Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2001-2002 | 28179 nr. 4 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2001-2002 | 28179 nr. 4 |
Vastgesteld 4 april 2002
De vaste commissie voor Justitie1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, brengt als volgt verslag uit van haar bevindingen. Onder het voorbehoud dat de regering de gestelde vragen tijdig zal hebben beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij vinden het positief dat de regering het door deze leden geïnitieerde SER advies in grote lijnen heeft overgenomen en heeft neergelegd in dit wetsvoorstel. De leden van de PvdA-fractie toetsen dit wetsvoorstel vooral aan hun visie op de onderneming als samenwerkingsverband tussen primair de factoren arbeid en kapitaal met een maatschappelijke verantwoordelijkheid, op de daadwerkelijke waarborging dat de OR een derde van de Raad van Commissarissen (RvC) via een bijzonder voordrachtsrecht zal aanwijzen, op de werkelijke onafhankelijkheid van commissarissen (geen financiële participatie), op een betere spreiding van kennis en achtergronden van de toezichthouders (vrouwen, allochtonen o.a. inzicht via een monitoringsysteem), op de reikwijdte van het zogenaamde verzwakte regime, op de garantie dat aandeelhouders geen directe invloed uitoefenen op de winstbestemming via het vaststellen van de jaarrekening, en op het belang van een monitoringsysteem c.q. evaluatieartikel. Zij hebben tegen deze achtergrond nog een aantal vragen en opmerkingen.
De leden van de PvdA-fractie constateren voorts dat in het wetsvoorstel nauwelijks of geen aandacht is geschonken aan de opmerkingen die zij terzake gemaakt hebben tijdens het Algemeen Overleg op 29 november 2001. Zij betreuren dit en zouden alvast een algemene verklaring van de regering zeer op prijs stellen De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het voorliggende wetsvoorstel dat strekt tot implementatie van voorstellen opgenomen in het op 19 januari 2001 vastgestelde advies van de SER.
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het voorliggende wetsontwerp dat de nodige modernisering tot stand tracht te brengen in de bestuursstructuur van de vennootschappen die vallen onder het zogenaamde structuurregime. Deze leden leggen voor hun uiteindelijke oordeelsvorming de volgende vraagstukken voor aan de regering.
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van voorliggend wetsvoorstel. Omdat dit wetsvoorstel op zich heeft laten wachten, hebben deze leden, in samenwerking met de leden van de GroenLinks-fractie, reeds zelf een initiatiefwet opgesteld. Het zal de minister dan ook niet verbazen dat zij beide voorstellen met elkaar hebben vergeleken en dat een groot deel van de vragen en op- en aanmerkingen van deze leden hieruit voortvloeien. Ook vragen de leden van de D66-fractie aandacht voor de specifieke positie van familiebedrijven.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het onderhavige wetsvoorstel waarin wijzigingen worden aangebracht in de structuurregeling voor organisatieverbanden. Zoals bekend, hebben de leden van de GroenLinks-fractie en de leden van de D66-fractie enige tijd geleden een initiatiefwetsvoorstel Corporate Governance ingediend. Evenals de leden van de D66-fractie vragen deze leden de regering in te gaan op de verschillen en overeenkomsten tussen het initiatiefwetsvoorstel en het onderhavige wetsvoorstel, en dan met name voor wat betreft de regeling van de invloed van werknemers op besluitvorming. Naar de mening van de leden van de GroenLinks-fractie is in het initiatiefwetsvoorstel Corporate Governance voorzien in betere inspraakmogelijkheden voor belanghebbenden dan in het onderhavige wetsvoorstel, wat is de mening van de regering hierover?
De leden van de SP-fractie hebben met teleurstelling kennis genomen van het wetsvoorstel. Enerzijds staan zij positief tegenover de voorstellen om werknemers een grotere invloed te geven maar anderzijds vinden zij de veel grotere toename van de invloed van de aandeelhouders ongewenst. De regering kiest hiermee voor afzwakking van het Rijnlandse model en vóór een meer Angelsaksisch model, zo stellen deze leden.
De leden van de GroenLinks-fractie zijn van mening dat de structuurregeling ervoor dient te zorgen dat er wordt voorzien in de behoefte aan een adequate vorm van bestuur en toezicht in grote ondernemingen waar de aandeelhoudersvergadering in veel gevallen te weinig tegenwicht kan bieden aan het bestuur1. Deze leden stellen dat de hoofdregel «wie betaalt, bepaalt» in grote ondernemingen niet ten volle kan worden toegepast. Aandeelhouders bezitten immers slechts zelden voldoende aandelen om beslissende invloed op het bestuur van ondernemingen te kunnen uitoefenen. Deze leden zijn van mening dat de structuurregeling ervoor zorgt dat die zeggenschap verschuift van de aandeelhoudersvergadering (AVA) naar de RvC, met als gevolg dat toezicht en meebesturen door de RvC in de praktijk nog wel eens in elkaar overlopen.
De leden van de SP-fractie merken op dat een fundamenteel kenmerk van onze huidige economie de kapitalistische productiewijze is. Deze leden constateren dat het ontstaan van grote ondernemingen eind negentiende en begin twintigste eeuw er toe heeft geleid dat deze organisaties een niet te verwaarlozen maatschappelijk belang vertegenwoordigen waar de parlementaire democratie weinig invloed op heeft. Bovendien, zo stellen deze leden, is er een ongelijkheid in de positie van de belangrijkste stakeholders arbeid en kapitaal. De kapitaalverschaffers (de aandeelhouders) kunnen stemmen met de voeten terwijl werknemers juist afhankelijk zijn van de onderneming. Tot slot geldt in de economie one dollar, one vote terwijl in de democratie het beginsel one man, one vote moet gelden. De leden van de SP-fractie constateren dat de structuurregeling mede tot stand kwam door de behoefte aan een democratisering van de economie, door de werknemers meer invloed te geven en de aandeelhouders minder. De leden van de SP-fractie missen deze fundamentele beschouwing over democratisering van de economie in de memorie van toelichting.
Daarnaast, zo merken deze leden op, groeide in de twintigste eeuw het besef dat een onderneming, ook in economische zin, niet alleen moet streven naar zoveel mogelijk shareholders value. Uit verschillende onderzoeken blijkt dat het Rijnlandse model economisch superieur is aan het Angelsaksische. Deze leden vragen de regering haar visie hierop en vragen of de voorgestelde wetswijzigingen per saldo tot een meer Angelsaksisch stelsel zullen leiden. Kan de regering een inschatting geven van de negatieve economische effecten?
3. Discussies rond de structuurregeling
De leden van de VVD-fractie vinden het van groot belang dat het in 1971 ingevoerde structuurregime kritisch wordt herzien. De internationale economische ontwikkelingen en het gegeven dat gebleken is dat Nederland met deze regeling thans een solitaire positie inneemt in de internationale financiële wereld geven daartoe ook aanleiding. Het Nederlandse bedrijfsleven moet, zo stellen deze leden, aantrekkelijk blijven voor alle typen kapitaalverschaffers waaronder ook de institutionele beleggers. Zowel ondernemingen als de daarbij aangesloten werknemers zijn daarbij gebaat.
De leden van de PvdA-fractie constateren dat niet alle aanbevelingen van de SER zijn overgenomen. Kan de regering in één overzicht, systematisch en beargumenteerd aangeven welke elementen uit het SER advies niet zijn overgenomen?
De leden van de PvdA-fractie merken op dat de benedengrens voor toepassing van het structuurregime zal worden verhoogd van 13 miljoen naar 16 miljoen euro, waardoor het toepassingsbereik van de regeling wordt verkleind. Zij vragen op hoeveel vennootschappen het structuurregime niet meer van toepassing zal zijn. Zij staan vooralsnog kritisch tegenover de inperking van de reikwijdte van het structuurregime.
Deze leden zijn daarentegen in het bijzonder geïnteresseerd op welke wijze de regering denkt een onderneming te kunnen stimuleren zich onder het structuurregime te scharen. Zij vragen of de regering bereid is daar voorstellen voor ontwikkelen en het eventuele instrument fiscale prikkels daarbij betrekken?
Waarom, zo vragen de leden van de PvdA-fractie, wordt bij het toepassen van het verzwakte regime voor overheidsvennootschappen niet aangesloten bij vennootschappen met een zwaartepunt in het buitenland? Zij menen dat hierbij tenslotte ook het argument, dat centrale leiding gegeven moet kunnen worden en de eenheid van concernbeleid, geldt. Zij vragen waarom het verzwakte regime niet reeds van toepassing is met een meerderheid van overheidsaandeelhouders in de AVA.
De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering nader in kan gaan op de wijze waarop bepaald wordt of sprake is van een binnenlandse of buitenlandse rechtspersoon waarop het verzwakte structuurregime van toepassing is. Zij vragen of de regering met name in kan gaan op de wijze van consolideren. Deelt de regering de mening dat de consolidatieregels op dit punt volledig transparant zouden moeten zijn, daar anders vennootschappen wellicht ten onrechte, dat wil zeggen niet in overeenstemming met de geest van de wet, buiten het toepassingsbereik van de structuurregeling vallen?
Evenals de leden van de PvdA-fractie constateren de leden van de VVD-fractie dat de regering niet alle in het SER-advies opgenomen voorstellen heeft overgenomen. Zij verzoeken de regering in een overzicht aan te geven welk afzonderlijk SER-voorstel al dan niet is verwerkt in het voorliggende wetsvoorstel.
De leden van de D66-fractie stellen vast dat in dit wetsvoorstel een groot deel van de aanbevelingen van de SER zijn overgenomen. Deze leden constateren dat de regering op een aantal punten echter een ander standpunt inneemt. Zo stelt de SER dat de profielschets voor de RvC niet wettelijk hoeft te worden vastgesteld. De leden van de D66-fractie zijn het eens met het besluit van de regering om dit juist wél te doen om zo een wettelijk toetsingskader te creëren. In de brief van 9 februari jl. en in het wetsvoorstel wordt verder niet ingegaan op welke andere punten wordt afgeweken van het SER advies. Kan de regering dit alsnog aangeven, als ook op de redenen waarom een alternatief standpunt is ingenomen?
De leden van de D66-fractie vragen of op een rij kan worden gezet welke maatregelen in het wetsvoorstel ook van toepassing zijn op onderlinge waarborgmaatschappijen en coöperaties, welke niet en waarom?
De leden van de D66-fractie merken op dat in aansluiting op de vraag over de rol van de Staat als aandeelhouder, ook de gekozen lijn om de uitzonderingsbepalingen verder uit te breiden relevant is. Deze leden vragen derhalve waarom er voor gekozen is om het verzwakt regime ook te doen gelden voor de situatie waarin de aandelen in handen zijn van één of meer rechtspersonen die zelf niet het structuurregime kunnen aannemen. Dit geldt ook voor de situatie waarin de Staat (meerderheids)aandeelhouder is. De leden van de D66-fractie vragen voorts wat is eigenlijk de toegevoegde waarde van deze uitbreiding is. De afzonderlijke aandeelhouders zullen namelijk al snel een tweederde meerderheidsbelang vertegenwoordigen waardoor ze zonder problemen bezwaar kunnen maken tegen benoemingen. Zij vragen of deze beslissing ingegeven is door de huidige situatie bij de NS. Ondanks dat dit bij de NS wellicht gewenst is, kan men zich afvragen of het nodig is om van de uitzondering een regel te maken, zo stellen deze leden.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen zich af op welke wijze in het onderhavige wetsvoorstel rekening is gehouden met de kabinetsnota Deelnemingenbeleid. Deze leden merken op dat de regering zich in deze nota op het standpunt stelt dat de Staat in zijn hoedanigheid als aandeelhouder dezelfde rechten behoort te hebben als andere aandeelhouders. De leden van de GroenLinks-fractie vragen hoe dit standpunt zich verhoudt tot het verzwakte regime in de structuurregeling voor organisatieverbanden waarin de overheid 100 procent aandeelhouder is. Is het dan aanvaardbaar, zo vragen deze leden, om bestuurders door de aandeelhouder te benoemen?
Positie betrokkenen bij de structuurvennootschap
De leden van de PvdA-fractie vragen of ervan uitgegaan kan worden dat de mogelijkheid blijft bestaan om een aandeelhouderscommissie in het leven te roepen. Zij vragen of deze commissie gebruik kan maken van de nieuwe bevoegdheden van de AVA.
De leden van de PvdA-fractie merken op dat de RvC zelf de wettelijk verplichte profielschets zal opstellen. (p. 9 MvT) Zij vragen of de regering in kan gaan op de vraag waarom de profielschets alleen door de RvC wordt opgesteld, en waarom niet is voorzien in een instemmings- of adviesrecht van de OR en AVA daarover. Hoe verhoudt dit zich met de gedachte dat OR en AVA vertrouwen moeten kunnen hebben in de RvC?
Deze leden vragen of de regering in kan gaan op de exacte betekenis van het geschiktheidscriterium. Laat dit, zo vragen zij, geen ruimte voor juridisering? Zijn er voorbeelden bekend van gevallen waarin dit criterium tegen iemand is ingeroepen, en kan de regering deze gevallen noemen?
Deze leden vragen voorts of de regering dezelfde vragen kan beantwoorden met betrekking tot het criterium van «niet naar behoren samengesteld zijn».
De leden van de PvdA-fractie vragen welke rol de profielschets speelt als toetsingskader bij het toepassen de twee bovengenoemde criteria. Zij vragen in welke mate de rechter geacht wordt de profielschets als leidraad te nemen voor afwegingen op dit punt. Ligt het mede daarom ook niet voor de hand, zo vragen deze leden, om de OR en AVA een advies- of instemmingsrecht te geven met betrekking tot het opstellen, dan wel, wijzigen van de profielschets? Is het denkbaar dat de profielschets door zittende leden van de RvC aangegrepen kunnen worden om elementen van coöptatie in te bouwen?
De leden van de PvdA-fractie hechten zeer aan de invoering van een monitoringsysteem opdat er inzicht zal zijn in de uitvoering van de doelstellingen van dit wetsvoorstel voor een hoger gekwalificeerd toezichtstelsel. Zij vragen hoe de pluriformiteit van de RvCin de praktijk wordt bevorderd. Zij vragen welke initiatieven er inmiddels al zijn genomen.
De leden van de PvdA-fractie vragen waarom er in dit wetsvoorstel sprake is van een versterkt aanbevelingsrecht (pag. 8 MvT) in plaats van een bijzonder voordrachtsrecht zoals de SER heeft voorgesteld. Zij vragen hoe hard een versterkt aanbevelingsrecht in de praktijk is. In hoeveel gevallen, procentueel gezien, schat de regering, zal de aanbeveling in de praktijk afgewezen worden? Verdient het niet de voorkeur voorkeur, zo vragen deze leden, om het voordrachtsrecht voor de OR een bindend karakter te geven, en op die manier juridisering tegen te gaan? De leden van de PvdA-fractie vragen waarom de OR geen verzwaard bezwaarrecht krijgt. Deze leden stellen dat het huidige bezwaarrecht in de praktijk immers niet blijkt te functioneren. De leden van de PvdA-fractie zijn van mening dat er met de huidige formulering in het wetsvoorstel onvoldoende garanties zijn dat de OR ook daadwerkelijke invloed zal hebben op benoeming van een derde van de RvC. Zij vragen wat zich ertegen verzet om het aanbevelingsrecht te laten gelden voor exact een derde van de RvC in plaats van maximaal een derde. Dit zou tot gevolg hebben dat de RvC bestaat uit drie personen of een veelvoud daarvan. Deze leden overwegen een amendement.
De leden van de PvdA-fractie vragen hoe deze ontwikkeling past in de Europese werknemersinspraak. In welke landen, binnen en buiten Europa, is sprake van door de werknemers voorgedragen of benoemde leden van RvC's, raden van toezicht, en raden van bestuur?
De leden van de PvdA-fractie merken op dat in het geval dat de RvC heengezonden wordt, de ondernemingskamer (OK) één of meer commissarissen benoemt die er zelf voor zorgen dat de nieuwe RvC benoemd wordt volgens het wettelijke model. Op basis van welke criteria benoemt de OK deze commissarissen? Zijn dit commissarissen «ad interim», of blijven deze gedurende langere tijd aan de vennootschap verbonden? Zo ja, hoe lang? Het ad interim wordt door deze leden in brede zin bedoeld, en niet in zin als op p. 40 van de MvT.
De leden van de PvdA-fractie vragen of de overige commissarissen één voor één benoemd worden of allemaal tegelijk. Zij vragen of de door de OK benoemde commissarissen ook kunnen worden afgewezen door de AVA volgens het wettelijke model. Hoe wordt een nieuwe RvC benoemd indien de RvC uit zichzelf opstapt?
De leden van de PvdA-fractie vragen voorts of de regering kan aangeven wat de overwegingen voor en tegen zijn geweest om het individueel ontslagrecht voor commissarissen in de wet op te nemen. De leden van de PvdA-fractie hechten zeer aan de onafhankelijkheid van leden van de RvC. Tijdens het Algemeen Overleg op 29 november hebben zij diverse voorstellen daartoe gedaan, zoals termijnen voor de zittingsduur, een maximum aantal commissariaten per persoon, geen automatische doorstroming van de raad van bestuur naar de RvC binnen hetzelfde bedrijf, het uitsluiten van financiële participatie in het eigen bedrijf. Helaas biedt het wetsvoorstel daartoe nog weinig instrumenten. Deze leden vragen of de regering bereid is hier alsnog voorstellen voor doen?
Voorts zijn de leden van de PvdA-fractie benieuwd naar het wetsvoorstel inzake de zeggenschap van de factoren arbeid en kapitaal over beloning van bestuurders. Wanneer kan dat verwacht worden?
De leden van de VVD-fractie zijn het er mee eens dat het systeem van de gecontroleerde coöptatie wordt verlaten. Dat komt de gewenste maar ook de noodzakelijke transparantie en openheid ten goede. Ook achten deze leden het van belang dat de zeggenschap van de kapitaalverschaffers wordt versterkt, zij zijn tenslotte gezamenlijk economisch eigenaar van de betreffende vennootschap. Deze leden constateren dat de regering bovendien streeft naar het aanreiken van instrumenten die het absenteïsme kunnen terugdringen, zoals stemmen of volmachtverstrekking op afstand. (p. 7 MvT) Kan de regering aangeven in hoeverre het voorliggende wetsvoorstel kan bevorderen dat deze doelstelling wordt bereikt?
De leden van de VVD-fractie merken op dat volgens dit artikel e RvC een profielschets voor zijn omvang en samenstelling op dient te stellen. De leden van de VVD-fractie stellen dat het echter niet uitgesloten is dat een dergelijke profielschets zodanig kan worden samengesteld dat de RvC uitsluitend «naar behoren zal zijn samengesteld» indien uitsluitend door die raad zelf voorgestane kandidaten worden benoemd (zulks onder uitsluiting van zowel de door de ondernemingsraad als vergadering van aandeelhouders voorgedragen kandidaten). Welke waarborgen biedt het voorliggende wetsvoorstel om een dergelijke onwenselijke situatie tegen te gaan? De leden van de VVD-fractie verzoeken de regering bij dit antwoord te betrekken haar standpunt dat uitsluitend de RvC bevoegd is tot vaststelling van de wettelijke profielschets. Zij vragen of de regering het criterium «naar behoren zal zijn samengesteld» desnoods met voorbeelden nader kan onderbouwen. Deze leden vragen of de regering het wenselijk acht dat de wettelijke profielschets steeds binnen een nader te bepalen periode moet worden herzien. De leden van de VVD-fractie vragen of de AVA, gebruikmakend van haar agenderingsbevoegdheid, een dergelijke herziening kan bewerkstelligen?
De leden van de VVD-fractie merken op dat de regering in de MvT (pagina 33) stelt dat de RvC naast genoemde wettelijke profielschets ook een profielschets kan opstellen die is toegespitst op een bepaalde vacature binnen die raad. De leden van de VVD-fractie zijn het met de regering eens dat voor dit individuele profiel geen wettelijke regels bestaan. Zij vragen of hieruit volgt dat naast de RvC ook de AVA bevoegd is om een individueel profiel vast te stellen. Voorts vragen zij of diezelfde vergadering bevoegd om, gebruikmakende van haar agenderingsbevoegdheid, de vaststelling dan wel behandeling van het individuele profiel als punt op de agenda te plaatsen.
De leden van de CDA-fractie zijn ingenomen met het voorstel van de regering om de profielschets een wettelijke basis te geven. Minder ingenomen zijn zij met het voorstel dat het de RvC is die deze profielschets vaststelt na raadpleging van de OR en de AVA. Deze leden stellen dat als over deze profielschets geen overeenstemming wordt bereikt dit tot gevolg kan hebben dat dit bij benoeming van een lid van de RvC tot onnodige procedures bij de OK zal leiden. Ook dit is, zo menen deze leden, een vorm van juridisering waar de regering zo bang voor is.
De leden van het CDA zijn van mening dat in het wetsontwerp onvoldoende aandacht wordt geschonken aan de positie van (grote) familievennootschappen. Deze leden zijn van mening dat deze vennootschappen voor de Nederlandse economie van een niet te onderschatten belang zijn. Zij constateren dat krachtens het wetsvoorstel, de AVA, gehoord de OR, het vertrouwen in de RvC kan opzeggen. De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat een dergelijk besluit een element van «overkill» in zich houdt omdat dit het onmiddellijke ontslag van alle leden van de RvC tot gevolg heeft. Vervolgens, zo constateren deze leden, moet het bestuur aan de OK vragen een of meer tijdelijke commissarissen aan te stellen, die tot taak hebben een nieuwe raad aan te stellen. De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat de mogelijkheid moet worden geboden een of twee niet functionerende commissarissen te ontslaan, zonder dat dit er toe moet leiden dat de gehele raad moet opstappen.
De leden van de D66-fractie zijn van mening dat een bestuur met een afzonderlijke toezichthouder een goede waarborg is voor het adequaat functioneren van grote ondernemingen. Het onderhavige wetsvoorstel houdt volgens deze leden om die reden terecht de bevoegdheden van de RvC en de invalshoek van waaruit zij opereren, namelijk het vennootschapsbelang, als uitgangspunten aan. De wetswijziging geeft wel meer mogelijkheden aan de aandeelhouders en de OR om de RvC samen te stellen en aan te sturen. De leden van de D66-fractie zijn verheugd over deze ontwikkeling. Zonder geld en werknemers is er geen bedrijf. Deze leden stellen vast dat het dan ook voor de hand ligt beiden, zij het indirect, meer te betrekken bij de controle op de ondernemingsstrategie.
De leden van de D66-fractie constateren dat het wetvoorstel voorziet in de benoeming van de RvC door de AVA. De leden van de D66-fractie vinden een wijziging van het systeem van «gecontroleerde coöptatie» een goede zaak. In het initiatiefwetsvoorstel pleiten deze leden voor een benoeming van de RvC door de OR, de AVA en de RvC in een verhouding van eenderde, eenderde, eenderde. Wat vindt de regering van dit voorstel en waarom wordt deze verhouding in het onderhavige wetsvoorstel niet gehanteerd?
De leden van de D66-fractie merken op dat zowel de AVA als de OR een aanbevelingsrecht hebben. Daarbij beschikt de OR voor ten hoogste éénderde van het aantal leden van de RvC over een bijzonder aanbevelingsrecht. De RvC kan hiertegen bezwaar maken.
De leden van de D66-fractie staan positief tegenover de invoering van een aanbevelings- en bezwaarrecht. Maar zij zijn van mening dat de gronden voor bezwaar en de toetsingscriteria dan wél goed omschreven moeten zijn. Anders, zo stellen deze leden, ontstaat het risico dat om arbitraire redenen bezwaar wordt gemaakt en is ook de toetsing niet goed mogelijk.
De leden van de D66-fractie vragen voorts op basis waarvan de RvC mag oordelen dat een kandidaat niet geschikt is of dat de samenstelling van de RvC niet naar behoren is. Ook missen deze leden de bezwaargrond «Op grond van door feiten of omstandigheden gerechtvaardigd gebrek aan vertrouwen in de persoon». Waarom is ervoor gekozen deze bezwaargrond, die wel opgenomen is in de initiatiefwet van deze leden, niet op te nemen in het onderhavige wetsvoorstel? De leden van de D66-fractie verzoeken de regering dit alsnog te doen.
De leden van de D66-fractie constateren dat de regering kiest voor het wettelijk vastleggen van een profielschets. De leden van de D66-fractie zijn het met deze beslissing eens omdat zij van mening zijn dat de profielschets een belangrijk toetsingskader is. Daarom zijn deze leden verbaasd om te zien dat de inhoud van de profielschets niet verder in de wettekst is uitgewerkt. Deze leden vragen of de regering alsnog in het wetsvoorstel kan opnemen wat er in ieder geval in de profielschets opgenomen moet zijn?
De leden van de D66-fractie merken op dat het bezwaarrecht van de OR tegen de benoeming van de RvC wordt afgeschaft omdat er vooral weinig gebruik van wordt gemaakt. Dit mag volgens deze leden echter geen reden zijn voor afschaffing. Zij zijn van mening dat het bezwaarrecht onderdeel uitmaakt van een geheel aan «checks and balances». Als de regering van mening is dat de OR reeds op andere wijze genoeg invloed kan uitoefenen, kan dit aanleiding zijn om het bezwaarrecht af te schaffen. Is dit het geval? Zo niet, dan verzoeken deze leden om het bezwaarrecht weer in de wettekst op te nemen.
De leden van de D66-fractie merken op dat volgens het onderhavige wetsvoorstel de OR maximaal eenderde van de Commissarissen voordraagt. Bij niet door drie deelbare getallen is gekozen voor een afronding naar beneden. Waarom is hiervoor gekozen en niet voor een, door de leden van de D66-fractie bepleite, RvC die bestaat uit (een veelvoud van) drie leden?
De leden van de D66-fractie stellen vast dat een belangrijk uitgangspunt van het onderhavige wetsvoorstel het versterken van de rol van de aandeelhouder is. Deze leden merken echter wel op dat er verschillende soorten AVA's zijn die veel van elkaar kunnen verschillen, afhankelijk van de aandelenverdeling en beursnotering. Deze leden vragen of de voorgestelde maatregelen wel even toepasselijk zijn voor bijvoorbeeld een relatief kleine (familie) BV en een beursgenoteerde NV. De leden van de D66-fractie stellen dat met name bij grote beursgenoteerde ondernemingen het aandelenbezit versnipperd kan zijn over een groot aantal aandeelhouders, zowel particulier als institutioneel. Toch wordt in het onderhavige wetsvoorstel gekozen voor de versteviging van de positie van aandeelhouders. Welke instrumenten denkt de regering toe te passen om het absenteïsme tegen te gaan? Wat betekent een lage opkomst voor de voorgestelde maatregelen? De leden van de D66-fractie willen in dit kader ook graag weten wanneer het wetsvoorstel over stemmen middels volmachten kan worden verwacht.
Hoe verhoudt zich, zo vragen deze leden, de verruiming van de rechten van de aandeelhouders met de positie van grote institutionele beleggers (bijvoorbeeld het ABP) en de potentiële macht die zij kunnen uitoefenen op de RvC binnen een groot aantal ondernemingen en hiermee op de economie?
De leden van de D66-fractie constateren dat de regering er voor heeft gekozen om het individueel ontslagrecht, conform het advies van de SER, niet in de wet op te nemen. Deze leden vinden dat jammer. Zij zijn van mening dat ook het toezicht op het bestuur immers voldoende prikkels moet hebben om hun taken goed uit te voeren. Deze leden zijn van mening dat voor familiebedrijven in het bijzonder de invoering van het individueel ontslagrecht van belang is. Zij menen dat bij een familievennootschap de relatie aandeelhouders – raad van bestuur veel nauwer aansluit en wederzijds vertrouwen en respect van essentieel belang is. Het wegzenden van de gehele RvC heeft, volgens de leden van de D66-fractie dan ook een grote impact op het bedrijf. In deze gevallen zou dan ook de mogelijkheid geboden moeten worden om, in overleg met de OR, alleen de «rotte appel» weg te sturen. Zo loopt de continuïteit van het bedrijf ook geen gevaar, zo menen deze leden. De leden van de D66-fractie vragen of uitgebreider in kan worden gegaan op de reden waarom het individueel ontslagrecht niet in de wet is opgenomen. Zij vragen hoe op dit moment om kan worden gegaan met een slecht functionerende commissaris. Is er ook geen gevaar, zo vragen deze leden, dat keer op keer slecht functionerende commissarissen worden herbenoemd, omdat de bezwaargrond «gebrek aan vertrouwen» niet in de wet is opgenomen? Deze leden vragen of de regering kan overwegen om het individueel ontslagrecht wel voor familievennootschappen te doen gelden. Zij vragen of als alternatief in dit geval, indien de OR en AVA overeenstemming bereiken, een bindende voordracht van de AVA en de OR en benoeming door de OK te overwegen is. Op deze manier, zo stellen deze leden, kunnen de goed functionerende commissarissen voor het bedrijf worden behouden.
De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat het opstellen van een profielschets voor de RvC, zoals in het SER-advies is voorgesteld, eerder ook al is voorgesteld door de Commissie Corporate Governance. Zij constateren dat de SER echter adviseerde om deze profielschets niet als wettelijke verplichting op te nemen, met als argument dat uit zo'n profielschets voortkomende conflicten tussen de AVA, de OR, het bestuur en de RvC aan de OK voorgelegd zouden moeten worden. De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat in het onderhavige wetsvoorstel, ook door de Raad van State, in het bij uitsluiting toekennen van het opstellen van een profielschets aan de RvC, voldoende waarborg wordt gezien in het voorkomen van juridisering. Deze leden vragen of het niet te zeer voor de hand ligt dat in het geval de RvC een profielschets vaststelt die niet overeenkomt met de gedachten die bijvoorbeeld de OR heeft over omvang en samenstelling van de RvC hierover in de praktijk problemen kunnen ontstaan.
De leden van de SP-fractie zijn van mening dat het huidige stelsel van coöptatie voor de RvC een erg gesloten systeem (old-boys-network) is. Dit gedeelte van de structuurregeling is wat de leden van de SP-fractie betreft aan aanpassing toe. Dat kan, volgens deze leden, door in de helft van de RvC werknemerscommissarissen te benoemen en de andere helft uit door coöptatie benoemde commissarissen te laten bestaan. De leden van de SP-fractie zijn van mening dat het wetsvoorstel wat betreft de uitbreiding van de invloed van werknemers onduidelijk is. Enerzijds krijgt de OR een bindend voordrachtsrecht voor eenderde van de commissarissen maar anderzijds kan deze voordracht door de aandeelhouders met een gekwalificeerde meerderheid ongedaan worden gemaakt. Deze leden vragen of de invloed van de OR op de samenstelling van de RvC door dit wetsvoorstel toeneemt. Ook is het deze leden niet duidelijk wat het wetvoorstel beoogt en betekent voor het tweederde deel van commissarissen dat niet door de OR wordt voorgedragen. De voordracht geschiedt door de RvC maar de benoeming door de AVA. Deze leden vragen of de regering de stelling onderschrijft dat de invloed van de aandeelhouders hierdoor toeneemt. Zij vragen of in de praktijk gesproken kan worden over eenderde werknemerscommissarissen en tweederde kapitaal commissarissen. Deze leden merken voorts op dat de jaarrekening voortaan vastgesteld wordt door de AVA. Zij vragen hoe dan voorkomen moet worden dat de AVA zal aandringen op een hogere winstuitkering aan de aandeelhouders.
De leden van de PvdA-fractie vragen zich ten aanzien van het agenderingsrecht (p. 11 MvT) af hoeveel punten er per aandeelhouder op de agenda mogen worden gezet. Vervolgens vragen deze leden hoe het agenderingsrecht in andere landen die dit recht kennen functioneert. Voorts vragen zij wie precies bepaalt wat een «redelijk belang» of een «zwaarwichtig belang» is, en of beroep hiertegen mogelijk is. En indien dit mogelijk is, bij wie de bewijslast ligt. Deze leden vragen of de AVA ook kan vergaderen in afwezigheid van de Raad van Bestuur, de RvC of de OR. Zo nee, waarom niet?
De leden van de PvdA-fractie constateren dat de drempel, afgezien van de procentuele drempel van 1%, met 50 miljoen euro aanzienlijk hoger is dan de f 500 000 die de regering eerder noemde. De leden van de PvdA-fractie vragen zich af of dit niet aan de hoge kant is, ook in relatie tot de in de MvT genoemde bedragen die van toepassing zijn in Duitsland en Zwitserland. Is het op zichzelf juist, zo vragen deze leden, dat een houder van aandelen met een waarde van bijvoorbeeld 5 miljoen euro ook een«verbondenheid met de vennootschap» toont? De drempel van 50 miljoen euro zou volgens deze leden alleen relevant zijn in vennootschappen met een aandelenkapitaal van meer dan 5 miljard euro. Zij vragen hoeveel structuurvennootschappen er zijn met een dergelijk groot aandelenkapitaal. De leden van de PvdA-fractie vragen hoe de regering denkt over het introduceren van een vragenrecht voor de AVA en OR, analoog aan het vragenrecht voor de Tweede Kamer. Een vragenrecht dat dus verder gaat dan het huidige recht op inlichtingen. Zij doelen met name op het de facto recht op een juist en waarheidsgetrouw antwoord. Deze leden vragen wie bepaalt hoelang en op welke manier bepaalde agendapunten besproken worden op de AVA.
De leden van de CDA-fractie merken op dat aandeelhouders, die alleen of tezamen tenminste 1% van het kapitaal bezitten een voorstel mogen doen om een onderwerp op de agenda van de AVA te zetten. De leden van het CDA vragen zich af of het percentage niet arbitrair is, temeer daar uit buitenlandse studies blijkt dat een percentage van 5% meer gangbaar is. Deze leden constateren dat het bestuur en de RvC dit verzoek alleen bij zwaarwichtige belangen van de vennootschap kunnen weigeren. Op p. 11 van de MvT wordt voorts gesteld dat er een afweging moet worden gemaakt tussen het belang van de kapitaalverschaffer om onderwerpen aan de orde te stellen en het belang van de vennootschap om de aandeelhoudersvergadering «ordelijk en zonder onnodig oponthoud» te laten plaatsvinden. De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat deze laatste formulering veel ruimer dan is dan «zwaarwichtige belangen». Deze leden vragen of het geen aanbeveling verdient om het bij «zwaarwichtige belangen» te laten aangezien de termen «ordelijk» en «onnodig oponthoud» nogal subjectief zijn en heel gemakkelijk gebruikt kunnen worden om lastige aandeelhouders de mond te snoeren.
De leden van het CDA vragen de regering een nadere uiteenzetting te geven waarom het agenderingsrecht bij een vereniging, coöperatie of onderlinge waarborgmaatschappij niet van een soortgelijke wettelijke regeling is voorzien als bij een structuurvennootschap.
6. Certificering, oorlog en vrede
De leden van de PvdA-fractie constateren dat voor het uitoefenen van stemrecht door certificaathouders (p. 13 MvT) in het geval van een niet-vriendelijke overname een voorbehoud wordt gemaakt. Deze leden vragen zich af hoe dit zich verhoudt tot het rapport van de Commissie Winter en het richtlijnvoorstel dat daaruit zal voortvloeien. Zij vragen of met overname wordt bedoeld een poging tot het verkrijgen van een meerderheid van de aandelen of een poging de raad van bestuur en/of de RvC onder controle te krijgen. Deze leden vragen wie bepaalt en hoe wordt bepaald of sprake is van een «oorlogssituatie». Voorts vragen zij hoe een en ander werkt indien de overnemer een buitenlandse rechtspersoon is.
De leden van de PvdA-fractie constateren dat de regering voor het behoud van certificering als beschermingsconstructie lijkt te kiezen. Deze leden merken op dat het wetsvoorstel beschermingsconstructies hieraan juist een einde beoogde te maken. Zij vragen hoe het voorstel rondom certificaathouders zich verhoudt met het wetsvoorstel beschermingsconstructies.
De leden van de PvdA-fractie vragen hoeveel belangstelling wordt verwacht voor het uitoefenen van stemrecht door certificaathouders in vredestijd.
Deze leden vragen voorts welke waarborgen er in de praktijk zijn voor de onafhankelijkheid van het administratiekantoor ten opzichte van de Raad van Bestuur. Zij vragen hoe wordt voorkomen dat informele contacten het stemgedrag van het administratiekantoor beïnvloeden en waarom een minderheid van het bestuur van het administratiekantoor wel nauwe banden mag hebben met de vennootschap (art. 118a lid 3). Zij vragen of het niet de voorkeur verdient de in art. 118a lid 3 genoemde categorieën helemaal uit te sluiten.
De leden van de PvdA-fractie willen graag weten wanneer de door de Minister van Financiën aangekondigde aanpassingen met betrekking tot het wetsvoorstel Beschermingsconstructies (Kamerstukken II, 1997–1998, 25 732, nr. 1–3) verwacht worden. (p. 14 MvT, brief Minister van Financiën d.d. 14 jan. 2002, 25 732, nr. 22)
De leden van de PvdA-fractie vragen tenslotte hoe de op 10 januari 2002 gepubliceerde aanbevelingen van de commissie van Europese vennootschapsrechtdeskundigen (Commissie-Winter) over de aangepaste 13e richtlijn, zich tot de lopende wetstrajecten verhouden.
De leden van de VVD-fractie verzoeken de regering aan te geven in hoeverre het voorliggende wetsvoorstel zich verhoudt tot het wetsvoorstel Invoering van de mogelijkheid tot het treffen van bijzondere maatregelen door de ondernemingskamer over zeggenschap in de naamloze vennootschap (TK 1997–1998, 25 732). Zij vragen voorts in hoeverre het voorliggende wetsvoorstel zich verhoudt tot de op 10 januari 2002 gepubliceerde aanbevelingen van de groep van Europese deskundigen op het gebied van vennootschapsrecht voor een aangepaste 13e Richtlijn Overnamebiedingen. (Commissie Winter) Zij vragen of de regering bij haar antwoord op deze vragen met name in kan gaan op zowel de positie van de certificaathouder in de periode die door de regering wordt gekwalificeerd als «oorlogstijd» als op de vereiste onafhankelijkheid van een Stichting Administratiekantoor. De leden van de VVD-fractie verzoeken de regering tenslotte daarbij ook in te gaan op eventuele tegenstrijdigheden in het voorliggende wetsvoorstel ten opzichte van genoemde regelgeving en de mogelijke consequenties die daaruit kunnen voortvloeien.
De leden van de VVD-fractie merken op dat de regering in de Nota «Deelnemingenbeleid Rijksoverheid» (TK 2001–2002, 28 165, nr. 2) onder meer stelt dat de «ophanden zijnde veranderingen in boek 2 BW, ter verruiming van de aandeelhoudersinvloed, door de Staat zullen worden aangegrepen om de relatie met de respectievelijke ondernemingen waarin hij deelneemt te herzien». De leden van de VVD-fractie verzoeken de regering aan te geven in hoeverre het voorliggende wetsvoorstel in dit standpunt tegemoetkomt.
De leden van de D66-fractie stellen dat de voorliggende wetswijziging slechts één van de maatregelen van het regeringsbeleid om de Corporate Governance bij ondernemingen te verbeteren. De leden wijzen op de andere voorstellen op dit gebied, namelijk de Wet in verband met de openbaarmaking bezoldiging en aandelenbezit bestuurders, het wetsvoorstel Beschermingsconstructies, de kabinetsnota «Deelnemingenbeleid Rijksoverheid». Zij vragen hoe de voorliggende wetswijziging zich verhoudt tot bovenstaande wetsvoorstellen. Omgekeerd, willen deze leden graag weten in hoeverre de veranderingen in bovenstaande voorstellen (indirecte) gevolgen voor de voorgestelde wetswijziging hebben. Zij vragen wat bijvoorbeeld de gevolgen voor de structuurregeling zijn als de Wet Beschermingsconstructies wordt aangepast aan de aanbeveling van de Commissie Winter over de aangepaste 13e richtlijn.
Ook de leden van de D66-fractie constateren dat in de kabinetsnota «Deelnemingenbeleid Rijksoverheid» opgenomen is dat de Staat, als gevolg van deze wetswijziging, de relatie met ondernemingen waarin ze deelneemt zal herzien. Nu de wetswijziging een feit is, vloeit hier de logische vraag uit voort wat de gevolgen van het voorliggende wetsvoorstel zijn voor de rol van de Staat als aandeelhouder.
De leden van de D66-fractie stellen dat ook certificaathouders meer rechten krijgen, maar alleen gedurende «vredestijd». Deze rechten worden beperkt wanneer «oorlog», ofwel een vijandige overname, dreigt. Deze leden vragen vanaf wanneer een administratiekantoor mag bepalen dat het stemrecht van certificaathouders wordt beperkt. Het wetsvoorstel Beschermingsconstructies is nog niet volledig door de Tweede Kamer behandeld, maar toch kiest de Minister nu al voor een verandering in het stemrecht. Waarom, vragen de leden van de D66-fractie.
7. Financiële verslaggeving van de onderneming
De leden van de PvdA-fractie vragen waarom niet ook het jaarverslag, in plaats van alleen de jaarrekening, wordt voorgelegd ter goedkeuring en vaststelling. Deze leden zijn van mening dat een groot deel van de beleidsverantwoording, met name met betrekking op het toekomstige beleid toch juist te vinden is in het jaarverslag en niet in de jaarrekening. Zij vragen waarom de OR geen goedkeuringsrecht krijgt, zoals dit nu ook voor de RvC is voorzien.
Deze leden constateren dat de vaststelling van de jaarrekening losgekoppeld zal worden van de kwijting. (décharge) Zij vragen of deze vaststelling ook losgekoppeld zal worden van de mogelijkheid om het (slot)dividend uit te keren.
De leden van de PvdA-fractie vragen of zij het goed hebben begrepen dat de AVA wel degelijk, afgezien van de bepalingen in titel 9 van Boek 2, over de winstvaststelling als de winstbestemming gaat. (p. 15 MvT) Deze leden vragen in welke mate dit nu al de praktijk is. Zij vragen in welke mate het een en ander zal veranderen, doordat de vaststelling van de jaarrekening voortaan door de AVA zal geschieden. De leden van de PvdA-fractie wensen op dit punt volstrekte duidelijkheid, die zij helaas niet kunnen ontlenen aan de MvT. Vooralsnog sluiten deze leden amendering niet uit.
De leden van de PvdA-fractie constateren dat de regering de aanpassing van de post «winst» zelf niet wenselijk acht. (p. 15 MvT) Zij vragen of de regering nogmaals kan aangeven hoe en in hoeverre amendering van de jaarrekening door de AVA beperkt wordt door andere regelgeving. Deze leden vragen of met dit wetsvoorstel de introductie van een amenderingsrecht voor de AVA is beoogd. Of, zo vragen deze leden, is juist beoogd dat de AVA uitsluitend de jaarrekening kan goed- of afkeuren? De leden van de PvdA-fractie vragen hoe het voorliggende wetsvoorstel zich verhoudt tot de wijziging van Boek 2 BW met betrekking tot het gebruik van internationale jaarrekeningstandaarden (TK 2001–2002, 28 220).
De leden van de D66-fractie constateren dat de AVA voortaan de jaarrekening vaststelt. Zij vragen wat is nu exact de rol van de RvC in de goedkeuring en vaststelling van de jaarrekening is. Is de RvC alleen medeondertekenaar of keurt de RvC de jaarrekening ook goed?
De leden van de D66-fractie vragen zich verder af wat exact de meerwaarde is van het vaststellingsrecht van de AVA en of deze verandering niet meer nadelen dan voordelen heeft. Ook al wordt in de MvT aangegeven dat het zelfstandig veranderen van posten door de AVA niet reëel is, de leden van de D66-fractie vragen zich af of de aandeelhouders überhaupt een vorm van amenderingrecht moeten hebben gezien het belang wat zij hebben bij de winstverdeling. De leden van de D66-fractie constateren dat de regering als reden voor de onderhavige wetswijziging onder andere aangeeft dat de vaststelling en goedkeuring van de jaarrekening hierdoor gelijk is aan de procedure bij gewone vennootschappen. De leden van de D66-fractie vragen of het vaststellingsrecht, in het bijzonder bij de beursgenoteerde NV's met financiers die meer op afstand staan, wel verstandig is.
De leden vragen voorts of verder ingegaan kan worden op de zinsnede «De SER adviseerde een vaststellingsrecht te introduceren wat inhoudelijk, zo begrijpen wij het advies, gelijk is aan de thans bepaalde goedkeuring». (MvT: artikel 101/210) Deze leden vragen of het advies ook anders begrepen had kunnen worden. Zij vragen of er nu inderdaad sprake is van een inhoudelijke gelijkheid. De leden van de D66-fractie vragen wat de toegevoegde waarde van het instellen van een vaststellingsrecht is, als dit gelijk is aan het goedkeuringsrecht?
De leden van de PvdA fractie beschouwen dit wetsvoorstel als een belangrijke stap in de modernisering van het ondernemingsrecht waarin transparantie en zeggenschap van zowel de factor arbeid als de factor kapitaal beter tot hun recht komen. Deze leden vragen op welke wijze de regering draagvlak gaat creëren in het buitenland voor deze Nederlandse aanpak.
Zij geven de regering in overweging om toch een bepaling met betrekking tot de monitoring en evaluatie van de wet in de wet op te nemen. Zij vragen de regering aan te geven hoe en wanneer zij de werking van het wetsvoorstel gemonitord en geëvalueerd wil zien.
De leden van de VVD-fractie achten het van groot belang dat de concurrentiepositie van het Nederlandse bedrijfsleven zoveel mogelijk wordt bevorderd. Zij zijn van mening dat daarom als uitgangspunt dient te gelden dat de wettelijke uitwerkingen voortvloeiende uit de alhier gevoerde discussie omtrent de Corporate Governance zoveel mogelijk overeen stemmen met vergelijkbare ontwikkelingen in het buitenland. Deze leden vragen of de regering kan aangeven in hoeverre het voorliggende wetsvoorstel zich verhoudt tot die ontwikkelingen, in het bijzonder tot het zogenaamde Angelsaksische model. Voorts vragen deze leden of de regering hierbij tevens kan ingaan op het Rijnlands model. (lidstaten van de Europese Unie) Deze leden vragen of de regering ook in deze analyse kan betrekken het in het Verenigd Koninkrijk verschenen Cadbury Report (en de daarin voorgestelde «Code of Practices») en de rapportage van de Hampel Committee (en de uit deze twee rapporten voortgekomen «Combined Code»). De leden van de VVD-fractie verzoeken de regering tenslotte om ook in deze analyse de volgende punten uit het voorliggende wetsvoorstel te betrekken: het versterkte aanbevelingsrecht van de OR en een wettelijk voorschrift terzake het aantal commissarissen dat door de OR is aanbevolen.
De leden van de VVD-fractie merken op dat overeenkomstig het SER advies wordt voorgesteld dat de jaarrekening wordt vastgesteld door de AVA. Deze leden constateren dat zulks volgens de regering impliceert dat de aandeelhouders kunnen bewerkstelligen dat wijzigingen in de jaarrekening worden aangebracht. Deze leden vragen of de regering het begrip «bewerkstelligen» nader kan toe lichten. Zij vragen of de AVA een zogenaamd recht van amendement heeft. Voorts vragen deze leden of het vaststellingsrecht van de AVA beperkt is tot het stemmen over de jaarrekening in haar geheel, of is dat recht beperkt tot bepaalde posten. De leden van de VVD-fractie geven de regering in overweging het voorliggende wetsvoorstel op dit punt nader te preciseren.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen zich af of het toekennen van het recht om de jaarrekening vast te stellen aan de AVA, met als argument dat aandeelhouders dan kunnen bewerkstelligen dat wijzigingen in de jaarrekening aangebracht worden, stand houdt. Zij vragen of het niet zo is dat de AVA in veel gevallen vanuit een kennisachterstand oordeelt over de jaarrekening. Deze leden vragen voorts of de aandeelhoudersvergadering alleen gerechtigd wordt de jaarrekening vast te stellen of te verwerpen of ook het recht om de jaarrekening te amenderen krijgt. De MvT lijkt amendementen uit te sluiten, zo constateren deze leden.
Bij verwerping van de jaarrekening door de AVA dient het bestuur met een gewijzigde jaarrekening te komen. De leden van de GroenLinks-fractie vragen waarom er niet voor is gekozen de OR bij de vaststelling van de jaarrekening te betrekken. Daaruit spreekt volgens deze leden een miskenning van het belang dat werknemers bij de bedrijfsvoering van de onderneming hebben.
De afschaffing van het verlenen van décharge wordt door de leden van de GroenLinks-fractie onderschreven.
De leden van de PvdA-fractie vragen waarom in de artikelen 107a en 217a niet aangesloten wordt bij artikelen 164 en 274 Boek 2 BW. Zij vragen of de regering de mening deelt dat de drempel van artikel 107a, lid 1 sub c, namelijk een deelneming van een derde van het bedrag van de geconsolideerde activa, buitengewoon hoog is en zelden van toepassing zal zijn. De leden van de PvdA-fractie vragen waarom niet wordt aangesloten bij art. 164 lid 1 sub e, waar de drempel ligt op 25% van het geplaatst kapitaal met de reserves. Deze leden geven in overweging dat het hier gaat om goedkeuringsrechten, waarbij de AVA in beginsel niet zelf het initiatief kan nemen. Zij vragen waarom de regering het voorstel van de Raad van State niet heeft overgenomen om ook investeringen boven een bepaalde drempel onder werking van de artikelen 107a en 217a te brengen.
Voorts vragen de leden van de PvdA-fractie waarom in de artikelen 107a en 217a geen gebruik gemaakt is van de tekst uit de MvT: «goedkeuring als een besluit zo ingrijpend is dat gezegd kan worden dat de aard van het aandeelhouderschap wijzigt.» Deze leden zijn van mening dat de in deze artikelen genoemde situaties verre van uitputtend kunnen worden genoemd voor de omschrijving van besluiten met een bedoeld ingrijpend karakter.
De leden van de PvdA-fractie vragen hoe dit wetsvoorstel zich verhoudt tot het bij de Tweede Kamer ingediende wetsvoorstel privatisering energiebedrijven (TK 2001–2002, 28 190), met name als het gaat om de consolidatie van dochterondernemingen. Deze leden vragen in welke mate in speciale wetten bijzondere uitzonderingen of aanscherpingen op het structuurregime gemaakt kunnen worden voor specifieke bedrijven.
De leden van de VVD-fractie stellen vast dat ingevolge deze voorgestelde bepaling een drietal typen bestuursbesluiten onderworpen wordt aan de goedkeuring van de AVA. Zij vragen of de regering van oordeel is dat een duidelijk onderscheid gemaakt kan worden tussen deze besluiten en (deel)bestuursbeslissingen die tot doel hebben het bereiken van genoemde besluiten. Dienen deze (deel)bestuursbeslissingen ook ter goedkeuring aan de AVA te worden voorgelegd? Kan de regering aangeven of het noodzakelijk is om de voorgestelde bepaling op dit punt aan te scherpen? De leden van de VVD-fractie verzoeken de regering voorts om de begrippen «vrijwel de gehele onderneming» en «ingrijpende betekenis», zoals neergelegd in de onderdelen a. respectievelijk c., nader te concretiseren.
De leden van de VVD-fractie constateren dat de regering in de MvT (p. 19) stelt dat de aandeelhouder «behoort te worden geraadpleegd als het door de RvC goedgekeurde besluit zo ingrijpend is dat gezegd kan worden dat het de aard van het aandeelhouderschap wijzigt: hij gaat als het ware kapitaal verschaffen aan een wezenlijk andere vennootschap». De leden van de VVD-fractie vragen of de regering dit criterium, bij voorkeur ook met voorbeelden, nader kan toelichten. Voorts vragen deze leden of de regering nader kan onderbouwen waarom zij, in het licht van dit criterium en het andersluidend advies van de Raad van State, volhardt in haar oordeel dat een bestuursbesluit terzake investering of desinvestering met eenzelfde waarde als de afstoting of deelneming als bedoeld in onderdeel c. niet ter goedkeuring aan de AVA dient te worden voorgelegd. Zij vragen of het denkbaar is dat een dergelijke omvangrijke transactie onder omstandigheden de structuur van een groep kan raken.
De leden van de VVD-fractie merken op dat in lid 1 onderdeel c de aldaar bedoelde waarde uitsluitend gekoppeld wordt aan het actief. Deze leden vragen of de regering van oordeel is dat naast balanstotalen ook de winstgevendheid en de omzet van een vennootschap in dit verband relevante criteria zouden moeten zijn. Zij verwijzen onder meer naar hetgeen hierover is opgenomen in de «Listing Rules» van de London Stock Exchange.
De leden van de CDA-fractie zijn, evenals de Raad van State, van mening dat het vreemd is dat het aankopen of verkopen van activa, waarmee meer dan eenderde van het vermogen van de desbetreffende onderneming is gemoeid, niet aan de goedkeuring van de AVA is onderworpen. Deze leden zijn van mening dat het hier wel degelijk een ingrijpende wijziging in de aard der vennootschap kan betreffen, die volstrekt vergelijkbaar is met het nemen of afstoten van een deelneming in het respectievelijk door een andere onderneming. De ratio van het niet opnemen van het door de SER voorgestelde onderdeel dat hierop betrekking heeft ontgaat deze leden dan ook.
Ook de leden van de D66-fractie vragen of de regering kan aangeven waarom de verkoop van activa boven een bepaalde grens niet een zodanig financieel belang vormt dat hiervoor de goedkeuring van de AvA is vereist.
De leden van de D66-fractie streven naar scherpe en duidelijke wetgeving. Zij zijn van mening dat het woord «omtrent» in lid 1 meer ruimte biedt dan de regering wellicht beoogt. (zie het SER-advies 84/06) Zij vragen of de regering kan overwegen om het woord «omtrent» te vervangen door «tot».
Deze leden vragen voorts of de regering kan uitleggen waarom er in lid 1b niet voor is gekozen om de term «ingrijpende betekenis» in de wet verder uit te werken. Zij vragen waarom niet, conform het SER advies, in de wet is opgenomen dat het hier gaat om een besluit dat de identiteit of het karakter sterk veranderd. Zij vragen of dit de duidelijkheid van het artikel niet ten goede zou komen.
De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat deze artikelen een opsomming geven van voorgenomen besluiten die ter goedkeuring aan de aandeelhoudersvergadering moeten worden voorgelegd. Zij merken op dat evenwel niet bepaald is op welke wijze het bestuur die concept-besluiten moet voorleggen. Deze leden menen dat dit temeer klemt nu het besloten karakter van overleg binnen het bestuur en de RvC niet aanwezig is bij overleg tussen aandeelhouders onderling. Deze leden vragen welke informatie onontbeerlijk is voor de AVA om tot een gefundeerd oordeel te komen over die besluiten. Zij vragen wat het oordeel van de regering daarover is.
De leden van de VVD-fractie zijn van oordeel dat een effectief en volwaardig agenderingsrecht kan bijdragen tot de versterking van de positie van de kapitaalverschaffers.
Deze leden kunnen instemmen met het voorstel dat de bevoegdheid tot agendering toekomt aan een of meer houders van aandelen die gezamenlijk ten minste één procent van het geplaatste kapitaal vertegenwoordigen. Zij constateren dat deze bevoegdheid ook kan ontstaan indien de beurswaarde van bedoelde aandelen tenminste 50 miljoen euro bedraagt.
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering nader kan motiveren waarom nu juist voor dat bedrag is gekozen. Zij vragen of de regering bij haar antwoord het gegeven kan betrekken dat de Commissie Peters een aanzienlijk lager bedrag heeft voorgesteld en dat bovendien de resultaten van het door de regering zelf verrichtte rechtsvergelijkend onderzoek een lager bedrag lijken te rechtvaardigen?
De leden van de VVD-fractie merken op dat volgens het voorliggende voorstel het bestuur kan weigeren een voorgesteld punt op de agenda te zetten indien een zwaarwichtig belang van de vennootschap zich daar tegen verzet. Zij vragen of de regering dat criterium nader kan onderbouwen. Voorts vragen deze leden of de regering het denkbaar acht dat het enkele feit dat een voorgesteld agendapunt de vergaderorde waarschijnlijk in ernstige mate zal verstoren toch plaatsing van dat punt op de agenda kan rechtvaardigen? Zo ja, dan verzoeken de leden van de VVD-fractie de regering voorbeelden van een dergelijk agendapunt te noemen.
De leden van de D66-fractie vragen of in het voorliggende wetsvoorstel ook een inflatiecorrectie opgenomen zou kunnen worden voor het in lid 2 genoemde grensbedrag.
De leden van de PvdA-fractie vragen in welke mate het voor de hand ligt dat ook certificaathouders van (financierings) preferente aandelen volmacht kunnen krijgen om hun stemrecht uit te oefenen. Zij verwijzen daarbij naar de brief van VNO-NCW d.d. 22 februari 2002. Zij vragen hoe het stemrecht van certificaathouders van preferente aandelen zich verhoudt met de aanbevelingen van de Commissie Corporate Governance.
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering met deze leden van oordeel is dat de onafhankelijkheid van een stichting administratiekantoor zoveel mogelijk moet worden bevorderd. Zij vragen welke waarborgen het voorliggende wetsvoorstel daartoe biedt. Voorts vragen deze leden of de regering het, mede gelet op de beperkingen geformuleerd in het tweede en derde voorgestelde lid, wenselijk acht dat gestreefd dient te worden naar een situatie waarin de aldaar genoemde personen geen onderdeel mogen uitmaken van een bestuur van een stichting administratiekantoor.
De leden van de VVD-fractie verzoeken de regering onder meer met voorbeelden nader te onderbouwen wanneer sprake is van «oorlogstijd». Kan de regering omstandigheden noemen op grond waaraan de in het tweede lid bedoelde stemgerechtigde de aldaar genoemde «gerechtvaardigde verwachting» kan ontlenen? In hoeverre acht de regering het wenselijk dat de daaraan ten grondslag gelegen motivering tezamen met de relevante gegevens volledig en schriftelijk ter kennis wordt gegeven aan de getroffen kapitaalverschaffers? De leden van de VVD-fractie geven de regering in overweging deze bepaling op dit punt aan te vullen.
De leden van de VVD-fractie merken op dat voorgesteld wordt dat een stichting administratiekantoor in «oorlogstijd» reeds verleende volmachten kan aantasten indien zij van oordeel is dat «uitoefening van het stemrecht door een houder van certificaten wezenlijk in strijd is met het belang van de vennootschap en de daarmee verbonden onderneming». Deze leden vragen in hoeverre deze doorgaans voor de functievervulling van de RvC en bestuur geldende leidraad strijdig kan zijn met de belangen van de getroffen kapitaalverschaffers. Zij vragen in hoeverre zich dat verhoudt tot het door de regering met dit wetsvoorstel beoogde versterking van de positie van kapitaalverschaffers. Kan genoemde aantasting van verleende volmachten onder omstandigheden worden aangemerkt als een beschermingsconstructie, zo vragen deze leden. Zo ja, dan verzoeken de leden van de VVD-fractie de regering aan te geven in hoeverre dat overeenstemt met het wetsvoorstel 25 732. (Wet Beschermingsconstructies) De leden van de VVD-fractie constateren dat blijkens de tekst in het tweede lid, onderdeel b, de aldaar genoemde machtsconcentratie uitsluitend kan worden gevormd door houders van certificaten. Deze leden vragen of de regering van oordeel is dat deze machtsconcentratie ook zou dienen te kunnen ontstaan door een combinatie van zowel houders van certificaten als aandeelhouders. Deze bepaling lijkt, volgens de leden van de VVD-fractie namelijk te miskennen dat een beursvennootschap naast gecertificeerde aandelen ook niet-gecertificeerde aandelen kan uitgeven.
De leden van de D66-fractie verzoeken de regering om dit artikel zodanig aan te passen dat het stemrecht van certificaathouders bij volmacht naar rato van hun financiële inbreng is. Zij zijn van mening dat een dergelijke wijziging dit artikel in lijn brengt met de geest van de wet, namelijk dat kapitaalverstrekkers meer invloed zouden moeten hebben bij de benoeming van de RvC.
De leden van de D66-fractie vragen of in lid 3 de zinsnede «meerderheid van de bestuurders» niet beter zou kunnen worden gewijzigd in «meerderheid van de stemgerechtigde bestuurders». Deze leden wijzen erop dat de situatie zich namelijk kan voordoen dat het stemrecht van bestuurders van administratiekantoren is beperkt of dat zij van stemrecht zijn uitgesloten.
De leden van de D66-fractie vragen wat de regering nu precies verstaat onder «vaste adviseurs» in lid 3c. De MvT geeft hier geen uitsluitsel over.
De leden van de PvdA-fractie merken op dat in artikel 155a wordt geregeld dat, indien het gehele geplaatste kapitaal wordt verschaft door een natuurlijke persoon of volgens een onderlinge regeling tot samenwerking door meerdere natuurlijke personen, artikel 162 niet van toepassing is en dus het verzwakte regime geldt. De leden van de PvdA-fractie vragen zich af waarom geen onderscheid is gemaakt tussen familiebedrijven en overige samenwerkingsverbanden.
Zij vragen hoe de situatie tot nu toe was met betrekking tot de invloed van de aandeelhouders in familiebedrijven. De leden van de PvdA-fractie kunnen zich indenken dat de mate van betrokkenheid en deskundigheid van aandeelhouders in familiebedrijven erg kan variëren. In bepaalde gevallen is het denkbaar dat de vennootschap juist beschermd zou moeten worden tegen de invloed van dergelijke aandeelhouders. Acht de regering het mogelijk om in de wet onderscheid te maken naar betrokkenheid en deskundigheid ten aanzien van de toepasselijkheid van artikel 162, zo vragen deze leden.
De leden van de PvdA-fractie vragen wat precies onder een «onderlinge regeling tot samenwerking» wordt verstaan. Deze leden stellen dat in beginsel een vennootschap ook een «onderlinge regeling tot samenwerking» is. De leden van de PvdA-fractie vragen of de formulering niet scherper zou moeten.
De leden van de VVD-fractie merken op dat in het eerste lid, onderdeel b, van de voorgestelde bepaling onder meer genoemd wordt «een rechtspersoon als bedoeld in artikel 1». Zij constateren dat de regering in de MvT (pagina 32) deze bepaling aldus uitlegt dat het moet gaan om de stichting, de vereniging of de Staat der Nederlanden als aandeelhouder. Voor dat laatste is, aldus de regering, aangesloten bij de definitie van artikel 2:1 BW. De leden van de VVD-fractie stellen echter vast dat artikel 2:1 BW naast de Staat der Nederlanden ook als rechtspersonen noemt: de provincies, de gemeenten, de waterschappen, alsmede alle lichamen waaraan krachtens de Grondwet verordende bevoegdheid is verleend. Deze leden vragen of de regering aan kan geven of zij van oordeel is dat, in afwijking van artikel 2:1 BW, uitsluitend de Staat der Nederlanden moet worden aangemerkt als «een rechtspersoon als bedoeld in artikel 1». Deze leden vragen of de regering bereid is de MvT op dit punt te verduidelijken.
De leden van de VVD-fractie stellen vast dat de wettelijke taak van de RvC het houden van toezicht op het beleid van het bestuur en op de algemene gang van zaken in de vennootschap en de met haar verbonden onderneming is. Zij stellen dat de commissarissen zich bij de vervulling van die taak dienen te richten naar het belang van de vennootschap en de met haar verbonden onderneming.
De leden van de VVD-fractie zijn van oordeel dat dit overkoepelend belang niet vatbaar is voor enige splitsing. Commissarissen moeten, zo menen deze leden, daarom als volwaardig toezichthouders in staat zijn om alle daaraan ondergeschikte belangen (zoals bijvoorbeeld die van werknemers en kapitaalverschaffers) onafhankelijk en onpartijdig te kunnen beoordelen. Het tegendeel maar ook de schijn van het tegendeel moet zoveel mogelijk worden voorkomen, zo stellen deze leden. Zij vragen of de regering aan kan geven of een introductie van deelbelangen in de RvC kan leiden tot stagnerende besluitvorming. Zij verwijzen in dit verband naar de ervaringen die terzake in Duitsland zijn opgedaan. De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat een goed functioneren bovendien vereist dat de commissaris zonder last of ruggespraak kan opereren. Zij stellen dat dit, gelet op de groeiende complexiteit van de internationale economie en de toenemende grensoverschrijdende rol die vennootschappen daarin vervullen, er toe leidt dat de commissaris over uitstekende vaardigheden en kennis dient te beschikken. Deze noodzakelijke kwaliteiten moeten objectief meetbaar zijn, de achtergrond van een commissaris hoeft daarbij niet doorslaggevend te zijn, zo stellen deze leden. De leden van de VVD-fractie vragen de regering of zij deze uitgangspunten deelt.
Deze leden vragen voorts of het voorgestelde aanbevelingsrecht van de OR afbreuk kan doen aan het bovenstaande. Zij vragen of de regering nader kan onderbouwen waarom een zogenaamde werknemers-commissaris klaarblijkelijk een toegevoegde waarde heeft. Voor zover een en ander is ingegeven door een vermoeden dat uitsluitend een werknemers-commissaris voldoende zicht kan hebben in de belangen van werknemers, verzoeken de leden van de VVD-fractie de regering dat vermoeden nader feitelijk te onderbouwen. Kan, bijvoorbeeld naar analogie van diezelfde overwegingen, ook een vergelijkbaar versterkt aanbevelingsrecht voor de algemene vergadering van aandeelhouders worden gerechtvaardigd? De leden van de VVD-fractie vragen tenslotte of de regering een overzicht kan geven van de verschillende wettelijke bevoegdheden die een OR heeft tot uitoefening van zeggenschap (zoals bijvoorbeeld ook neergelegd in de Wet op de ondernemingsraden; WOR). Kan de regering daarbij ook betrekken hetgeen is neergelegd in terzake relevante thans aanhangige wetsvoorstellen? Tijdens een algemeen overleg op 29 november 2001 (TK 25 732, nr. 21) deelde de Minister van Financiën namens de regering mede: «Het is niet de bedoeling dat professionele vakbondsbestuurders commissaris worden». Is deze doelstelling ongewijzigd gebleven? In hoeverre zal de regering het vervullen van deze doelstelling bevorderen? Geldt een en ander ook voor personen die genoemde functie (kort) vóór hun kandidaatstelling als commissaris hebben neergelegd?
De leden van de D66-fractie merken op dat in lid 3 van dit artikel geen evaluatie of besprekingsmoment met de OR en de AVA over de profielschets is opgenomen. Deze leden constateren dat de OR en de AVA hierdoor geen stem in de aard van de wijzigingen hebben. Zij vragen of een dergelijke bepaling alsnog in de wet kan worden opgenomen. Verder zijn deze leden van mening dat de profielschets als (partieel) toetsingskader voor de gronden van bezwaar verder uitgewerkt dient te worden.
Ten aanzien van het zesde lid van dit artikel verzoeken de leden van de D66-fractie de regering om de gronden van bezwaar in een apart lid op te nemen en aan te vullen met een derde bezwaar, namelijk «Op grond van door feiten of omstandigheden gerechtvaardigd gebrek aan vertrouwen in de persoon».
Ten aanzien van het tiende lid van dit artikel merken de leden van de D66-fractie op dat de AVA te allen tijde de overdracht van haar bevoegdheden aan de commissie van aandeelhouders ongedaan kan maken. Zij vragen zich af de regering dieper in kan gaan op de te volgen procedure. Zij vragen of er bijvoorbeeld een meerderheid van stemmen of een andere verhouding nodig is om hiertoe over te gaan.
De leden van de GroenLinks-fractie juichen het toe dat de OR in organisaties waarop de structuurregeling van toepassing is een bijzonder aanbevelingsrecht voor de benoeming van nieuwe leden van de RvC krijgt toegekend. Deze leden zijn van mening dat het erop lijkt dat het coöptatiestelsel voor de RvC nu definitief tot het verleden behoort.
De leden van de SP-fractie merken op dat in het zesde lid van dit artikel bepaald wordt dat het aantal commissarissen waarvoor een bindende voordracht door de OR wordt gedaan bij een getal dat niet deelbaar is door drie naar beneden wordt afgerond. Dat betekent dat bij raad van vier of vijf personen er de facto slechts voor een vierde of een vijfde een bindende voordracht van de OR bestaat. Deze leden vragen hoe voorkomen wordt dat om deze reden zal worden gekozen voor een raad van deze omvang.
De leden van de VVD-fractie begrijpen deze voorgestelde bepaling aldus, dat de AVA niet bevoegd is tot het opzeggen van het vertrouwen in een individueel lid van de RvC. Zij vrage of dat juist is. Indien dit is zo is vragen deze leden of de regering dan nader kan onderbouwen waarom het opzeggen van het vertrouwen in de gehele RvC klaarblijkelijk altijd de voorkeur dient te genieten boven het opzeggen van het vertrouwen in een individueel lid van die raad.
De leden van de VVD-fractie geven de regering in overweging om deze bepaling zodanig aan te passen dat de AVA ook kan besluiten om het vertrouwen op te zeggen in een individueel lid van de RvC.
De leden van de VVD-fractie stellen vast dat ingevolge deze voorgestelde bepaling de AVA bevoegd is het vertrouwen in de RvC op te zeggen bij een besluit van ten minste twee derde van de uitgebrachte stemmen, vertegenwoordigend ten minste een derde van het geplaatste kapitaal. Deze leden verzoeken de regering haar keuze voor deze criteria nader te onderbouwen. Zij vragen of de regering een oordeel kan geven omtrent een keuze voor een algemene meerderheid van uitgebrachte stemmen.
Deze leden vragen of het juist is dat de AVA de vertrouwenskwestie eerst door middel van een voorstel moet indienen alvorens daarover in een volgende vergadering kan worden gestemd. Zij vragen of deze indiening uitsluitend kan geschieden door gebruik te maken van het aan die vergadering toekomende agenderingsrecht. Indien dit zo is, vragen deze leden of het mogelijk is dat het bestuur vervolgens kan besluiten om dat punt wegens «zwaarwichtige vennootschappelijke belangen» niet op de agenda te plaatsen. De leden van de VVD-fractie verzoeken de regering aan te geven op welke wijze deze ongewenste mogelijkheid desnoods wettelijk kan worden tegengegaan.
In het tweede lid wordt voorgesteld dat het bestuur de OR in kennis moet stellen van het «voorstel voor het besluit» en de «gronden daartoe». De leden van de VVD-fractie vragen of de regering nader uiteen kan zetten op welke wijze dat feitelijk zal moeten geschieden. Zij verzoeken de regering bij het antwoord op deze vraag het gegeven te betrekken dat er op dat moment nog geen vastgestelde notulen van de betreffende AVA kunnen bestaan. Die vaststelling kan namelijk niet eerder plaatsvinden dan in een volgende vergadering, terwijl nu juist in die vergadering de vertrouwenskwestie aan de orde zal kunnen komen. Zal het bestuur de tijdens die eerste vergadering genoemde «gronden daartoe» moeten neerleggen in een soort informele notitie? Wat is de waarde van een dergelijk stuk?
De leden van de D66-fractie merken op dat het wetsvoorstel het voor de AVA mogelijk maakt om het vertrouwen in de RvC op te zeggen. Deze leden stellen dat de OR in deze maar een kleine rol speelt. Zij kan haar zienswijze toelichten bij de AvA, maar eigenlijk is de beslissing dan al genomen. Is het niet wenselijk, zo vragen de leden van de D66-fractie, om de OR, die ook rechten heeft bij de benoeming van de RvC, een belangrijker rol te laten spelen bij het collectief ontslag. Deze leden vragen waarom voor deze lichte rol gekozen is en welke mogelijkheden de regering voorstelt om de OR meer inspraak te geven.
Samenstelling: Leden: Swildens-Rozendaal (PvdA), voorzitter, Van de Camp (CDA), Biesheuvel (CDA), Scheltema-de Nie (D66), Zijlstra (PvdA), Apostolou (PvdA), Middel (PvdA), Van Heemst (PvdA), Dittrich (D66), ondervoorzitter, Rabbae (GroenLinks), Van Oven (PvdA), Kamp (VVD), Rouvoet (ChristenUnie), O. P. G. Vos (VVD), Passtoors (VVD), Van Wijmen (CDA), De Wit (SP), Ross-van Dorp (CDA), Niederer (VVD), Nicolaï (VVD), Halsema (GroenLinks), Weekers (VVD), Van der Staaij (SGP), Wijn (CDA), Vacature (PvdA).
Plv. leden: Wagenaar (PvdA), Balkenende (CDA), C. Cörüz (CDA), Van Vliet (D66), Duijkers (PvdA), Kuijper (PvdA), Albayrak (PvdA), Barth (PvdA), Hoekema (D66), Karimi (GroenLinks), Santi (PvdA), Luchtenveld (VVD), Slob (ChristenUnie), Van den Doel (VVD), Rijpstra (VVD), Rietkerk (CDA), Marijnissen (SP), Buijs (CDA), Van Baalen (VVD), Van Blerck-Woerdman (VVD), Vacature (GroenLinks), De Vries (VVD), Van Walsem (D66), De Pater-van der Meer (CDA), Arib (PvdA).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-28179-4.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.