28 174
Wijziging van de Overgangswet elektriciteitsproductiesector in verband met de financiering van de tegemoetkoming aan de elektriciteitsproductiesector uit de algemene middelen en van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet omwille van de correctie van enkele tariefbepalingen alsmede in verband met een tijdelijk verbod van privatisering van netwerkbedrijven

nr. 48
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 6 december 2002

Inleiding

Bij het debat over het Energierapport op 6 november jl. (kamerstuk 28 241/28 600 XIII, nr. 5) en het wetgevingsoverleg over de wijziging van de Overgangswet Elektriciteitsproductiesector (OEPS) van 2 december jl. heb ik met u overlegd over de volgende stappen in het verdere proces naar liberalisering van de energiemarkt. In dat kader ben ik bezig met een groot aantal activiteiten. Met deze brief geef ik gevolg aan de volgende toezeggingen aan uw Kamer:

– een overzicht van de agenda die ik voor het komende jaar voorzie. Ik geef in deze brief aan welke punten ik van essentieel belang vind voor het waarborgen van de belangen van de consument en die van het midden- en kleinbedrijf. En ik geef aan wat u van mij de komende maanden kunt verwachten (zie I).

– een nadere toelichting op de thema's die in het wetgevingsoverleg OEPS aan de orde zijn gekomen. Ik geef daarbij aan over welke zaken naar mijn mening snelle besluitvorming wenselijk is (zie II-IV).

Gelijktijdig met deze brief stuur ik u, zoals aangekondigd, een 6e nota van wijziging Overgangswet elektriciteitsproductiesector. Deze bevat drie elementen:

1. Reparatie van de artikelen 41 Elektriciteitswet 1998 en 80 Gaswet in verband met de recente uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) over de zogenaamde x-factoren voor de netten.

2. Mijn voorstel om de mogelijkheid tot privatisering van regionale netwerkbedrijven verder te bevriezen tot in elk geval 1 juli 2004 en bij een onverhoopt slecht verloop van de volledige liberalisering en afhankelijk van het van kracht zijn van de aangescherpte wetgeving deze datum uit te stellen met nog eens zes maanden.

3. De invoering van een boete-instrument voor de DTe met betrekking tot de switchverplichting van netbeheerders.

Tevens is in deze brief een schematisch overzicht van alle bovenstaande onderwerpen opgenomen. Ik heb u in het overleg van 2 december jl. hierover al gezegd dat ik mij het gevoelen van de Kamer goed kan voorstellen dat er wel erg veel onderwerpen in het wetsvoorstel OEPS zijn geschoven en dat dit geen schoonheidsprijs verdient. Ik hoop dat ik u in deze brief een dusdanig helder en compleet overzicht bied, dat uw Kamer vertrouwen kan hebben in de waarborgen die vastliggen in het nu voorliggende bestuurlijk-juridische kader. In dit verband verwijs ik tevens naar de tabel op pagina 13.

Tot slot ga ik – mede met het oog op het algemeen overleg op 11 december aanstaande met uw Kamer over de evaluatie van de Elektriciteitswet 1998 en Gaswet (Kamerstukken II 2001–2002, 28 254, nr. 1) –, kort in op de aangekondigde acties om de marktwerking in een geliberaliseerde omgeving te bevorderen (zie V).

I. VOLLEDIGE LIBERALISERING ENERGIEMARKT

Datum volledige liberalisering

De volledige liberalisering zal conform de artikelen 1, lid 1, onderdeel n van de Gaswet en art 1, lid 1, onderdeel d van de Elektriciteitswet 1998 per 1 januari 2004 plaatsvinden. De redenen voor liberalisering staan nog onverkort overeind. Een betere prijs-kwaliteitverhouding, optimale dienstverlening, innovatief dienstenaanbod: dé redenen waarom ook ik álle afnemers van gas en elektriciteit keuzevrijheid wil geven.

Mijn stelling is: «een consument die kan kiezen is een consument met macht». Liberalisering van de kleinverbruikers is ook een logische stap in vervolg op het vrijgeven van de markt voor grootgebruikers en middelgrote afnemers en die voor duurzaam opgewekte elektriciteit. Hier heeft de concurrentiedruk tussen energiebedrijven al geleid tot een meer op de individuele behoeften van de klant afgestemd aanbod. In het rapport van MKB-NL Energie in het MKB van 27 augustus 2002 over de energieliberalisering wordt aangegeven dat de midzakelijke afnemers die reeds vanaf 1 januari 2002 keuzevrijheid hebben bijzonder actief zijn op de vrije energiemarkt en dat de te behalen voordelen aanzienlijk zijn. Liberalisering van energiemarkten is over de hele wereld per saldo succesvol1.

Om de markt op een verantwoorde wijze te openen moet ruimschoots voor opening van de markt een aantal noodzakelijke elementen zijn ingevuld. Door het Platform Versnelling Energieliberalisering (PVE) is als liberaliseringdatum 1 oktober 2003 aan mij geadviseerd. Alhoewel ik wel wat voor deze vervroeging voelde stel ik toch handhaving van de wettelijke datum van 1 januari 2004 voor. Dit heb ik in de reeds genoemde overleggen van 6 november en 2 december jl. met uw Kamer toegelicht en hierover hebben wij al een gedachtewisseling gehad.

Redenen om vast te houden aan deze wettelijke liberaliseringdatum zijn dat voor een vervroeging van de openingsdatum extra regels in recordtempo door uw Kamer geloodst zouden moeten worden. Daarbij is niet zeker dat deze regels tijdig, dat wil zeggen een half jaar voor liberalisering conform de afspraak met de energiebedrijven, in werking zullen zijn. Dat doet afbreuk aan mijn beginsel dat er nu duidelijkheid moet zijn. Verder heeft de liberalisering van het middensegment, begin dit jaar, geleerd dat de administratieve verwerking van klanten die van leverancier wisselen veel beter kan en ook beter moet. Om de interne bedrijfssystemen optimaal op orde te maken geef ik de energiebedrijven liever wat extra tijd, dan dat we op 1 oktober 2003 moeten constateren dat er meer tijd nodig was. Bedrijven hebben nu dus drie maanden extra voor een adequate voorbereiding en daarmee is de datum van 1 januari 2004 wat mij betreft hét moment van volledige en verantwoorde liberalisering.

De liberalisering wordt reeds geruime tijd voorbereid door het PVE waarin het Ministerie van Economische Zaken evenals een groot aantal marktpartijen en afnemers vertegenwoordigd is1. Door middel van onder andere het PVE heb ik goed zicht op de voorbereidingen. In 1998 is de markt voor grootverbruikers vrijgegeven. Op 1 januari 2002 volgden de middelgrote afnemers. Ook de markt voor duurzaam opgewekte elektriciteit is inmiddels geliberaliseerd. In deze geliberaliseerde markten heeft de concurrentiedruk tussen energiebedrijven al geleid tot een meer op de individuele behoeften van de klant afgestemd aanbod.

De voorbereidingen voor het liberaliseren van de markt voor kleinverbruikers moeten bij een maatschappelijk zo belangrijke basisvoorziening als energie zeer zorgvuldig plaatsvinden. Juist daarom zijn marktpartijen en de DTe bezig met de voorbereiding van regelingen en andere maatregelen die een fundamentele basis moeten vormen voor een verantwoorde liberalisering van de energiemarkt.

De Consumentenbond heeft mij de suggestie gedaan om dit proces te laten volgen door een onafhankelijke commissie. De basisgedachte hierachter spreekt mij wel aan omdat op ik dit belangrijke proces liever een keer teveel controleer dan een keer te weinig. Door deze monitoring wordt de voorbereiding bij de verschillende betrokken partijen nog eens extra gevolgd. In het debat van 2 december jl. heb ik daarom al aangegeven in januari 2003 te willen overgaan tot de installatie van een dergelijke commissie. Deze moet mij adviseren over de vraag of in voldoende mate aan de essentiële parameters voor de vrijmaking van de markt voor consumenten is voldaan. Deze parameters liggen vast in de wetgeving, de regelgeving van DTe en de afspraken in het kader van het PVE. Deze commissie zal in haar advies tevens de acht door de Consumentenbond genoemde consumentenwaarden tegen het licht houden2. Ik heb u aangegeven dat wanneer in september 2003 de conclusie gerechtvaardigd is dat er te veel risico's aan liberalisering per 1 januari 2004 zijn verbonden, ik bij AmvB de openingsdatum kan uitstellen. Op dit moment hecht ik er sterk aan vast te houden aan de wettelijke datum. Op die manier blijft er ook druk op de energiebedrijven om de interne organisatie optimaal voor te bereiden. Mede tegen de achtergrond van het advies van het PVE, meen ik dat dit een haalbare datum is.

Op de meest relevante elementen van regulering met betrekking tot de kleinverbruikersmarkt ga ik hierna dieper in. Van belang is dat die regelingen die praktische consequenties hebben voor de interne bedrijfsorganisatie van marktpartijen (zoals de AmvB's inzake leveringsvergunning en de Codes van DTe) een half jaar voor opening moeten vaststaan, zodat alle partijen tijdig weten waar zij aan toe zijn zodat zij hun interne organisatie daarop kunnen voorbereiden.

Agenda ter voorbereiding op de volledige liberalisering per 1 januari 2004

Keuzevrijheid voor consumenten en het midden- en kleinbedrijf zal energiebedrijven prikkelen een betere prijs/kwaliteitverhouding te leveren en dus efficiënter te werken. Ook zal marktwerking moeten leiden tot een uitgebreider dienstenaanbod. Dit is het doel van de liberalisering. De wetenschap dat klanten hun leverancier op eenvoudige wijze de rug toe kunnen keren als ze ontevreden zijn, zal leveranciers prikkelen hun best te doen om met betere prestaties deze klanten te behouden. De consument staat voor mij centraal in het proces van liberalisering.

Om de markt nauwlettend te volgen heb ik een vijftal thema's benoemd die ik het komende jaar scherp in het oog zal houden. Per thema geef ik aan wat u van mij kunt verwachten. Ik zal u over de voortgang van deze punten rapporteren, ik denk daarbij aan april, juni en eind september 2003.

1. Leveringszekerheid voor kleinverbruikers

Ook na 1 januari 2004 spreekt het voor zich dat het gas moet blijven stromen en het licht moet blijven branden. Hiervoor is een regeling voor een noodleverancier van belang.

In de vijfde nota van wijziging op het wetsvoorstel tot wijziging van de Overgangswet elektriciteitsproductiesector (Kamerstukken II 2001–2002, 28 174, nr. 13) is aan de netbeheerders uitdrukkelijk opgedragen voorzieningen te treffen die erop neerkomen dat te allen tijde een noodleverancier gereed staat. Hiermee wordt gewaarborgd dat bij eigen economisch falen van een leverancier de levering aan eindgebruikers door een ándere leverancier te allen tijde door gaat. Tijdens het overleg op 2 december jl. is mij gebleken dat een nadere toelichting op de vormgeving en organisatie van een dergelijke noodleverancier en de rol hierbij voor regionale netbeheerders wenselijk is. Zie hiervoor II hierna.

2. Goed toezicht op leveranciers

Daarvoor is nodig dat het vergunningstelsel voor elektriciteit en gas op 1 juli 2003 gereed is zodat op 1 januari 2004 alle leveranciers aan kleinverbruikers een vergunning hebben. Ik ben bezig om voor 1 juli 2003 regelgeving af te ronden waarin de wettelijke vergunningplicht wordt ingevuld. Cruciale elementen, waar de DTe op zal toezien, zijn onder meer:

• De financiële betrouwbaarheid van het bedrijf;

• De redelijkheid van de voorwaarden en tarieven die men hanteert;

• De aanwezigheid van goede betalingsregelingen;

• Een afdoende klachtenafhandeling.

Ik zal ervoor zorgen dat beide vergunningstelsels zoals toegezegd een half jaar voor liberalisering zullen zijn gerealiseerd, en wel op 1 juli 2003.

3. Onafhankelijk netbeheer

De scheiding van belangen van netbeheerders en leveranciers is een van de belangrijkste pijlers van een succesvolle marktwerking. In de reeds genoemde evaluatie van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet is geconstateerd dat er geen klachten waren over de onafhankelijkheid van netbeheerders. De onafhankelijke positionering van netwerkbedrijven wordt door DTe voortdurend gemonitord en getoetst. Een tussenrapportage van lopende audits van DTe ontvang ik eind dit jaar. Ik heb in dit verband overigens signalen ontvangen dat de medewerking van een aantal marktpartijen op het vlak van onder meer informatievoorziening aan DTe te wensen overlaat. Dat kan natuurlijk niet. Als netbeheerders een kat en muisspel gaan spelen met de toezichthouder, dan zal ik daar tegen optreden. Ik wil er vooralsnog vanuit gaan dat netbeheerders volledige openheid van zaken aan DTe geven zodat ik kan concluderen dat de onafhankelijkheid van het netbeheer nog steeds in orde is.

4. Administratieve systemen marktpartijen gereed voor testfase

Ik acht het van het grootste belang dat wisselingen van leverancier niet worden gefrustreerd door administratieve belemmeringen. De ervaringen met de liberalisering voor de zogenaamde middengroep op 1 januari 2002 leren dat dit veel beter kan en ook beter moet. Partijen erkennen dat ook. Daarom worden er in PVE-verband gedetailleerde regelingen afgesproken met spelregels omtrent switchen van klanten, het plaatsen van meters en datacollectie. Het is in dit verband voor kleinverbruikers van groot belang dat zij ook echt effectief hun keuzevrijheid kunnen uitoefenen. De DTe ziet daar ook op toe en heeft op 29 november jl. nog een drietal partijen een bindende aanwijzing gegeven in verband met slecht uitgevoerde switches. Het in de 6e nota van wijziging voorgestelde boete-instrumentarium creëert nog eens een extra mogelijkheid om de switchverplichting van de netbeheerders adequaat te handhaven. De reden waarom ik dit nu wil regelen is:

a) om lik-op-stuk beleid mogelijk te maken. Met het boete-instrument krijgt DTe de mogelijkheid een partij direct en repressief te straffen voor ontoelaatbaar gedrag. Uiteraard heeft DTe reeds beschikking over de mogelijkheid van een bindende aanwijzing of een last onder dwangsom, maar deze hebben vooral een preventieve werking, gericht op de toekomst. Juist in het kader van switchen is de mogelijkheid voor een dergelijk lik-op-stuk-beleid essentieel; en

b) het belang van de mogelijkheid tot het opleggen van boetes speelt niet pas vanaf 1 januari 2004, maar maakt de DTe op dit moment al effectiever in het kader van switchproblemen bij afnemers die nu al vrij zijn.

EnergieNed faciliteert en begeleidt de implementatie van alle noodzakelijke regelingen bij individuele bedrijven door middel van een projectorganisatie. In dat kader zal de sector in de loop van 2003 meerdere testen uitvoeren gericht op het vlekkeloos verlopen van de liberalisering op 1 januari 2004. Ik hecht veel waarde aan dit initiatief, maar vind het tegelijkertijd ook horen bij de verantwoordelijkheid van de sector.

Ik zal periodiek bij de bedrijven nagaan wat de stand van zaken is. Ik acht absolute openheid van zaken door de bedrijven in mijn richting over de voortgang van de voorbereidingen van essentieel belang. Alleen dan kan ik uw Kamer in de door mij aangekondigde voortgangsrapportages ook op dit punt goed informeren. Uiteraard zal de eerder genoemde onafhankelijke commissie die ik zal instellen ook een belangrijke rol hebben bij de input voor deze voortgangsrapportages.

5. Duidelijke informatie aan consumenten en het midden- en kleinbedrijf (MKB)

Objectieve en heldere informatie is voor de consument van groot belang bij het kiezen van een leverancier. De overheid heeft hierin een taak. Ik bereid daarom een grote voorlichtingscampagne in de media voor. Deze campagne moet ruim voor de openingsdatum starten zodat iedere kleinverbruiker en MKB-ondernemer goed wordt geïnformeerd over de liberalisering en zich daar indien nodig ook op kan voorbereiden. Daarom zal ik bij die campagne de datum van 1 januari 2004 als uitgangspunt nemen. Overigens hebben veel MKB-ondernemers in hun huidige contracten opzegtermijnen van zes maanden. Hoe eerder we ze duidelijkheid kunnen bieden, des te sneller kunnen zij feitelijk profiteren van hun keuzevrijheid. Over de inhoud van de campagne vindt afstemming plaats met een brede vertegenwoordiging van marktpartijen en afnemers, waaronder de Consumentenbond.

II. TOELICHTING OP DE REGELING VOOR EEN NOODLEVERANCIER

Naar aanleiding van ons debat in de Kamer op 2 december geef ik u hieronder een nadere toelichting op de in de 5e Nota van wijziging voorgestelde regeling (Kamerstukken 2001–2002, 28 174, nr. 13). Deze regeling wordt overigens breed gedragen door belanghebbenden: niet alleen het PVE, maar ook vertegenwoordigers van de energiebedrijven, de consumenten, de tuinders en het midden- en kleinbedrijf hebben eerder aangegeven de regeling te steunen.

Als een energieleverancier niet langer in staat is te leveren aan kleinverbruikers moet deze levering door een ander tijdelijk worden opgevangen. Daarover is iedereen het eens. Daarbij gaat het om situaties waarbij de leverancier door economisch en/of administratief falen niet meer aan zijn contractuele verplichtingen jegens afnemers kan voldoen. Een voorbeeld daarvan is een faillissement. Het spreekt voor zich dat ik in een dergelijke situatie de door mij verleende vergunning aan een dergelijke leverancier zal intrekken. De leverancier is dan niet langer gerechtigd klanten te beleveren. Overigens blijft er krachtens artikel 95b, tweede lid van de Elektriciteitswet en artikel 44, tweede lid van Gaswet ook tarieftoezicht op vergunningplichtigen. Bij een onredelijke tariefstelling kan DTe ingrijpen. Indien de mededinging wordt verstoord door bijvoorbeeld prijsdumping kan de NMa optreden.

In een geliberaliseerde markt kunnen klanten uiteraard zonder probleem overstappen naar een andere leverancier. Omdat kleinverbruikers in de meeste gevallen echter niet in staat geacht kunnen worden om in geval van nood snel en effectief een alternatieve leverancier te kiezen, dienen zij daarbij geholpen te worden. De regeling zoals ik die heb voorgesteld in de 5e Nota van Wijziging voorziet in a) een ononderbroken levering aan kleinverbruikers; b) voorkomen van administratieve en financiële chaos; en c) voorkomen van concurrentieverstoring. Het gaat hier overigens puur om eenadministratieve handeling. De daadwerkelijke energielevering aan klanten komt op geen enkel moment in gevaar zolang er niet fysiek wordt afgesloten.

Het voorgestelde systeem voor een noodleverancier werkt als volgt:

– Elke netbeheerder moet op grond van afspraken in het kader van PVE (die zullen worden vastgelegd in richtlijnen van DTe) op objectieve en transparante wijze (bijvoorbeeld via een openbare aanbesteding) voor elke leverancier in zijn netgebied een noodleverancier selecteren die moet worden ingeschakeld als de betrouwbare levering van een leverancier niet meer is verzekerd;

– Het zal te allen tijde een leverancier mét een leveringsvergunning zijn die als noodleverancier aan kleinverbruikers levert;

– De noodleverancier zorgt ervoor dat zodra hij daarvoor het signaal van de netbeheerder krijgt, hij onmiddellijk en tijdelijk de levering van energie aan kleinverbruikers van de in problemen verkerende leverancier overneemt;

– De afnemer is niet gebonden aan de noodleverancier. Hij kan zonder opzegtermijn overstappen naar een alternatieve leverancier van eigen keuze. Als een klant na drie maanden geen keuze maakt, krijgt hij een aanbod om reguliere klant te worden bij de leverancier die als noodleverancier is opgetreden.

Aldus is gewaarborgd dat de kleinverbruiker bij het in ongerede raken van zijn leverancier toch gewoon energie geleverd krijgt en dat hij de tijd krijgt om zelf te beslissen of hij bij deze (nood)leverancier wil blijven of niet. Door deze taak expliciet op te nemen in de wet en de praktische uitwerking daarvan in Codes van DTe, valt de selectie en inschakeling van een noodleverancier door de regionale netbeheerder bovendien onder het toezicht van DTe.

Iedereen is het eens over de noodzaak van een vangnet zoals hierboven beschreven. Ik heb een aantal alternatieven overwogen voor wat betreft de verantwoordelijkheid voor de praktische uitvoering van deze regeling. Geanalyseerd zijn TenneT, Gasunie, leveranciers zelf, regionale netbeheerders en het waarborgfonds. Hoewel TenneT en Gasunie een centrale positie vervullen hebben deze organisaties onvoldoende direct zicht op problemen die zich voordoen bij regionale leveranciers. Bovendien beschikken zij niet over het aansluitingsregister dat essentieel is voor het switchen van afnemers. De taak voor het selecteren en uiteindelijk activeren van een noodleverancier bij leveranciers zelf neerleggen is niet effectief en vreemd, want bij een faillissement valt dan de actor weg die de regeling zou moeten activeren. Bovendien kan de leverancier de daadwerkelijk switch van een klant niet zelfstandig uitvoeren maar is hij daarvoor afhankelijk van de netbeheerder. Een waarborgfonds is in het kader van een noodsituatie niet het juiste vehikel. Een dergelijk fonds is slechts een beperkt administratief en preventief instrument en mist de daadkracht en kennis die nodig is op effectief op te treden bij een calamiteit.

Ik heb er daarom, mede op advies van de PVE, voor gekozen de taak tot het aanwijzen en activeren van een noodleverancier bij de regionale netbeheerder neer te leggen. Daarvoor kan ik de volgende argumenten aandragen:

– De regionale netbeheerder heeft op basis van artikel 16, lid 1 onderdeel e en artikel 23, lid 1 van de Elektriciteitswet als enige de beschikking over het aansluitingenregister en alleen deze netbeheerder kan dus snel zien welke klanten een noodleverancier behoeven;

– Hij heeft vanwege zijn transporttaken voor leveranciers (op grond van artikel 16 van de Elektriciteitswet en artikel 10 van de Gaswet) als enige direct zicht op problemen bij een leverancier in zijn netgebied;

– Hij is verantwoordelijk voor het switchen van klanten;

– Hij heeft ook een economische prikkel om afnemers effectief en snel te switchen naar een noodleverancier, omdat hij anders zelf opdraait voor de kosten die worden veroorzaakt doordat de leverancier niet meer betaalt voor transport en capaciteit, terwijl de levering aan afnemers wel gewoon doorgaat;

– Hij is onafhankelijk omdat het hem op grond van artikel 17 van de Elektriciteitswet en artikel 7 van de Gaswet verboden is in concurrentie te treden met leveranciers en omdat hij non-discriminatoir leveranciers toegang tot zijn net moet verlenen;

– Een regeling per netgebied biedt relatief kleine leveranciers betere kansen om ook als noodleverancier op te kunnen treden en werkt in die zin mededingingsbevorderend.

III. PRIVATISERING

Eerst liberaliseren, dan privatiseren

Ingevolge artikel 93, derde lid, van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 85, tweede lid, van de Gaswet behoeft iedere wijziging met betrekking tot de eigendom van een net of van de aandelen in een netbeheerder of een vergunninghouder de instemming van de Minister van Economische Zaken. Aan deze discretionaire bevoegdheid is aanvankelijk invulling gegeven door de Beleidsregels privatisering energiedistributiebedrijven van 10 juli 2001. Genoemde Beleidsregels zijn op 9 september jl. ingetrokken, in het licht van de in de brief van 9 september jl. (Kamerstukken 2001/2002 28 174, nr. 14) aangekondigde tijdelijke bevriezing van privatisering van netwerkbedrijven. Op dit moment ontbreekt derhalve een duidelijk toetsingskader. Het is daarom nú nodig in de wet een tijdelijke bevriezing van privatisering vast te leggen. Ik heb door middel van de vijfde Nota van Wijziging de wettelijke mogelijkheid tot privatisering van regionale netwerkbedrijven tijdelijk willen bevriezen tot 1 januari 2004. Ik wil dat zeer zorgvuldig doen en geen overhaaste beslissingen nemen. Het is van belang dat er voor de bedrijven duidelijkheid bestaat. Ook IPO en VNG in hun brieven d.d. 31 oktober en 8 november 2002 aan uw Kamer aangegeven geen bezwaar te hebben tegen het tijdelijk bevriezen van privatisering van de netwerkbedrijven. Zij hechten echter wel aan een duidelijke einddatum. Nu de datum van de volledige liberalisering in beginsel op 1 januari 2004 wordt gesteld, stel ik daarom voor de privatisering van netwerkbedrijven tot 1 juli 2004 te bevriezen. Dit is ook in lijn met de beleidslijn van het Kabinet uit genoemde brief van 9 september jl. In deze brief is wetgeving aangekondigd met als doel verscherpt toezicht en krachtige middelen voor mij en voor de DTe om in te grijpen in het netbeheer aangekondigd. Daarmee dient de onafhankelijke positie van netbeheer te worden verstevigd en een betrouwbare energievoorziening gewaarborgd. Met deze regelgeving wil ik:

a) de juiste stimulansen voor netbeheerders inbouwen zodat storingen worden voorkomen;

b) zorg blijven dragen voor voldoende prikkels om een dusdanig investeringsbeleid te voeren dat de infrastructuur een hoge kwaliteit behoudt;

c) snel en effectief kunnen ingrijpen in geval van wanbeheer door een netbeheerder.

Ik streef ernaar om deze wetgeving zo spoedig mogelijk af te ronden. Hiervoor is wel een zorgvuldige en reële tijdsplanning nodig die ik echter in samenwerking met de Staten-Generaal zo beperkt mogelijk zou willen houden.

Ik voeg nú een tweetal voorwaarden toe aan het verdere verloop van het privatiseringsproces:

1. Uit beoordeling van de opening van de markt moet blijken dat de liberalisering voor consumenten adequaat verloopt;

2. de in bovengenoemde kabinetsbrief van 9 september jl. aangekondigde aangescherpte wetgeving met betrekking tot het verscherpte toezicht op netbeheer moet van kracht zijn.

Als aan beide voorwaarden is voldaan, wordt het privatiseringsverbod opgeheven.

In beginsel moet dat op 1 juli 2004 mogelijk kunnen zijn. Ik zal echter de datum van 1 juli 2004 verzetten als aan de twee genoemde voorwaarden niet is voldaan. Ik schets u concreet de drie situaties die uitstel van de datum van 1 juli 2004 noodzakelijk zouden maken.

1. Liberalisering wordt uitgesteld

Wanneer de datum van de liberalisering door middel van een AMvB op basis van artikel 1, derde lid van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 1, tweede lid van de Gaswet wordt verschoven naar een latere datum, dan verschuift de datum van het vervallen van het privatiseringsverbod automatisch op naar 6 maanden ná die nieuwe datum van liberalisering.

2. Grote onoverkomelijke problemen in het verloop liberalisering

Wanneer blijkt dat de liberalisering grote problemen heeft opgeroepen, dan zal ik de datum voor privatisering éénmalig verlengen met ten hoogste 6 maanden bij ministeriële regeling. Er moet dan sprake zijn van zwaarwegende redenen die rechtvaardigen dat het verbod op privatisering van netwerken verlengd wordt. De beslissing of de datum wordt verschoven neem ik overigens pas na overleg met uw Kamer over de brief die ik u zal sturen begin april 2004, waarin de ervaringen met volledige liberalisering aanbod komen. Ik kies voor uitstel door middel van een ministeriële regeling omdat dit u en mij flexibiliteit biedt en een termijn van 6 maanden nog voor alle betrokkenen is te overzien. Tegelijkertijd besef ik dat een besluit tot uitstel van de datum voor lánger dan 6 maanden een fundamenteel besluit is dat wettelijk geregeld dient te worden. Ik zal dan ook op het moment van genoemde beoordeling drie maanden na de volledige liberalisering zo snel mogelijk en in gezamenlijkheid met uw Kamer een inschatting maken of een ministeriële regeling volstaat, of dat een wetswijziging op dit punt noodzakelijk zal zijn, wanneer is te voorzien dat het oplossen van zich eventueel voordoende onoverkomelijke problemen met de liberalisering voor consumenten langer dan 6 maanden op zich zal laten wachten.

3. Interventiewetgeving niet op tijd gereed

Wanneer blijkt dat de aangekondigde aangescherpte wetgeving niet gereed is, dan zal ik de datum eveneens verlengen met ten hoogste 6 maanden bij ministeriële regeling. Ook hier zal ik op het moment dat blijkt dat de aangekondigde wetgeving nog niet gereed is, met u een inschatting maken of een ministeriële regeling volstaat, of dat een wetswijziging op dit punt noodzakelijk zal zijn, wanneer is te voorzien dat het gereed maken van de aangescherpte wetgeving langer dan 6 maanden zal duren.

Onderstaand geef ik u de beschreven situatie schematisch weer.

Processchema liberaliseren en privatiserenkst-28174-48-1.gif

1 Liberalisering per 1 januari 2004 na monitoring Ministerie van EZ, DTe en onafhankelijke commissie. Indien uit de monitoring blijkt dat de marktpartijen er niet klaar voor zijn, dan uitstel liberalisering.

2 Indien liberalisering goed verloopt, dan privatisering mogelijk. Privaterisering pas mogelijk een half jaar na liberalisering.

3 Als het toetsmoment drie maanden na de liberalisering uitwijst dat het verloop hiervan niet naar tevredenheid verloopt, dan verdere bevriezing privatisering met zes maanden of indien noodzakelijk langer

Tijdelijk privatiseringsverbod en het EG-Verdrag en het EVRM

In deze paragraaf zet ik uiteen hoe mijn hierboven genoemde privatiseringsvoorstel zich verhoudt tot het vrije kapitaalverkeer in het EG-verdrag en tot artikel 1, eerste Protocol, bij het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM).

Ingevolge de artikelen 93, vierde lid, van de Elektriciteitswet 1998 en 85, derde lid, van de Gaswet kan ik instemming met privatisering onthouden. Aan deze discretionaire bevoegdheid is aanvankelijk invulling gegeven door de Beleidsregels privatisering energiedistributiebedrijven van 10 juli 2001.

Uit arresten van het Hof van Justitie van de EG van 4 juni 2002 (zaken C 367/98, C-483/99 en C-503/99) blijkt dat het Hof het verzekeren van transportcapaciteit op elektriciteits- en gasnetten en de veiligheid en betrouwbaarheid van die netten ziet als een legitiem openbaar belang. In de genoemde arresten benadrukt het Hof dat beperkingen van het kapitaalverkeer geschikt dienen te zijn voor het verwezenlijken van het betrokken algemeen belang en het vrije verkeer niet verder beperkt mag worden dan noodzakelijk voor dat doel. Uit de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) in de zogeheten Remu-zaak blijkt dat naar het oordeel van het CBb de beleidsregels verenigbaar waren met het EG-Verdrag.

Het in deze brief voorgestelde tijdelijke privatiseringsverbod is een verdergaande beperking van het vrije kapitaalverkeer dan onder de beleidsregels gold. Wanneer ik deze beperking toets aan de hiervoor genoemde criteria «geschikt voor het verwezenlijken van het betrokken algemeen belang» en «het vrije kapitaalverkeer niet verder beperken dan nodig is» dan is mijn conclusie dat aan zo'n verbod een duidelijke einddatum moet zitten, die niet onbeperkt moet kunnen worden opgeschoven. Ook op grond van artikel 1 van het Eerste Protocol van het EVRM (dat regels stelt over ontneming en regulering van eigendom) dient mijns inziens te worden gekozen voor een tijdelijk privatiseringsverbod. Artikel 1, tweede lid, van het Eerste Protocol, bepaalt dat regulering van eigendom (waar in casu sprake van is) is toegestaan indien dat noodzakelijk is in het algemeen belang en de maatregel proportioneel is. Zodra de aangescherpte wetgeving van kracht is en uit de beoordeling blijkt dat er geen grote problemen bij de liberalisering zijn ontstaan, wordt het betrokken algemeen belang naar mijn mening in beginsel voldoende verwezenlijkt. De mogelijkheid om de datum eenmaal met zes maanden op te schuiven is mijns inziens nog proportioneel. Ten overvloede wil ik u er op wijzen dat ik niet zal aarzelen om met een ministeriële regeling of wetswijziging te komen indien u en ik van mening zijn dat deze verlenging noodzakelijk is.

Vervreemding commerciële leveringsbedrijven

Zoals ik in mijn eerdergenoemde brief van 9 september jl. heb aangegeven, zie ik geen noodzaak eventuele vervreemding van ontbundelde leveringsbedrijven nu niet toe te staan. Als bestaande distributiebedrijven van deze mogelijkheid gebruik zouden willen maken betekent dit dat zij de netwerkbedrijven geheel juridisch moeten afsplitsen van de holding. De aandelen in het netwerkbedrijf moeten immers vooralsnog in publieke handen blijven.

Eigendom van het landelijk hoogspanningsnet

Tijdens het wetgevingsoverleg over de OEPS kwam aan de orde dat TenneT slechts zo'n 30 procent van het transportnet in eigendom zou hebben. Afhankelijk van waar de grens tussen transport- en distributienetten wordt gelegd klopt dit. Van het landelijk hoogspanningsnet is 100% in handen van TenneT. In artikel 10 van de E-wet is onderscheid gemaakt tussen het landelijk hoogspanningsnet en de overige netten. Bij de totstandkoming van deze wet is naar mijn oordeel ruimschoots de mogelijkheid geweest om over deze grens te discussiëren Voor alle duidelijkheid licht ik onderstaand nog een keer toe hoe het Nederlandse elektriciteitsnet is opgebouwd.

• Het landelijk hoogspanningsnet omvat conform artikel 10, eerste lid Elektriciteitswet de spanningsniveaus 380 en 220 kilovolt. Dit net kan worden gezien als het geheel van hoofdwegen tussen provincies. Op dit niveau is Nederland ook verbonden met de ons omringende landen.

• Regionale hoogspanningsnetten, spanningsniveaus van 150 en 110 kilovolt en in toenemende mate 50 kilovolt. Deze netten vormen de hoofdwegen tussen steden. Vanwege hun functie om grotere hoeveelheden elektriciteit door het land te transporteren, worden het landelijk hoogspanningsnet tezamen met de regionale hoogspanningsnetten ook wel het transportnet genoemd;

• Locale tussenspanningsnetten, spanningsniveaus van 50 (gedeeltelijk), 25, 20 en 10 kilovolt, deze netten verdelen de getransporteerde elektriciteit binnen een woonplaatsen.

• Laagspanningsnetten, spanningsniveaus van 220 (380) volt, deze netten verdelen de elektriciteit verder in de straten van woonplaatsen. Vanwege de verdelings- of distributiefunctie worden de locale tussenspanningsnetten en de laagspanningsnetten gezamenlijk ook wel distributienetten genoemd.

Het onderscheid tussen transportnetten en distributiegrenzen kan worden gemaakt afhankelijk van het functionele gebruik van de netten. Vanzelfsprekend blijft er altijd discussie mogelijk over de exacte grenzen van het landelijk hoogspanningsnet, maar ik heb er geen behoefte aan de discussie hierover opnieuw te openen. Een discussie, in den brede, over het eigendom en de activiteiten die TenneT als beheerder van het landelijke hoogspanningsnet mag verrichten zal plaatsvinden in de loop van volgend jaar, na het aantreden van een nieuw kabinet.

IV. VASTSTELLING NETWERKTARIEVEN DTE

In een recente uitspraak heeft het CBb bepaald dat de vaststelling van de transporttarieven voor elektriciteit door DTe gebaseerd was op een onjuiste interpretatie van de huidige wettekst. Reeds eerder was duidelijk geworden dat de wettekst volgens het CBb onvoldoende ruimte bood voor het vaststellen van een individuele efficiency factor. Bij tweede nota van wijziging op het wetsvoorstel tot wijziging van de Overgangswet elektriciteitsproductiesector (OEPS) is daar toen een voorziening voor getroffen. Uit de recente uitspraak van het CBb blijkt dat het wenselijk is ook in de wettekst het doel van de efficiency-regulering elektriciteit en gas te verduidelijken. In de zesde nota van wijziging wordt dit gedaan door te expliciteren dat de korting ter bevordering van doelmatige bedrijfsvoering mede ten doel heeft een rendement te bewerkstelligen dat in ieder geval niet hoger is dan in het economisch verkeer gebruikelijk en de gelijkwaardigheid in de doelmatigheid van de bedrijfsvoering van de netbeheerders te bevorderen. Ik ga ervan uit dat de voorgestelde aanpassingen in de wetgeving tot volstrekte duidelijkheid voor alle partijen zullen leiden.

In de onderstaande tabel treft u een schematische samenvatting aan van de onderwerpen zoals die in het kader van de OEPS worden behandeld.

Tabel. Stand van zaken belangrijke thema's OEPS

OnderwerpNota van WijzigingVolgnrNota v.W. Urgentie
Niet-marktconforme kosten28 174 nr. 1–2Zeer hoog
    
Technische reparatie titel wetNr. 128 174, nr 7
    
Reparatie tariefregulering DTe i.v.m. CBb-uitspraken  Zeer hoog
– verschillende efficiencykortingenNr. 228 174, nr. 8 
– terugwerkende krachtNr. 228 174, nr. 8 
– expliciteren oorspronkelijke doelstellingen tariefreguleringNr. 6 
– correctiemogelijkheidNr. 228 174, nr. 8 
    
Privatiseringsdatum   
– tijdelijk verbod op privatisering tot 1.1.2004Nr. 528 174, nr. 13Achterhaald
– koppeling privatiseringsdatum 1.7.2004 aan Interventiewetgeving + beoordeling liberaliseringNr. 6Zeer hoog
    
Noodleverancier   
– netbeheerder is verplicht van tevoren een noodleverancier in zijn netgebied aan te wijzen en in te schakelen indien nodigNr. 528 174, nr. 13Hoog Vóór de libe-ralisering moeten alle nood-leveran-ciers bekend zijn
    
Boetes voor switchen   
– introductie boete instrument DTeNr. 6Past bij druk op de ketel houden bij bedrijven en het versterken van de DTe
    
Vergoeding kosten uitvoering GaswetNr. 328 174, nr. 10Hoog
    
Spanningsniveau en transporttariefNr. 428 174, nr. 12Hoog

In de kolom «urgentie» is aangegeven in welke mate ik snelle besluitvorming omtrent de thema's uit de Overgangswet elektriciteitsproductiesector wenselijk acht. De overheid is in het afgelopen jaar geconfronteerd met ontwikkelingen in de markt waar zij in andere omstandigheden adequater op zou hebben gereageerd. Vanuit mijn demissionaire status wil ik mijn uiterste best doen om ervoor te zorgen dat in ieder geval díe zaken tijdig worden geregeld die van essentieel belang zijn voor een ordentelijk verloop van de liberalisering en de centrale positie van de consument daarbij. Ik licht dat hieronder toe.

Wat betreft de niet-marktconforme kosten wil ik benadrukken dat het hierbij gaat om kosten die voorafgaand aan de liberalisering zijn gemaakt voor enkele milieugerelateerde projecten die in een vrije productiemarkt onrendabel zijn. Ik wil hiervoor graag een financieringsregeling treffen, maar de huidige wetgeving stelt mij daartoe – mede door de uitspraak van de Europese Commissie – niet in staat. Vandaar dat spoedige besluitvorming hierover vereist is.

Ook wat betreft de reparatie van de wetgeving met betrekking tot de zogenaamde efficiencyfactoren acht ik snelle besluitvorming zeer wenselijk. De doelstelling van de wet is altijd geweest het wegnemen van monopoliewinsten en efficiencyverschillen tussen bedrijven en het bevorderen dat het efficiencyniveau van de bedrijven naar elkaar toegroeit. Deze doelstellingen zijn destijds in overeenstemming met de Kamer vastgelegd en ik ben verheugd te kunnen constateren dat deze nog onverminderd in de Kamer worden gedragen. De uitspraak van het CBb betekent dat in feite een hele reguleringsperiode met langzaam dalende tarieven als gevolg van gedwongen efficiëncyverbetering op het spel staat. Dat zouden we niet moeten willen. De oorspronkelijke doelstellingen van de wet staan op dit punt nog steeds overeind en dienen nader te worden verduidelijkt. In het belang van de consument moeten we naar mijn mening alles doen om te zorgen dat de tarieven en de beoogde tariefdaling voor 2001 en 2002 doorgang zal vinden. De terugwerkende kracht doet niets meer en niets minder dan het (her)bevestigen van de wettelijke basis van de al door DTe genomen tariefbesluiten. Zo worden afnemers in ieder geval niet de dupe. Bovendien waarborgt het reformatio in peius beginsel dat ook bedrijven die de zaak bij het CBb aanhangig hebben gemaakt uiteindelijk niet slechter af zijn dan de situatie voor hun beroep.

Met de sector is afgesproken dat ruim voor opening van de markt alle noodzakelijke regelgeving afgerond zal zijn. Regionale netbeheerders hebben voldoende tijd nodig om tot een tijdige selectie van noodleveranciers te komen. Snelle besluitvorming over de wettelijke basis met betrekking tot de aanwijzing van een noodleverancier is derhalve wenselijk.

Besluitvorming op korte termijn omtrent een boete-instrumentarium met betrekking tot het switchproces acht ik eveneens wenselijk en komt tegemoet aan de wens van uw Kamer om een sterke toezichthouder te hebben. Met een dergelijk instrument achter de hand is de DTe immers in staat nog effectiever in te grijpen wanneer klanten belemmerd worden in hun keuzevrijheid. Dat geldt zowel voor klanten die vanaf 1 januari 2004 gebruik kunnen maken van hun keuzevrijheid als klanten die nu reeds keuzevrijheid hebben.

V. VOORTGANG ACTIEPUNTEN EVALUATIE ELEKTRICITEITSWET 1998 EN DE GASWET

In aanvulling op het voorgaande heb ik ook nog eens goed gekeken naar de actiepunten die zijn genoemd in de eerste evaluatie van de Elektriciteits- en Gaswet (Kamerstuk 2001–2002, 28 254, nr. 1). Ten aanzien van de actiepunten wil ik u graag het volgende berichten:

• Vaststellen van beleidsregels die meer duidelijkheid verschaffen over een aantal aspecten van de Elektriciteitswet 1998. Op 1 juli jl. is reeds een beleidsregel efficiencyfactor leveringtarieven vastgesteld. Verder zal ik u begin 2003 in concept een beleidsregel betreffende interconnectoren toezenden. Tot slot ben ik voornemens begin 2003 het wettelijke regime nader te expliciteren met betrekking tot de metermarkt en het aansluitingenregime;

• Een audit op het functioneren van de DTe om te toetsen of de maatregelen ter verbetering van het toezicht gewerkt hebben. Het gaat daarbij vooral om een toets van de doelmatigheid van de interne organisatie en de effectiviteit van het optreden van DTe. Wij hebben hierover onlangs reeds met elkaar gesproken bij de behandeling van het Energierapport. Ik streef naar afronding van deze externe audit in het voorjaar van 2003;

• Maatregelen die de leveringszekerheid bij elektriciteitproductiebedrijven en de kwaliteit en betrouwbaarheid van netwerken waarborgen. Hiertoe zal het nieuwe kabinet u een brief toesturen met daarin concrete voorstellen, waaronder een monitoringsysteem. Een monitoringsystematiek verschaft inzicht in de marktontwikkelingen en geeft de overheid informatie om, indien noodzakelijk, tijdig maatregelen nemen;

• Voorstellen voor aanpassingen vanwege technische onvolkomenheden van de Elektriciteitswet 1998 en Gaswet zullen u eveneens onder het nieuwe kabinet bereiken. De technische onvolkomenheden betreffen vooral kleine aanpassingen met een reparatiekarakter.

Graag spreek ik uitgebreider met u over de genoemde evaluatie van de Elektriciteits- en Gaswet tijdens het geplande overleg met uw Kamer op 11 december a.s.

Ik ben ervan overtuigd dat met het in deze brief geschetste pakket van maatregelen voldoende waarborgen zijn ingebouwd om de markt op een verantwoorde wijze te openen op 1 januari 2004.

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

J. G. Wijn


XNoot
1

Cap Gemini Ernst & Young, Making de-regulation work, Houston 2002.

XNoot
1

In PVE nemen deel: TenneT, NV Nederlandse Gasunie, EnergieNed en de organisatie van Energiehandelaren (VOEG)), afnemers (VNO-NCW, MKB-Nederland en LTO-NL) en EZ. De Consumentenbond en nieuwkomers op de energiemarkt participeren in het zogenaamde Marktforum van het PVE.

XNoot
2

De acht door de Consumentenbond genoemde consumentenwaarden staan verwoord in de brief van de Consumentenbond aan de Minister van Economische Zaken d.d. 21 februari 2002. Deze acht consumentenwaarden zijn: «toegang, keuzevrijheid, kwaliteit, waar voor je geld, informatie, veiligheid, klacht en verhaalmogelijkheden en duurzaamheid».

Naar boven