het oordeel van de Bank anderszins voldoende zijn gewaarborgd. De Bank kan aan de ontheffing beperkingen stellen en voorschriften verbinden.

5. In de richtlijnen wordt bepaald, wat wordt verstaan onder de begrippen, waaromtrent richtlijnen worden gegeven.

Artikel 30c

1. De Bank kan aan de kredietinstellingen aanbevelingen en algemene richtlijnen voor hun bedrijfsvoering geven met betrekking tot de administratieve organisatie, met inbegrip van de financiële administratie en de interne controle, alsmede met het oog op het voorkomen van belangenconflicten.

2. De aanbevelingen en algemene richtlijnen worden slechts gegeven of gewijzigd na overleg met de daarbij betrokken representatieve organisaties. Het overleg over wijziging van de aanbevelingen en algemene richtlijnen kan worden geopend door de Bank dan wel door de betrokken representatieve organisatie. De aanbevelingen en algemenen richtlijnen kunnen voor de verschillende categorieën van kredietinstellingen verschillend zijn.

3. De Bank kan in bijzondere gevallen of onder bijzondere omstandigheden aan een kredietinstelling geheel of gedeeltelijk ontheffing van de algemene richtlijnen verlenen. De Bank kan aan de ontheffing beperkingen stellen en voorschriften verbinden.

4. In de aanbevelingen en algemene richtlijnen wordt bepaald, wat wordt verstaan onder de begrippen waaromtrent de aanbevelingen en algemene richtlijnen worden gegeven.

5. De aanbevelingen worden bekendgemaakt door plaatsing in de Staatscourant.

Artikel 30d

1. Iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon die voornemens is een gekwalificeerde deelneming van 10 procent of meer in een kredietinstelling te houden, te verwerven of zodanig te vergroten dat daardoor de omvang van deze deelneming de 20, 33, of 50 procent overschrijdt of de kredietinstelling een dochtermaatschappij wordt dan wel enige zeggenschap verbonden aan een gekwalificeerde deelneming in een kredietinstelling uit te oefenen, stelt, alvorens daartoe over te gaan, de Bank van het voornemen schriftelijk in kennis. Het is de natuurlijke persoon of rechtspersoon verboden om aan dit voornemen gevolg te geven zolang de mededeling, bedoeld in het derde lid niet is gedaan.

2. Iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon wiens gekwalificeerde deelneming zodanig wijzigt dat de omvang van de deelneming onder de 10, 20, 33, of 50 daalt, of dat de kredietinstelling ophoudt een dochtermaatschappij te zijn, stelt de Bank daarvan in kennis.

3. Indien de Bank van oordeel is dat het voornemen bedoeld in het eerste lid niet zou leiden of zou kunnen leiden tot een invloed op de betrokken kredietinstelling die in strijd is met een gezond bankbeleid deelt zij de natuurlijke persoon of rechtspersoon binnen acht weken na ontvangst van de kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, mede dat geen bezwaar bestaat tegen het voornemen.

4. Een kredietinstelling stelt, voor zover haar bekend, de Bank in de maand juli van elk jaar in kennis van de identiteit van iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon die een gekwalificeerde deelneming in deze kredietinstelling houdt. Tevens stelt een kredietinstelling, zodra zulks haar bekend wordt, de Bank in kennis van iedere verwerving, afstoting of wijziging van een gekwalificeerde deelneming in deze kredietinstelling waardoor de omvang van deze deelneming boven onderscheidenlijk onder 10, 20, 33 of 50 procent stijgt onderscheidenlijk daalt of waardoor de kredietinstelling een dochtermaatschappij wordt onderscheidenlijk ophoudt een dochtermaatschappij te zijn.

5. Ingeval het uitoefenen van enige zeggenschap verbonden aan een gekwalificeerde deelneming in een kredietinstelling als bedoeld in het eerste lid geschiedt, zonder dat voor het houden, het verwerven of het vergroten van de gekwalificeerde deelneming de mededeling, bedoeld in het derde lid, is gedaan, is een mede door de uitgeoefende zeggenschap tot stand gekomen besluit vernietigbaar. Het besluit kan worden vernietigd op vordering van Onze minister dan wel namens Onze minister van de Bank. Het besluit wordt in dat geval door de rechtbank, binnen wier rechtsgebied de kredietinstelling gevestigd is, vernietigd indien het besluit zonder dat de desbetreffende zeggenschap zou zijn uitgeoefend, anders zou hebben geluid dan wel niet zou zijn genomen. De rechtbank regelt voor zover nodig de gevolgen van de vernietiging.

Artikel 30e

1. Indien de Bank constateert dat een kredietinstelling de richtlijnen, bedoeld in de artikelen 30b en 30c, niet naleeft, of andere tekenen ontwaart van een ontwikkeling die naar haar oordeel de liquiditeit of de solvabiliteit van de kredietinstelling in gevaar brengt of zou kunnen brengen, vestigt zij daarop de aandacht van die kredietinstelling.

2. Artikel 28, tweede lid, derde lid, onder a en b, en vierde tot en met zesde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 30f

De artikelen 29 en 30 zijn van overeenkomstige toepassing met betrekking tot kredietinstellingen, bedoeld in deze afdeling.

M

Aan artikel 31 worden twee leden toegevoegd, luidende:

4. Onze minister kan ondernemingen of instellingen die behoren tot een onderscheiden categorie ondernemingen of instellingen vrijstelling verlenen van het in het eerste lid vervatte verbod, indien het karakter van het bedrijf van die ondernemingen of instellingen dat rechtvaardigt, mits zulks naar zijn oordeel niet in strijd is met de belangen die deze wet beoogt te beschermen. Onze minister kan aan de vrijstelling voorschriften verbinden.

5. De Bank kan een onderneming of instelling ontheffing verlenen van het in het eerste lid vervatte verbod, indien het karakter van het bedrijf van die ondernemingen of instellingen dat rechtvaardigt, mits zulks naar haar oordeel niet in strijd is met de belangen die deze wet beoogt te beschermen. De Bank kan aan haar beschikking voorschriften verbinden.

N

Aan artikel 32 worden twee leden toegevoegd, luidende:

3. Onze minister kan ondernemingen of instellingen die behoren tot een onderscheiden categorie ondernemingen of instellingen vrijstelling verlenen van het in het eerste lid vervatte verbod, indien het karakter van het bedrijf van die ondernemingen of instellingen dat rechtvaardigt, mits zulks naar zijn oordeel niet in strijd is met de belangen die deze wet beoogt te beschermen. Onze minister kan aan de vrijstelling voorschriften verbinden.

4. De Bank kan een onderneming of instelling ontheffing verlenen van het in het eerste lid vervatte verbod, indien het karakter van het bedrijf van die ondernemingen of instellingen dat rechtvaardigt, mits zulks naar haar oordeel niet in strijd is met de belangen die deze wet beoogt te beschermen. De Bank kan aan haar beschikking voorschriften verbinden.

O

Na artikel 32 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 32a

1. Het is een in een andere Lid-Staat gevestigde onderneming of instelling die het bedrijf van kredietinstelling, bedoeld in artikel 1, onderdeel a, onder 2°, uitoefent verboden door middel van het verrichten van diensten in Nederland gelden ter beschikking te krijgen in ruil waarvoor elektronisch geld wordt uitgegeven, tenzij;

a. zij van de toezichthoudende autoriteit van de andere Lid-Staat een voor de uitoefening van het bedrijf van kredietinstelling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, onder 2°, benodigde vergunning heeft verkregen; en

b. zij een kennisgeving heeft gezonden aan de toezichthoudende autoriteit van de andere Lid-Staat, welke een opgave van de voorgenomen werkzaamheden bevat.

2. Artikel 32, derde en vierde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

P

Aan artikel 38 worden twee leden toegevoegd, luidende:

3. Onze minister kan ondernemingen of instellingen die behoren tot een onderscheiden categorie ondernemingen of instellingen vrijstelling verlenen van het in het eerste lid vervatte verbod, indien het karakter van het bedrijf van die ondernemingen of instellingen dat rechtvaardigt, mits zulks naar zijn oordeel niet in strijd is met de belangen die deze wet beoogt te beschermen. Onze minister kan aan de vrijstelling voorschriften verbinden.

4. De Bank kan een onderneming of instelling ontheffing verlenen van het in het eerste lid vervatte verbod, indien het karakter van het bedrijf van die ondernemingen of instellingen dat rechtvaardigt, mits zulks naar haar oordeel niet in strijd is met de belangen die deze wet beoogt te beschermen. De Bank kan aan haar beschikking voorschriften verbinden.

Q

Artikel 41 komt te luiden:

Artikel 41

1. De artikelen 20 tot en met 23 en 26 zijn van overeenkomstige toepassing op een bijkantoor in Nederland van een in een Staat, die niet een Lid-Staat is, gevestigde kredietinstelling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, onder 1°, die een vergunning als bedoeld in artikel 38, eerste lid, heeft verkregen.

2. De artikelen 30b en 30c zijn van overeenkomstige toepassing op een bijkantoor in Nederland van een in een Staat, die niet een Lid-Staat is, gevestigde kredietinstelling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, onder 2°, die een vergunning als bedoeld in artikel 38, eerste lid, heeft verkregen.

R

In artikel 52, tweede lid, onder d, en derde lid, onder d, wordt «artikel 32» vervangen door: artikel 32 of 32a.

S

In artikel 55, vierde lid, wordt «de artikelen 20, vierde lid, of 21, vierde lid» vervangen door: de artikelen 20, vierde lid, 21, vierde lid, of 30b, derde lid.

T

Aan artikel 56 wordt een lid toegevoegd, luidende:

3. Een kredietinstelling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, onder 2°, die ingevolge artikel 52, tweede lid, onder a of b, is geregistreerd, is verplicht de Bank onverwijld in kennis te stellen van het geheel of gedeeltelijk niet voldoen aan de artikelen 30b of 30c.

U

Artikel 67, eerste lid, komt te luiden:

1. De Bank doet van iedere verlening en van iedere intrekking van een vergunning als bedoeld in artikel 6 met betrekking tot een kredietinstelling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, onder 1°, onverwijld mededeling aan de toezichthoudende autoriteiten van de andere Lid-Staten en aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen.

V

Na artikel 82 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 82a

1. Het is een in een Staat, die niet een Lid-Staat is, gevestigde onderneming of instelling verboden door middel van het verrichten van diensten in Nederland gelden ter beschikking te krijgen in ruil waarvoor elektronisch geld wordt uitgegeven, waarmee betalingen kunnen worden verricht ook aan anderen dan de onderneming of instelling die het elektronisch geld uitgeeft.

2. Onze minister kan vrijstelling of, op verzoek en de Bank gehoord, ontheffing verlenen van het in het eerste lid genoemd verbod, indien de belangen die deze wet beoogt te beschermen naar zijn oordeel anderszins voldoende worden beschermd. Een ontheffing kan worden geweigerd, indien naar het oordeel van Onze minister de betrouwbaarheid van één of meer personen die het beleid van de betrokken onderneming of instelling bepalen of mede bepalen, of die het beleid bepalen of mede bepalen van de groep waartoe de onderneming of instelling behoort en tevens uit dien hoofde het beleid van de onderneming of instelling mede bepalen, niet buiten twijfel staat.

3. Aan een vrijstelling of ontheffing kunnen beperkingen worden gesteld en voorschriften worden verbonden.

W

Artikel 85a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid wordt «14, eerste lid, onderdeel b» vervangen door: 14, eerste lid, onder d.

2. In het vierde lid wordt in de eerste en in de tweede volzin «dit artikel» vervangen door: dit artikel en de artikelen 90b tot en met 90m.

X

Na paragraaf 5 van hoofdstuk 12 wordt, onder vernummering van paragraaf 6 tot en met 9, tot paragraaf 7 tot en met 10, een paragraaf ingevoegd, luidende:

Paragraaf 6 Omwisseling elektronisch geld

Artikel 85b

1. Een kredietinstelling geeft slechts elektronisch geld uit, waarmee betalingen kunnen worden verricht ook aan anderen dan de onderneming of instelling die het elektronisch geld uitgeeft, indien het uit te geven elektronisch geld een waarde vertegenwoordigt die ten minste gelijk is aan de waarde van de voor de uitgifte ontvangen gelden.

2. Een kredietinstelling wisselt, op verzoek van een houder van elektronisch geld het elektronisch geld om door middel van uitbetaling van het elektronische geld in munten of bankbiljetten of door storting op een rekening, waarbij uitsluitend de voor de omwisseling noodzakelijke kosten mogen worden berekend.

3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de omwisseling, bedoeld in het tweede lid.

4. Artikel 14, eerste lid, onder d, 53, 54 en 86 zijn van overeenkomstige toepassing.

5. Taken en bevoegdheden die Onze minister op grond van dit artikel en de artikelen 90b tot en met 90m heeft, kunnen bij algemene maatregel van bestuur worden overgedragen aan een of meer rechtspersonen. Alsdan gelden de verplichtingen op grond van dit artikel en de artikelen 90b tot en met 90m jegens Onze minister als verplichtingen jegens de desbetreffende rechtspersoon of rechtspersonen.

6. Een overdracht als bedoeld in het vijfde lid vindt slechts plaats indien de betrokken rechtspersoon aan de volgende vereisten voldoet:

a. hij dient in staat te zijn de in het vijfde lid bedoelde taken en bevoegdheden naar behoren te vervullen;

b. de voorwaarden dienen aanwezig te zijn voor een zodanige besluitvorming binnen de rechtspersoon dat een onafhankelijke vervulling van de in het vijfde lid bedoelde taken en bevoegdheden zo veel mogelijk is gewaarborgd.

7. Aan de overdracht, bedoeld in het vijfde lid, kunnen beperkingen worden gesteld en voorschriften worden verbonden.

Y

In artikel 88 wordt «30, derde lid» vervangen door: 30, derde lid, 30e.

Z

In artikel 89a, eerste lid, wordt de zinsnede «een voorgenomen besluit als bedoeld in artikel 1, derde lid, of een vrijstelling als bedoeld in» vervangen door: een vrijstelling als bedoeld in de artikelen 6, tweede lid, 31, vierde lid, 32, derde lid of 38, derde lid.

AA

In artikel 90b, eerste lid, wordt na «7,» ingevoegd: «artikel 7a, eerste en tweede lid,», wordt na «16, zesde en achtste lid,» ingevoegd: «16a, zesde lid,», wordt na «30, eerste lid, en tweede lid, eerste volzin,» ingevoegd: «30d, eerste, tweede en vierde lid„ wordt na «32, eerste lid, onder a, en tweede lid,» ingevoegd: ««32a, eerste lid, onder a,», wordt na «82, eerste en vierde lid,» ingevoegd: «82a, eerste en derde lid,», en wordt «85 en 85a,» vervangen door: «85, 85a en 85b,».

BB

In artikel 90c, eerste lid, wordt na «7,» ingevoegd: «artikel 7a, eerste en tweede lid,», wordt «16a, eerste lid,» vervangen door: «16a, eerste, tweede, vijfde, en zesde lid, 16b, eerste lid,», wordt na «17, eerste en tweede lid,» ingevoegd: «17a, eerste lid,», wordt na «30, eerste lid, en tweede lid, eerste volzin, vierde en vijfde lid,» ingevoegd: «30d, eerste, tweede en vierde lid,», wordt na «32, eerste lid, onder a, onder b, en tweede lid,» ingevoegd: «32a, eerste lid, onder a, onder b,», wordt «artikel 56, eerste en tweede lid,» vervangen door: «artikel 56, eerste, tweede en derde lid,», wordt na «82, eerste en vierde lid,» ingevoegd: «82a, eerste en derde lid,», en wordt «85 en 85a,» vervangen door: «85, 85a en 85b»,.

CC

In artikel 90d, vijfde lid, wordt «de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 85a» vervangen door: «de algemene maatregelen van bestuur, bedoeld in de artikelen 85a en 85b».

DD

De bijlage, bedoeld in artikel 90d, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In tabel 1 wordt na «7» en het daarbij behorende tariefnummer ingevoegd: «7a, eerste lid » met het daarbij behorende tariefnummer «3» en, «7a, tweede lid» met het daarbij behorende tariefnummer «3», wordt na «16a, eerste lid» en het daarbij behorende tariefnummer ingevoegd: «16a, tweede lid» met het daarbij behorende tariefnummer «1», «16a, vijfde lid» met het daarbij behorende tariefnummer «1», «16a, zesde lid» met het daarbij behorende tariefnummer «4» en «16b, eerste lid» met het daarbij behorende tariefnummer «1», wordt na «17, tweede lid» en het daarbij behorende tariefnummer ingevoegd: «17a, eerste lid» met het daarbij behorende tariefnummer «3», wordt na «30, tweede lid, eerste volzin» en het daarbij behorende tariefnummer ingevoegd: «30d, vierde lid» met het daarbij behorende tariefnummer «2», en wordt na «56, tweede lid» en het daarbij behorende tariefnummer ingevoegd: «56, derde lid» met het daarbij behorende tariefnummer «4».

2. In tabel 2 wordt «6» vervangen door: «6, eerste lid», wordt na «6, eerste lid en het daarbij behorende tariefnummer ingevoegd: «6, tweede lid» met het daarbij behorende tariefnummer «3»en «6, derde lid» met het daarbij behorende tariefnummer «3», wordt na «30, vijfde lid» en het daarbij behorende tariefnummer ingevoegd: «30d, eerste lid» met het daarbij behorende tariefnummer «3»en «30d, tweede lid» met het daarbij behorende tariefnummer «2», wordt na «31, eerste lid, onder a» en het daarbij behorende tariefnummer ingevoegd: 31, vierde lid» met het daarbij behorende tariefnummer «3»en «31, vijfde lid» met het daarbij behorende tariefnummer «3», wordt na «32, eerste lid, onder b» en het daarbij behorende tariefnummer ingevoegd: «32, derde lid» met het daarbij behorende tariefnummer «3», «32, vierde lid» met het daarbij behorende tariefnummer «3», «32a, eerste lid, onder a» met het daarbij behorende tariefnummer «4» ,en «32a, eerste lid, onder b» met het daarbij behorende tariefnummer «1»,wordt «38» vervangen door: «38, eerste lid», wordt na «38, eerste lid» en het daarbij behorende tariefnummer ingevoegd: «38, derde lid» met het daarbij behorende tariefnummer «3» en «38, vierde lid» met het daarbij behorende tariefnummer «3».

EE

Na artikel 112 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 112a

1. Een onderneming of instelling die op het tijdstip dat dit artikel in werking treedt, in Nederland het bedrijf van kredietinstelling, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, onder 2°, uitoefent, wordt geacht over een vergunning als bedoeld in artikel 6 te beschikken.

2. Een in een andere Lid-Staat gevestigde onderneming of instelling die op het tijdstip waarop dit artikel in werking treedt, in Nederland door middel van een bijkantoor dan wel het verrichten van diensten het bedrijf van kredietinstelling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, onder 2°, uitoefent, wordt geacht te hebben voldaan aan artikel 31, eerste lid, onderscheidenlijk artikel 32a.

3. Een onderneming of instelling als bedoeld in het eerste of tweede lid, meldt zich binnen één maand na het tijdstip waarop dit artikel in werking treedt bij de Bank en verstrekt binnen zes maanden na het tijdstip waarop dit artikel in werking treedt aan de Bank alle gegevens die de Bank nodig heeft om te beoordelen of de onderneming of instelling voldoet aan deze wet.

4. Indien de Bank op grond van de gegevens waarvan zij ingevolge het derde lid kennis heeft genomen, van oordeel is dat de onderneming of instelling niet voldoet aan het bepaalde bij of krachtens deze wet zijn het eerste en het tweede lid niet langer van toepassing.

5. Indien een onderneming of instelling als bedoeld in het eerste en het tweede lid, niet binnen zes maanden na het tijdstip waarop dit artikel in werking treedt, heeft voldaan aan het bepaalde in het derde lid zijn het eerste en het tweede lid niet langer van toepassing.

Artikel 112b

1. Indien een Lid-Staat richtlijn nr. 2000/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Gemeenschappen van 18 september 2000 betreffende de toegang tot, de uitoefening van en het bedrijfseconomisch toezicht op de werkzaamheden van instellingen voor elektronisch geld (Pb EG L 275)en richtlijn nr. 2000/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Gemeenschappen van 18 september 2000 tot wijziging van Richtlijn 2000/12/EG betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen (Pb EG L 275) niet of onvolledig heeft uitgevoerd, kan Onze minister, de Bank gehoord, bepalen dat voor in die Lid-Staat gevestigde ondernemingen en instellingen het tweede en derde lid gelden.

2. Op een onderneming of instelling als bedoeld in het eerste lid, zijn, met betrekking tot het uitoefenen van het bedrijf van kredietinstelling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, onder 2°, door middel van een bijkantoor in Nederland, in plaats van artikel 31, eerste lid, de artikelen 38 tot en met 44 van toepassing.

3. Op een onderneming of instelling als bedoeld in het eerste lid, is, met betrekking tot het uitoefenen van het bedrijf van kredietinstelling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, onder 2°, door middel van het verrichten van diensten in Nederland, in plaats van artikel 32a, artikel 82a van toepassing.

4. Met ingang van het tijdstip waarop de maatregel, bedoeld in het eerste lid, ten aanzien van een Lid-Staat wordt ingetrokken, wordt de in die Lid-Staat gevestigde onderneming of instelling die op dat tijdstip het bedrijf van kredietinstelling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, onder 2°, door middel van een bijkantoor in Nederland uitoefent en die daarvoor een vergunning als bedoeld in artikel 38, eerste lid, heeft verkregen, geacht te hebben voldaan aan artikel 31, eerste lid, onder b en c. De aan deze onderneming of instelling verleende vergunning als bedoeld in artikel 38, eerste lid, vervalt op dat tijdstip van rechtswege.

5. Met ingang van het tijdstip waarop de maatregel, bedoeld in het eerste lid, ten aanzien van een Lid-Staat wordt ingetrokken, wordt de in die Lid-Staat gevestigde onderneming of instelling die op dat tijdstip het bedrijf van kredietinstelling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, onder 2°, door middel van het verrichten van diensten in Nederland uitoefent en die daarvoor een ontheffing als bedoeld in artikel 82a, tweede lid, heeft verkregen, geacht te hebben voldaan aan artikel 32a. De aan deze onderneming of instelling verleende ontheffing als bedoeld in artikel 82a, tweede lid, vervalt op dat tijdstip van rechtswege.

ARTIKEL II

A

In titel II van de Faillissementswet komt het opschrift van de Tweede afdeling B te luiden:

Van de verlening van surséance van betaling aan een kredietinstelling, die ingevolge artikel 6, tweede lid, of, derde lid is vrijgesteld onderscheidenlijk ontheven van artikel 6, eerste lid, van de Wet toezicht kredietwezen 1992, een financiële instelling, een effecteninstelling of een andere instelling, genoemd in artikel 281g

B

Artikel 281g, onderdeel a en b, van de Faillissementswet komen te luiden:

a. een kredietinstelling, die door de Minister van Financiën op grond van artikel 6, tweede lid, van de Wet toezicht kredietwezen is vrijgesteld van het verbod van artikel 6, eerste lid, van de Wet toezicht kredietwezen 1992.

b. een kredietinstelling, die door De Nederlandsche Bank N.V. op grond van artikel 6, derde lid, van de Wet toezicht kredietwezen 1992 is ontheven van het verbod van artikel 6, eerste lid, van de Wet toezicht kredietwezen 1992.

ARTIKEL III

1. In artikel 2, eerste lid van de Kaderwet financiële verstrekkingen Financiën wordt «kredietinstelling» vervangen door: kredietinstelling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, onder 1°, van de Wet toezicht kredietwezen 1992.

2. In artikel 2, tweede lid, van de Kaderwet financiële verstrekkingen Financiën wordt «artikel 2» vervangen door: artikel 6.

ARTIKEL IV

In artikel 1, onder 2°, van de Wet op de economische delicten wordt «de Wet toezicht kredietwezen 1992,» en de daarbij behorende opsomming vervangen door: de Wet toezicht kredietwezen 1992, de artikelen 6, eerste lid, 7a, eerste en tweede lid, 14, 15, vierde en vijfde lid, 16, eerste, zevende en achtste lid, 16a, eerste lid, 23, eerste, vierde en vijfde lid, 24, eerste, vierde, vijfde en zesde lid, 28, tweede lid en vijfde lid, onder a, 29, tweede lid, 30, vierde en vijfde lid, 30d, eerste, tweede en vierde lid, 31, eerste lid, onder a en eerste lid, onder b, 32, eerste lid, onder a, onder b, 32a, eerste lid, onder a, onder b, 36, 38, 43, 55, vierde, zesde en zevende lid, 56, eerste, tweede en derde lid, 56a, 58, tweede lid, 62, eerste, tweede en derde lid, 63, 64, tweede lid, 66, tweede en derde lid, 66a, tweede lid, 69, 72, derde lid, 81, vijfde lid, 82, eerste en vierde lid, 82a, eerste en derde lid, 83, eerste en vierde lid, 84, tweede en vierde lid en 85.

ARTIKEL V

In artikel 4, tweede lid, onder c en d en artikel 12, eerste lid, van de Wet inzake de wisselkantoren wordt «kredietinstelling» vervangen door: kredietinstelling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, onder 1°, van de Wet toezicht kredietwezen 1992.

ARTIKEL VI

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Financiën,

Naar boven