28 179
Wijziging van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek in verband met aanpassing van de structuurregeling

nr. 51
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 3 september 2003

Tijdens het wetgevingsoverleg op 1 september jl. zegde ik leden van uw Kamer toe om schriftelijke te reageren op enkele onderdelen van de discussie over het wetsvoorstel herziening structuurregeling. Tevens is een schriftelijke reactie toegezegd op de amendementen die leden van uw Kamer op 2 september zouden indienen. Het betreft de amendementen met stuknr. 40, 41 en 42.

Voorgesteld artikel 2:107a BW

Dit artikel gaat over goedkeuring door de aandeelhouders van besluiten omtrent een belangrijke verandering van de identiteit of het karakter van de vennootschap. Gevraagd is of «belangrijk» zou moeten worden vervangen door «ingrijpend». In het artikel worden voorts drie besluiten genoemd die in ieder geval een belangrijke verandering van de identiteit of het karakter van de vennootschap inhouden. In lid 1 sub c wordt verwezen naar een deelneming door de vennootschap zelf of een dochtermaatschappij. Gevraagd is of naar groepsmaatschappij moet worden verwezen.

De SER adviseerde een goedkeuringsrecht voor bestuursbesluiten die ertoe strekken of tot gevolg hebben dat de identiteit of het karakter van de vennootschap sterk verandert. Het gaat dan om transacties die van zodanig ingrijpende betekenis zijn dat de identiteit of het karakter van de vennootschap wijzigt. De voorgestelde tekst geeft die bedoeling naar mijn oordeel goed weer. De formulering is ontleend aan artikel 25 van de Wet op de ondernemingsraden (WOR) over belangrijke beslissingen van financieel-organisatorische aard. Daar wordt «belangrijk» gebruikt. De formulering van de drie besluiten sub a, b en c is – onder aanpassing van de grenzen – ontleend aan artikel 2:164 BW. De commissie vennootschapsrecht wees er op dat «afhankelijke maatschappij» in artikel 2:164 BW alleen wordt gebruikt in de regeling over structuurvennootschappen. Men zie artikel 2:152 BW. Het voorgestelde artikel 2:107a geldt echter voor alle naamloze vennootschappen. De commissie adviseerde «dochtermaatschappij». «Groepsmaatschappij» is geen formeel maar een economische criterium en als zodanig minder geschikt.

Artikel 2:135 BW

Dit artikel gaat over de bezoldiging van bestuurders van naamloze vennootschappen. Gevraagd is waarom geen regeling voor informatie aan de ondernemingsraad is voorgesteld. Tevens is verzocht nader in te gaan op de reikwijdte van artikel 31a en b van de Wet op de ondernemingsraden.

Het voorgestelde artikel 2:135 BW beoogt een scheefgroei in de vennootschappelijke verhoudingen te herstellen. Krachtens het bestaande artikel 2:135 BW stellen de aandeelhouders de bezoldiging van bestuurders vast. In de praktijk delegeren zij deze bevoegdheid aan de commissarissen. Dat is praktisch als het gaat om de vaststelling van de bezoldiging van een individuele bestuurder. Maar indien de aandeelhouders niet althans een deel van de besluitvorming aan zich houden, wordt het evenwicht in de machtsverhoudingen binnen de vennootschap op dit punt verstoord. Het gewijzigde artikel herstelt die verhoudingen.

Amendement nr. 35 (was 29) regelt toezending van het bezoldigingsbeleid aan de ondernemingsraad alvorens dit aan de aandeelhouders wordt aangeboden. Het kabinet wil de ondernemingsraad zeker geen kennis onthouden over het beloningsbeleid. Dat is ook niet mogelijk. Artikel 31 a/b van de WOR gaat over het verstrekken van informatie aan de ondernemingsraad betreffende het financieel (31a) en sociaal (31b) beleid. Het beloningsbeleid kan tot het financieel en/of sociaalbeleid worden gerekend. Op basis van artikel 31a/b WOR wordt die informatie derhalve na vaststelling door de aandeelhouders aan de ondernemingsraad verstrekt. Ik zou mij kunnen verenigen met een regeling die voorziet in toezending van het beleid terstond na vaststelling, indien daaraan door Uw Kamer behoefte wordt gevoeld. Toezending van een voorstel voor een beleid voorafgaand aan vaststelling acht ik niet juist nu zo'n toezending, zo blijkt uit de toelichting op het amendement, beoogt de ondernemingsraad in staat te stellen een oordeel te geven over de inhoud van dat voorstel en de besluitvorming in de aandeelhoudersvergadering te beïnvloeden. Die discussie wil het kabinet zeker niet uit de weg gaan, maar zij hoort in de behandeling van dit voorstel niet thuis. Zoals bekend heeft mijn ambtsgenoot van Sociale zaken en werkgelegenheid met instemming van de fractie van GroenLinks in de adviesaanvraag «evaluatie WOR» aan de SER ook het initiatiefvoorstel 28 163 betrokken. Het kabinet hecht er aan om dit advies af te wachten alvorens op dit punt met een standpunt te komen.

Amendement 41 brengt twee wijzigingen aan in het voorgestelde artikel. De indieners wensen te verduidelijken dat de algemene vergadering niet de algemene lijnen van het bezoldigingsbeleid vaststelt, maar het bezoldigingsbeleid als geheel. Voorts moeten de in de artikelen 2:383c-383e BW genoemde onderwerpen in het bezoldigingsbeleid aan de orde worden gesteld.

De regeling geldt voor alle naamloze vennootschappen. Bij naamloze vennootschappen met enkele aandeelhouders zou de algemene vergadering gedwongen zijn om aan alle onderwerpen van de genoemde artikelen aandacht te schenken. Het kabinet heeft daarom een voorkeur voor een flexibele regeling waarbinnen de algemene vergadering zelf kan besluiten of er behoefte bestaat aan een meer dan wel minder gedetailleerd stuk.

Artikel 2:158/268 BW

Dit artikel bevat de regeling voor benoeming van de leden van de raad van commissarissen. In amendement 24 (nu 37) wordt een regeling voorgesteld waardoor aandeelhouders en ondernemingsraad elk een versterkt voordrachtsrecht krijgen voor één lid van de raad van commissarissen.

Doel van de in het wetsvoorstel opgenomen regeling is versterking van de onafhankelijkheid van de raad van commissarissen en verbreding van de kring waaruit kandidaten worden aangetrokken. Het versterkte recht van de ondernemingsraad moet daaraan bijdragen. De onafhankelijkheid wordt niet gediend door verdere formalisering van de procedure, bijvoorbeeld door het voorschrijven van een bepaald aantal kandidaten volgens het versterkt voordrachtsrecht bij een bepaalde omvang van de raad.

Het wetsvoorstel biedt een evenwichtige regeling. De commissarissen hebben een bindend voordrachtsrecht, de ondernemingsraad heeft een versterkt recht van voordracht voor ten hoogste een derde deel van de raad, en de aandeelhouders hebben een benoemingsrecht voor alle leden. Het amendement beoogde die positie van aandeelhouders verder te versterken. Dat is inmiddels gebeurd – een kandidaat kan nu niet langer worden benoemd tegen de wens van de meerderheid van de aandeelhouders in – door de nota van wijziging, waarmee het amendement in wezen is achterhaald.

De amendementen 40 en 42 betreffen twee aspecten van de regels voor de benoeming van commissarissen op grond van artikel 2:158/268 BW. In amendement 40 wordt voorgesteld dat een afwijkende benoemingsregeling, waartoe lid 12 de mogelijkheid opent, in elk geval niet kan betreffen het voorschrift dat de aandeelhoudersvergadering benoemt bij volstrekte meerderheid vertegenwoordigende een derde van het geplaatste kapitaal.

Het voorgestelde lid 12 is een uitwerking van het voornemen van het kabinet om het vennootschapsrecht waar mogelijk meer flexibel te maken. Op die manier kan een benoemingsregeling worden overeen gekomen die past bij de kenmerken van de betreffende onderneming. Door in de wet beperkingen op te nemen, wordt die flexibiliteit weer tenietgedaan.

Amendement nr. 42 beoogt aan lid 9 toe te voegen dat in het geval dat in de eerste aandeelhoudersvergadering het quorum niet is gehaald, in een tweede vergadering het besluit tot afwijzing alsnog kan worden genomen met een gewone meerderheid. Voor die tweede vergadering bestaat dan geen quorumvereiste.

Het quorumvereiste is opgenomen teneinde te voorkomen dat een toevallige meerderheid in de algemene vergadering kan besluiten tot afwijzing van een voorgedragen commissaris. Daarbij is overwogen dat aandeelhouders ook hun eigen verantwoordelijkheid moeten nemen om aanwezig of vertegenwoordigd te zijn wanneer zij weten dat een zo belangrijk agendapunt als de benoeming van een commissaris aan de orde wordt gesteld. Een regeling zoals voorgesteld betekent uiteindelijk dat – zij het in tweede instantie – een toevallige meerderheid kan besluiten over dit fundamentele punt. Het kabinet wil de deelname van aandeelhouders aan de vergadering bevorderen en neemt daartoe ook een aantal maatregelen rond stemmen op afstand en elektronisch stemmen. Daarmee wordt tegemoet gekomen aan het door de indieners gesignaleerde probleem een quorum.

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

Naar boven