B
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT
Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 30 november
2001 en het nader rapport d.d. 17 december 2001, aangeboden aan de Koningin
door de minister van Economische Zaken. Het advies van de Raad van State is
cursief afgedrukt.
Bij Kabinetsmissive van 31 oktober 2001, no. 01.005181, heeft Uwe Majesteit,
op voordracht van de Minister van Economische Zaken, bij de Raad van State
ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet met memorie van toelichting
tot wijziging van de Overgangswet elektriciteitsproductiesector in verband
met de financiering van de tegemoetkoming aan de elektriciteitsproductiesector
uit de algemene middelen.
Het wetsvoorstel wijzigt de Overgangswet elektriciteitsproductiesector1 (hierna: de wet) in verband met de uitkomsten van het
overleg dat met de Europese Commissie heeft plaatsgehad. In plaats van toeslag
op elektriciteitstarieven wordt in compensatie van niet-marktconforme kosten
voorzien door steun uit de algemene middelen. De Raad van State kan zich verenigen
met de strekking van het voorstel, maar plaatst daarbij de volgende kanttekeningen.
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 31 oktober
2001, no. 01.005181, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies
inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen.
Dit advies, gedateerd 30 november 2001, no. W10.01.0566/II, bied ik U
hierbij aan.
1. In het voorgestelde artikel 7, eerste lid, is ervoor gekozen de periode
waarin de jaarlijks te verstrekken tegemoetkoming plaatsvindt bij ministeriële
regeling te bepalen. Volgens de artikelsgewijze toelichting kan aldus snel
en doeltreffend een ministeriële regeling voor de projecten die gelden
na 31 december 2010 worden getroffen. Dat er onder de gegeven omstandigheden
behoefte kan bestaan aan deze vorm van delegatie valt te begrijpen. De periode
van tegemoetkoming betreft echter een wezenlijk element van de regeling. De
continuïteit van en de rechtszekerheid voor de elektriciteitsproductiesector
zijn mede in het geding. Derhalve meent de Raad dat het de voorkeur zou verdienen
als de desbetreffende ministeriële regeling zou worden vervangen door
een regeling in de wet zodra duidelijkheid bestaat over deze periode en de
eventuele beperkingen terzake. De Raad adviseert dit artikelonderdeel in dit
opzicht aan te vullen dan wel in de memorie van toelichting op betrekkelijk
korte termijn in het vooruitzicht te stellen.
1. Met de Raad ben ik van mening dat het wenselijk is de elektriciteitsproductiesector
zekerheid te bieden over de duur van de periode van tegemoetkoming van na
31 december 2010. Aan het voorgestelde artikel 8 heb ik dan ook een vijfde
lid toegevoegd, inhoudende dat bij verlenging van de periode waarin een tegemoetkoming
wordt verstrekt, rekening zal worden gehouden met – kort samengevat –
de nog resterende looptijd van de overeenkomsten met betrekking tot stadsverwarming.
Van het in deze fase bij wet duiden van een concreet tijdsbestek heb ik afgezien,
aangezien zulks op bezwaren van de Europese Commissie zal stuiten, gelet op
haar brief van 25 juli 2001, SG (2001) D/290565. De Commissie heeft in
haar genoemde brief onder meer medegedeeld dat de tegemoetkomingsregeling
die betrekking heeft op de periode van na 31 december 2010 bij haar ter
goedkeuring dient te worden aangemeld. Met het oog daarop is in artikel 8,
vijfde lid, een daarop betrekking hebbende zinsnede opgenomen. De toelichting
heb ik in overeenstemming gebracht met deze gedeeltelijk herziene bepaling.
2. Het voorgestelde tweede lid van artikel 7 bepaalt dat titel 4.2 van
de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet van toepassing is op het verstrekken
van een tegemoetkoming krachtens deze wet. Volgens de artikelsgewijze toelichting
is het niet ondenkbaar dat het verstrekken van een tegemoetkoming zou kunnen
worden opgevat als het verstrekken van een subsidie als bedoeld in titel 4.2
Awb.
In dit verband wordt erop gewezen dat het van meet af aan in de bedoeling
heeft gelegen de verstrekking van tegemoetkomingen alleen onder het regime
van de wet te laten vallen. Teneinde hieromtrent elk misverstand te voorkomen,
zo vervolgt de memorie van toelichting, is in artikel 7, tweede lid, de toepassing
van titel 4.2 uitgesloten.
Op zichzelf is het toegestaan om bij bijzondere wet af te wijken van de
hoofdregel in de Awb. Een en ander vergt wel een toereikende motivering. De
motivering dat het van meet af aan in de bedoeling heeft gelegen de verstrekking
van de tegemoetkomingen alleen onder het regime van de wet te laten vallen,
acht de Raad niet toereikend. Dit artikelonderdeel dient dan ook alsnog van
een draagkrachtige motivering te worden voorzien; anders zal het moeten worden
geschrapt.
2. Naar aanleiding van het advies van de Raad van State heb ik artikel
7, tweede lid, geschrapt alsmede de daarop betrekking hebbende toelichting.
De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden
aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening
zal zijn gehouden.
De Vice-President van de Raad van State,
H. D. Tjeenk Willink
Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en
de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal
te zenden.
De Minister van Economische Zaken,
A. Jorritsma-Lebbink