28 174
Wijziging van de Overgangswet elektriciteitsproductiesector in verband met de financiering van de tegemoetkoming aan de elektriciteitsproductiesector uit de algemene middelen en van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet omwille van de correctie van enkele tariefbepalingen alsmede in verband met een tijdelijk verbod van privatisering van netwerkbedrijven

nr. 28
ZESDE NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 9 december 2002

Het voorstel van wet wordt gewijzigd als volgt:

A

In artikel IIA worden, onder vernummering van de onderdelen aA, bA en cA tot onderscheidenlijk dA, eA en gA, voor onderdeel dA (nieuw) drie onderdelen ingevoegd, luidende:

aA

Voor artikel 5 wordt een opschrift ingevoegd, luidende:

§ 1. Algemeen

bA

In artikel 5a, eerste lid, wordt voor «36 of 37» ingevoegd: 25,.

cA

Voor hoofdstuk 3 wordt een nieuwe paragraaf ingevoegd, luidende:

§ 2. Bestuurlijke boete

Artikel 9a

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

a. bestuurlijke boete: de bestuurlijke sanctie, inhoudende een onvoorwaardelijke verplichting tot betaling van een geldsom, die is gericht op bestraffing van de overtreder;

b. overtreding: een gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift.

Artikel 9b

1. De directeur van de dienst kan ingeval van overtreding van artikel 25 de overtreder een bestuurlijke boete opleggen van € 750.

2. De directeur van de dienst legt geen bestuurlijke boete op voorzover de overtreding niet aan de overtreder kan worden verweten.

3. De bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete vervalt vijf jaren nadat de overtreding heeft plaatsgevonden.

Artikel 9c

1. Indien een toezichthouder als bedoeld in artikel 5, vierde lid, vaststelt dat een overtreding als bedoeld in artikel 9b, eerste lid, is begaan, maakt hij daarvan een rapport op.

2. Het rapport is gedagtekend en vermeldt:

a. de naam van de overtreder;

b. de overtreding alsmede het overtreden voorschrift;

c. zo nodig een aanduiding van de plaats waar en het tijdstip waarop de overtreding is geconstateerd.

2. Een afschrift van het rapport wordt toegezonden aan de overtreder.

Artikel 9d

1. Indien aan een handeling van een toezichthouder redelijkerwijs de gevolgtrekking kan worden verbonden dat aan de overtreder een bestuurlijke boete zal worden opgelegd, is er geen verplichting meer van de zijde van die overtreder om ten behoeve van deze oplegging inlichtingen omtrent de overtreding te verstrekken.

2. De overtreder wordt hierop gewezen alvorens hem mondeling wordt gevraagd inlichtingen te verstrekken, en in ieder geval bij toepassing van artikel 9e, tweede lid.

Artikel 9e

1. De directeur van de dienst stelt de overtreder desgevraagd in de gelegenheid de gegevens waarop het voornemen tot het opleggen van een bestuurlijke boete berust, in te zien en daarvan afschriften te vervaardigen.

2. In afwijking van afdeling 4.1.2 van de Algemene wet bestuursrecht wordt de overtreder altijd in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen.

3. Indien de directeur van de dienst nadat de overtreder zijn zienswijze naar voren heeft gebracht, beslist dat over de overtreding geen bestuurlijke boete zal worden opgelegd, wordt dit schriftelijk aan de overtreder medegedeeld.

Artikel 9f

1. De directeur van de dienst beslist omtrent het opleggen van de bestuurlijke boete binnen dertien weken na de dagtekening van het rapport.

2. De werkzaamheden in verband met de uitvoering van het eerste lid worden verricht door personen die niet betrokken zijn geweest bij de constatering van de overtreding.

3. De beschikking tot oplegging van de bestuurlijke boete vermeldt:

a. de naam van de overtreder;

b. het bedrag van de boete.

Artikel 9g

1. Een bestuurlijke boete wordt betaald binnen zes weken nadat de beschikking waarbij de boete is opgelegd, in werking is getreden.

2. Indien niet is betaald binnen de in het eerste lid genoemde termijn, wordt degene die de boete is verschuldigd schriftelijk bevolen binnen twee weken alsnog het bedrag van de boete, verhoogd met de kosten van de aanmaning, te betalen.

Artikel 9h

1. Bij gebreke van betaling binnen de in artikel 9g, tweede lid, bedoelde termijn van twee weken kan de directeur van de dienst de verschuldigde boete, verhoogd met de op de aanmaning en invordering betrekking hebbende kosten, invorderen bij dwangbevel.

2. Het dwangbevel wordt op kosten van degene die de boete is verschuldigd bij deurwaardersexploit betekend en levert een executoriale titel op in de zin van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

3. Gedurende zes weken na de dag van betekening staat verzet tegen het dwangbevel open door dagvaarding van de staat.

4. Het verzet schorst de tenuitvoerlegging. Op verzoek van de staat kan de rechter de schorsing van de tenuitvoerlegging opheffen.

B

In artikel IIA wordt na onderdeel eA een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:

fA

Na artikel 24 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 25

1. Een netbeheerder is verplicht om, indien een afnemer van leverancier wisselt, die wisseling uit te voeren overeenkomstig bij ministeriële regeling te stellen regels.

2. In de ministeriële regeling worden in ieder geval regels gesteld over de termijn waarbinnen de wisseling moet zijn uitgevoerd en over de bij een verzoek om wisseling te verstrekken gegevens.

C

In artikel IIA komt onderdeel B te luiden:

B

Artikel 41 wordt gewijzigd als volgt:

1. Na het eerste lid wordt, onder vernummering van het tweede en derde lid tot derde en vierde lid, een nieuw lid ingevoegd, luidende:

2. De in het eerste lid bedoelde korting ter bevordering van de doelmatige bedrijfsvoering heeft mede ten doel om een rendement te bewerkstelligen dat in ieder geval niet hoger is dan in het economisch verkeer gebruikelijk en dient de gelijkwaardigheid in de doelmatigheid van de bedrijfsvoering van de netbeheerders te bevorderen.

2. Het derde en vierde lid komen te luiden:

3. De directeur van de dienst stelt de korting ter bevordering van de doelmatige bedrijfsvoering telkens vast voor een periode van ten minste drie en ten hoogste vijf jaar. Voor iedere netbeheerder kan een afzonderlijke korting worden vastgesteld.

4. De directeur van de dienst stelt na overleg met de gezamenlijke netbeheerders en met representatieve organisaties van partijen op de elektriciteitsmarkt de methode tot vaststelling van de korting vast en geeft in het besluit tot vaststelling van de methode aan welke gevolgtrekkingen hij heeft verbonden aan de uitkomsten van het overleg.

3. Na het vierde lid wordt, onder vernummering van het huidige vierde lid tot zesde lid, een lid ingevoegd, luidende:

5. De directeur van de dienst kan de tarieven die zullen gelden in de periode t corrigeren, indien de tarieven die golden in de periode of periodes voorafgaand aan periode t:

a. bij rechterlijke uitspraak of met toepassing van artikel 6:18 van de Algemene wet bestuursrecht zijn gewijzigd, of

b. zijn vastgesteld met inachtneming van onjuiste of onvolledige gegevens en de directeur van de dienst, indien hij de beschikking had over juiste of volledige gegevens, tarieven zou hebben vastgesteld die in aanmerkelijk mate zouden afwijken van de vastgestelde tarieven.

4. In het zesde lid wordt «met inachtneming van het eerste lid» vervangen door: met inachtneming van dit artikel.

D

In artikel IIA wordt na onderdeel C een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:

CC

Artikel 82 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid wordt «de artikelen 76 en 98 tot met 101» vervangen door: de artikelen 9b, eerste lid, 76 en 98 tot en met 101.

2. In het tweede lid wordt «een besluit als bedoeld in artikel 76» vervangen door: een besluit als bedoeld in de artikelen 9b, eerste lid, en 76.

E

Artikel IIA, onderdeel D, komt te luiden:

D

Artikel 93 wordt gewijzigd als volgt:

1. Na het vierde lid wordt, onder vernummering van het vijfde en zesde lid tot zesde en zevende lid, een nieuw lid ingevoegd, luidende:

5. In afwijking van het vierde lid onthoudt Onze Minister tot 1 juli 2004 zijn instemming indien de wijziging met betrekking tot de eigendom van een net, niet zijnde het landelijk hoogspanningsnet, of van de aandelen in een netbeheerder, niet zijnde de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet, ertoe zou leiden dat een natuurlijke persoon of rechtspersoon buiten de kring van hen aan wie aandelen in een netbeheerder of een vergunninghouder toebehoren, rechten op een net of op aandelen in een netbeheerder zou krijgen.

2. Toegevoegd worden drie nieuwe leden, luidende:

8. Indien de termijn, genoemd in artikel 1, eerste lid, onderdeel d, onder 2, bij algemene maatregel van bestuur op een later tijdstip wordt gesteld, wordt de in het vijfde lid genoemde datum verzet met eenzelfde periode als die waarmee de hiervoor bedoelde termijn is verlengd.

9. De in het vijfde lid genoemde dan wel overeenkomstig het achtste lid bepaalde datum kan bij ministeriële regeling met ten hoogste zes maanden worden verzet indien:

a. op die datum nog geen wettelijke bepalingen die voorzien in aanscherping van het toezicht op de netbeheerder in werking zijn getreden of

b. de ontwikkelingen op de elektriciteitsmarkt voor afnemers als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel d, onder 2, daartoe aanleiding geven, kan die datum bij ministeriële regeling met zes maanden worden opgeschoven.

10. Een ministeriële regeling als bedoeld in het negende lid wordt niet vastgesteld dan nadat Onze Minister daarover overleg met de Tweede Kamer der Staten-Generaal heeft gevoerd.

F

In artikel IIB, onderdeel aA, tweede lid, wordt «In het derde lid» vervangen door: In het vierde lid.

G

In artikel IIB wordt na onderdeel aA een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:

bA

Na artikel 17 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 17a

1. Een gastransportbedrijf is verplicht om, indien een afnemer van leverancier wisselt, die wisseling uit te voeren overeenkomstig bij ministeriële regeling te stellen regels.

2. In de ministeriële regeling worden in ieder geval regels gesteld over de termijn waarbinnen de wisseling moet zijn uitgevoerd en over de bij een verzoek om wisseling te verstrekken gegevens.

H

In artikel IIB worden na onderdeel A, onder vernummering van onderdeel AA tot AC, twee nieuwe onderdelen ingevoegd, luidende:

AA

Voor paragraaf 5.6 wordt een nieuwe paragraaf ingevoegd, luidende:

§ 5.5a. Bestuurlijke boete

Artikel 60d

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

a. bestuurlijke boete: de bestuurlijke sanctie, inhoudende een onvoorwaardelijke verplichting tot betaling van een geldsom, die is gericht op bestraffing van de overtreder;

b. overtreding: een gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift.

Artikel 60e

1. De directeur kan ingeval van overtreding van artikel 17a de overtreder een bestuurlijke boete opleggen van € 750.

2. De directeur legt geen bestuurlijke boete op voorzover de overtreding niet aan de overtreder kan worden verweten.

3. De bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete vervalt vijf jaren nadat de overtreding heeft plaatsgevonden.

Artikel 60f

1. Indien een toezichthouder als bedoeld in artikel 59, eerste lid, vaststelt dat een overtreding als bedoeld in artikel 60e, eerste lid, is begaan, maakt hij daarvan een rapport op.

2. Het rapport is gedagtekend en vermeldt:

a. de naam van de overtreder;

b. de overtreding alsmede het overtreden voorschrift;

c. zo nodig een aanduiding van de plaats waar en het tijdstip waarop de overtreding is geconstateerd.

2. Een afschrift van het rapport wordt toegezonden aan de overtreder.

Artikel 60g

1. Indien aan een handeling van een toezichthouder redelijkerwijs de gevolgtrekking kan worden verbonden dat aan de overtreder een bestuurlijke boete zal worden opgelegd, is er geen verplichting meer van de zijde van die overtreder om ten behoeve van deze oplegging inlichtingen omtrent de overtreding te verstrekken.

2. De overtreder wordt hierop gewezen alvorens hem mondeling wordt gevraagd inlichtingen te verstrekken, en in ieder geval bij toepassing van artikel 60h, tweede lid.

Artikel 60h

1. De directeur stelt de overtreder desgevraagd in de gelegenheid de gegevens waarop het voornemen tot het opleggen van een bestuurlijke boete berust, in te zien en daarvan afschriften te vervaardigen.

2. In afwijking van afdeling 4.1.2 van de Algemene wet bestuursrecht wordt de overtreder altijd in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen.

3. Indien de directeur nadat de overtreder zijn zienswijze naar voren heeft gebracht, beslist dat over de overtreding geen bestuurlijke boete zal worden opgelegd, wordt dit schriftelijk aan de overtreder medegedeeld.

Artikel 60i

1. De directeur beslist omtrent het opleggen van de bestuurlijke boete binnen dertien weken na de dagtekening van het rapport.

2. De werkzaamheden in verband met de uitvoering van het eerste lid worden verricht door personen die niet betrokken zijn geweest bij de constatering van de overtreding.

3. De beschikking tot oplegging van de bestuurlijke boete vermeldt:

a. de naam van de overtreder;

b. het bedrag van de boete.

Artikel 60j

1. Een bestuurlijke boete wordt betaald binnen zes weken nadat de beschikking waarbij de boete is opgelegd, in werking is getreden.

2. Indien niet is betaald binnen de in het eerste lid genoemde termijn, wordt degene die de boete is verschuldigd schriftelijk bevolen binnen twee weken alsnog het bedrag van de boete, verhoogd met de kosten van de aanmaning, te betalen.

Artikel 60k

1. Bij gebreke van betaling binnen de in artikel 60j, tweede lid, bedoelde termijn van twee weken kan de directeur de verschuldigde boete, verhoogd met de op de aanmaning en invordering betrekking hebbende kosten, invorderen bij dwangbevel.

2. Het dwangbevel wordt op kosten van degene die de boete is verschuldigd bij deurwaardersexploit betekend en levert een executoriale titel op in de zin van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

3. Gedurende zes weken na de dag van betekening staat verzet tegen het dwangbevel open door dagvaarding van de staat.

4. Het verzet schorst de tenuitvoerlegging. Op verzoek van de staat kan de rechter de schorsing van de tenuitvoerlegging opheffen.

AB

In artikel 61, eerste en tweede lid, wordt «de artikelen 11, vijfde lid, en 16» telkens vervangen door: de artikelen 11, vijfde lid, 16 en 60e, eerste lid.

I

Artikel IIB, onderdeel B, komt te luiden:

B

Artikel 80 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid wordt na «Onze Minister stelt» ingevoegd: vanaf 1 januari 2002

2. Na het eerste lid wordt, onder vernummering van het tweede en derde lid tot derde en vierde lid, een nieuw lid ingevoegd, luidende:

2. De in het eerste lid bedoelde korting ter bevordering van de doelmatige bedrijfsvoering heeft mede ten doel om een rendement te bewerkstelligen dat in ieder geval niet hoger is dan in het economisch verkeer gebruikelijk en dient de gelijkwaardigheid in de doelmatigheid van de bedrijfsvoering van de netbeheerders te bevorderen.

3. Het derde en vierde lid komen te luiden:

3. Onze Minister stelt de korting ter bevordering van de doelmatige bedrijfsvoering telkens vast voor een periode van ten minste drie en ten hoogste vijf jaar. Voor iedere netbeheerder kan een afzonderlijke korting worden vastgesteld.

4. Onze Minister stelt na overleg met de gezamenlijke netbeheerders en met representatieve organisaties van partijen op de gasmarkt de methode tot vaststelling van de korting vast en geeft in het besluit tot vaststelling van de methode aan welke gevolgtrekkingen hij heeft verbonden aan de uitkomsten van het overleg.

4. Toegevoegd wordt een nieuw lid, luidende:

5. Onze Minister kan de tarieven die zullen gelden in de periode t corrigeren, indien de tarieven die golden in de periode of periodes voorafgaand aan periode t:

a. bij rechterlijke uitspraak of met toepassing van artikel 6:18 van de Algemene wet bestuursrecht zijn gewijzigd, of

b. zijn vastgesteld met inachtneming van onjuiste of onvolledige gegevens en Onze Minister, indien hij de beschikking had over juiste of volledige gegevens, tarieven zou hebben vastgesteld die in aanmerkelijk mate zouden afwijken van de vastgestelde tarieven.

J

Artikel IIB, onderdeel CC, komt te luiden:

CC

Artikel 85 wordt gewijzigd als volgt:

1. Na het derde lid wordt, onder vernummering van het vierde en vijfde lid tot vijfde en zesde lid, een nieuw lid ingevoegd, luidende:

4. Onze Minister onthoudt tot 1 juli 2004 zijn instemming indien de wijziging met betrekking tot de eigendom van het gastransportnet of van de aandelen in een netbeheerder ertoe zou leiden dat een natuurlijke persoon of een rechtspersoon buiten de kring van hen aan wie aandelen in een netbeheerder of een vergunninghouder toebehoren, rechten op een gastransportnet of op aandelen in een netbeheerder zou krijgen.

2. Toegevoegd worden drie nieuwe leden, luidende:

7. Indien de termijn, genoemd in artikel 1, eerste lid, onderdeel n, onder 2, bij algemene maatregel van bestuur op een later tijdstip wordt gesteld, wordt de in het vierde lid genoemde datum verzet met eenzelfde periode als die waarmee de hiervoor bedoelde termijn is verlengd.

8. De in het vierde lid genoemde dan wel overeenkomstig het zevende lid bepaalde datum kan bij ministeriële regeling met ten hoogste zes maanden worden verzet indien:

a. op die datum nog geen wettelijke bepalingen die voorzien in aanscherping van het toezicht op de netbeheerder in werking zijn getreden of

b. de ontwikkelingen op de gasmarkt voor afnemers als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel n, onder 2, daartoe aanleiding geven, kan die datum bij ministeriële regeling met zes maanden worden opgeschoven.

9. Een ministeriële regeling als bedoeld in het achtste lid wordt niet vastgesteld dan nadat Onze Minister daarover overleg met de Tweede Kamer der Staten-Generaal heeft gevoerd.

K

Artikel IIC wordt vervangen door drie nieuwe artikelen, luidende:

ARTIKEL IIC

De bijlage, bedoeld in artikel 20 van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie wordt gewijzigd als volgt:

1. Onder punt 4 wordt «Artikel 76 van de Elektriciteitswet 1998» vervangen door: De artikelen 9b, eerste lid, en 76 van de Elektriciteitswet 1998.

2. De verwijzing naar de Gaswet onder punt 7 wordt vervangen door:

7a. De artikelen 11, vijfde lid, 16 en 60e, eerste lid, van de Gaswet;.

ARTIKEL IID

Op het tijdstip van inwerkingtreding van de ministeriële regeling, bedoeld in het in artikel IIA, onderdeel eA, voorgestelde artikel 25, vervallen de bepalingen in de voorwaarden, vastgesteld krachtens artikel 36 van de Elektriciteitswet 1998, die betrekking hebben op hetgeen in de genoemde regeling is bepaald.

ARTIKEL IIE

1. Indien het bij koninklijke boodschap van 19 maart 2001 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Mededingingswet in verband met het omvormen van het bestuursorgaan van de Nederlandse mededingingsautoriteit tot zelfstandig bestuursorgaan (Kamerstukken 27 639) tot wet wordt verheven en in werking treedt voordat dit wetsvoorstel tot wet wordt verheven en in werking treedt, wordt in de in artikel IIA, onderdeel Ba, voorgestelde artikelen 9b, 9e, 9f en 9h, en in het in onderdeel B voorgestelde artikel 41, derde, vierde en vijfde lid, «directeur van de dienst» telkens vervangen door «raad van bestuur van de mededingingsautoriteit» en in de in artikel IIB, onderdeel AA, voorgestelde artikelen 60e, 60h, 60i en 60k, «directeur» telkens vervangen door: raad van bestuur van de mededingingsautoriteit.

2. Indien het bij koninklijke boodschap van 19 maart 2001 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Mededingingswet in verband met het omvormen van het bestuursorgaan van de Nederlandse mededingingsautoriteit tot zelfstandig bestuursorgaan (Kamerstukken 27 639) op een later tijdstip tot wet wordt verheven en in werking treedt dan deze wet, wordt op het tijdstip van inwerkingtreding van de eerstgenoemde wet in de artikelen 9b, 9e, 9f, 9h en 41 van de Elektriciteitswet 1998 «directeur van de dienst» telkens vervangen door «raad van bestuur van de mededingingsautoriteit» en wordt in de artikelen 60e, 60h, 60i en 60k van de Gaswet «directeur» telkens vervangen door: raad van bestuur van de mededingingsautoriteit.

TOELICHTING

I. ALGEMEEN

1. Inleiding

In deze nota van wijziging wordt voorgesteld de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet op een viertal punten te wijzigen. Het gaat hierbij om het opleggen van een zogenaamde switchverplichting voor netbeheerders, het toekennen van de bevoegdheid aan de directeur van de Dte om bij overtreding van de switchverplichting een bestuurlijke boete op te leggen, het verschuiven van de datum tot welke het privatiseringsverbod geldt en om een verduidelijking van de betekenis van de zogenaamde x-factor. Daarnaast worden enkele technische wijzigingen voorgesteld. Deze worden in de toelichting op de artikelen toegelicht.

2. Switchverplichting en bestuurlijke boete

Een belangrijk element voor het goed functioneren van een geliberaliseerde energiemarkt is dat afnemers die van leverancier willen wisselen, daarbij snel worden bediend. Wat elektriciteit betreft zijn hieromtrent zogenaamde switchvoorschriften opgenomen in de op artikel 36 van die wet gebaseerde tariefstructuren en voorwaarden (de zogenaamde Netcode, gepubliceerd op de web-site van Dte). In de praktijk worden die voorschriften niet altijd even goed nageleefd. De directeur Dte kan op grond van artikel 5a, eerste lid, van de Elektriciteitswet in zo'n geval een last onder dwangsom opleggen, die ertoe strekt verdere overtreding te voorkomen. De dwangsom wordt pas verbeurd als opnieuw een overtreding is begaan en nadat de in de last gestelde termijn is verstreken. Dat zou in de eerste plaats betekenen dat de Dte zelf nauwlettend de desbetreffende netbeheerder moet volgen in zijn dagelijkse praktijk om te kunnen constateren dat opnieuw de switchnorm wordt overschreden. In de tweede plaats betekent dit dat het handhavingsmiddel pas effect heeft nadat er weer overtredingen zijn geconstateerd in volgende fases, terwijl in de periode vanaf constatering van de eerste overtreding tot aan het verbeuren van de dwangsom gedurende langere tijd overtredingen kunnen zijn begaan. De last onder dwangsom is voor een overtreding als waar het hier om gaat dan ook geen slagvaardig instrument als direct normerend moet worden opgetreden. Het is daarom wenselijk dit instrument aan te vullen met het instrument van de bestuurlijke boete.

De Gaswet kent geen met de artikelen 27 tot en met 39 van de Elektriciteitswet vergelijkbare bepalingen omtrent het vaststellen van tariefstructuren en voorwaarden.

Ik vind de huidige situatie met het oog op de komende liberalisering, waarbij veel afnemers tegelijk vrij worden en potentieel dus veel switches moeten worden uitgevoerd, zoals hiervoor al vermeld niet bevredigend. Ik maak daarom van de gelegenheid gebruik om in dit wetsvoorstel een wijziging van de Elektriciteitswet en van de Gaswet voor te stellen die de switchverplichting van een netbeheerder respectievelijk een gastransportbedrijf expliciteert en tevens voorziet in de mogelijkheid voor de Dte om deze verplichting te handhaven via een bestuurlijke boete.

Door de keuze om de switchverplichting als zodanig in de wet op te nemen (waarbij de details bij ministeriële regeling worden ingevuld) wordt de verantwoordelijkheid van degene die de switch feitelijk moet uitvoeren geëxpliciteerd, zodat hieromtrent geen onduidelijkheid meer kan bestaan. Dit is temeer van belang nu ten behoeve van handhaving van deze norm het instrument van de bestuurlijke boete wordt geïntroduceerd. Bij het vaststellen van de inhoud van de switchverplichting gaat het om het vaststellen van een materiële norm ten behoeve van de afnemer van energie, waarvan het belangrijkste element is de termijn waarbinnen de netbeheerder de switch moet uitvoeren. Voor een dergelijke norm is een wettelijke basis en een ministeriële regeling een passend instrument. Daar komt bij dat overtreding van die norm bestuursrechtelijk wordt gehandhaafd door de Dte. Mijns inziens is het niet wenselijk alle bevoegdheden, zowel de regelgevende als de bevoegdheid om bestuurlijke boetes op te leggen, bij één orgaan te concentreren. De gekozen constructie voorkomt dat. Die constructie biedt nog als bijkomend voordeel dat de wijze van vaststelling voor elektriciteit en gas dezelfde is.

De keuze voor de bestuurlijke boete is in dit geval, waarbij het gaat om een eenvoudig vast te stellen overtreding, het meest effectieve instrument en de Dte als toezichthouder het meest geschikt. De Dte zal hierbij voornamelijk op basis van klachten opereren. De precieze uitwerking van een en ander wordt in de artikelsgewijze toelichting op de onderdelen A en H nader uiteengezet.

3. Verschuiven datum privatiseringsverbod

Door middel van de vijfde nota van wijziging was in dit wetsvoorstel een tijdelijk privatiseringsverbod voor netwerkbedrijven opgenomen, tot 1 januari 2004. Deze datum was mede gekozen opdat in de tussentijd wetgeving kon worden voorbereid die het toezicht op die bedrijven zou aanscherpen. Door de politieke verwikkelingen van de laatste maanden is de voorbereiding van een dergelijk wetsvoorstel vertraagd. Daarom stel ik voor de opgelopen vertraging te verdisconteren in de termijn en deze op te schuiven tot 1 juli 2004. Daarnaast wordt, zoals is besproken in het wetgevingsoverleg dat op 2 december 2002 plaatsvond met de Vaste commissie voor Economische Zaken van de Tweede Kamer, voorzien in de mogelijkheid die datum in een drietal gevallen op te schuiven (zie de onderdelen E en J van deze nota van wijziging).

In de eerste plaats wordt bepaald dat, indien de datum waarop de elektriciteits- en de gasmarkt voor kleinverbruikers wordt geliberaliseerd, bij algemene maatregel van bestuur wordt opgeschoven naar een later tijdstip dan 1 januari 2004, het tijdelijke privatiseringsverbod dienovereenkomstig meeschuift. Privatisering kan immers pas plaats vinden als ervaring is opgedaan met een geliberaliseerde markt.

In de tweede plaats wordt in de wet een koppeling gelegd met de in voorbereiding zijnde wetgeving met betrekking tot een verscherpt toezicht op netbeheerders. Deze wetgeving zal uiteraard met voortvarendheid worden voorbereid. Voor de zekerheid wordt evenwel toch een mogelijkheid opgenomen om de datum bij ministeriële regeling met ten hoogste zes maanden op te schuiven indien het desbetreffende wetsvoorstel op 1 juli 2004 nog niet tot wet is verheven en in werking is getreden.

Ten slotte, maar zeker niet het minst belangrijk, kan het tijdelijke privatiseringsverbod met ten hoogste zes maanden worden verlengd indien uit de beoordeling van de opening de geliberaliseerde markt voor kleinverbruikers blijkt dat de marktopening grote problemen heeft opgeroepen. Er moet dan sprake zijn van zwaarwegende redenen die rechtvaardigen dat het verbod op privatisering van netwerken verlengd wordt. Zoals ik heb aangekondigd in het genoemde wetgevingsoverleg, zal ik de ontwikkelingen op die markt zorgvuldig volgen en hierover regelmatig aan de Tweede Kamer rapporteren. Alvorens de datum bij ministeriële regeling wordt verlengd, zal ik daarover met de Tweede Kamer overleggen. Ook dit wordt in de wet vastgelegd.

4. Verduidelijking vaststelling x-factor

In de tweede nota van wijziging zijn naar aanleiding van een uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven in de zogenaamde Rendo-zaak (uitspraak van 6 februari 2002, no. AWB 01/623 S2, nog niet gepubliceerd) over de vaststelling van leveringstarieven in de Elektriciteitswet en in de Gaswet enkele wijzigingen voorgesteld in de artikelen 41 van de Elektriciteitswet en 80 van de Gaswet. Hierbij werd onder meer vastgelegd dat de korting ter bevordering van een doelmatige bedrijfsvoering door netbeheerders (de zogenaamde efficiencyfactor ofwel x-factor) voor iedere netbeheerder afzonderlijk kan worden vastgesteld. In de toelichting op die nota van wijziging is uiteengezet dat uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever een systeem voor ogen had waarbij er sprake is van een generieke korting, gecorrigeerd met door de netbeheerder niet-beïnvloedbare omstandigheden. Onlangs (uitspraak van 13 november 2002, no. AWB 01/841, 01/847 tot en met 853, 01/955, 01/956, nog niet gepubliceerd) heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven een uitspraak gedaan over door de directeur Dte vastgestelde efficiency-kortingen bij transporttarieven. Ook in deze uitspraak is vastgesteld dat de wettekst thans geen ruimte biedt voor individuele efficiency-kortingen. In haar uitspraak overweegt het CBB onder andere dat de wetgevingsgeschiedenis niet eenduidig is ten aanzien van de bedoelingen van de wetgever ten aanzien van de elementen die bij de vaststelling van der x-factor een rol spelen. Bij nader inzien geeft ook de toelichting op de tweede nota van wijziging niet volledig weer welke elementen bij de vaststelling van de x-factor een rol dienen te spelen. Ik acht het dan ook noodzakelijk om in deze nota van wijziging alsnog duidelijkheid in de wettekst te scheppen over enkele doelstellingen van het reguleringssysteem, zoals die indertijd in de toelichting bij het voorstel van wet tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998 ten behoeve van het stellen van nadere regels ten aanzien van het netbeheer en de levering van elektriciteit aan beschermde afnemers en de discussies met de Tweede en Eerste Kamer tot uitdrukking zijn gebracht (Kamerstukken II 1998/99 26 303, nr. 3, blz. 6, Kamerstukken I 1998/1999 26 303, nr. 225f, blz. 9).

II ARTIKELEN

Onderdelen A en H

In deze onderdelen wordt de regeling voor de bestuurlijke boete in onderscheidenlijk de Elektriciteitswet en de Gaswet ingevoegd.

De voorgestelde bepalingen zijn zoveel mogelijk ontleend aan het voorontwerp voor de vierde tranche van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Gekozen is voor een vast boetebedrag, 750 euro. Bij de bepaling van de hoogte van het bedrag is een afweging gemaakt tussen aan de ene kant het belang van de norm die wordt geschonden en het feit dat de overtreders uitsluitend bedrijven zijn en aan de andere kant de rechtsbescherming van de overtreder nu een bepaling over de schorsende werking van de beschikking ingeval van bezwaar of beroep ontbreekt. Een vast boetebedrag vereenvoudigt de taak van de Dte. Zij behoeft immers niet meer van geval tot geval af te wegen en te motiveren of de hoogte van het bedrag in overeenstemming is met de ernst van de overtreding (zie artikel 5.4.1.7, tweede lid, voorontwerp vierde tranche Awb). Ook de procedure die moet leiden tot een boetebeschikking is afgestemd op de systematiek van het voorontwerp. Zo is voorzien in de verplichting een rapport op te maken van de overtreding (artikel 9c Elektriciteitswet en artikel 60f Gaswet). Verder wordt de overtreder altijd in de gelegenheid gesteld van zijn zienswijze te doen blijken (artikel 9e Elektriciteitswet en artikel 60h Gaswet) en is – in overeenstemming met de vereisten van artikel 6 van het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden – voorzien in een zwijgrecht. Ook is een cautieplicht opgenomen (zie voor beide punten artikel 9d Elektriciteitswet en artikel 60g Gaswet).

In het voorgestelde artikel 9b, tweede lid, van de Elektriciteitswet en het voorgestelde artikel 60e, tweede lid, van de Gaswet is bepaald dat geen boete wordt opgelegd voor zover de overtreding niet aan de overtreder kan worden verweten. Deze bepaling houdt verband met de zogenaamde onschuldpresumptie van artikel 6 van het EVRM. Het gaat hierbij echter niet om schuld in de zin van verwijtbaarheid, maar in de zin van daderschap. Het bestuursorgaan behoeft niet aan te tonen dat verwijtbaar is gehandeld, mits de betrokkene de gelegenheid krijgt aan te tonen dat hem van de overtreding geen verwijt kan worden gemaakt.

Tegen de boetebeschikking staat bezwaar en beroep open. Deze hebben geen schorsende werking omdat dat mijns inziens met het oog op een slagvaardige handhaving minder gewenst is. De overtreding is voorts eenvoudig vast te stellen en de hoogte van de boete is niet zodanig dat de betaling de bedrijfsvoering van de netbeheerder of het gastransportbedrijf niet in gevaar brengt. Daarenboven wordt de betrokkenen gehoord voordat de boete wordt opgelegd. Naar mijn mening voldoet het voorgestelde systeem ook in dit opzicht aan artikel 6 van het EVRM. Het niet voorzien in schorsende werking is in lijn met het voorontwerp vierde tranche Awb (zie de toelichting op artikel 5.4.1.2 voorontwerp).

Het voorgestelde nieuwe onderdeel bA bewerkstelligt dat de bevoegdheid voor de Dte om een last onder dwangsom op te leggen ingeval van overtreding van de switchverplichting voor elektriciteit, blijft gehandhaafd. Aangezien de verplichting in artikel 25 wordt geregeld, wordt de opsomming in artikel 5a van de Elektriciteitswet met dat artikel aangevuld.

Onderdelen B en G

In deze onderdelen wordt de zogenaamde switchverplichting voorgesteld. Deze verplichting wordt nader ingevuld bij ministeriële regeling. Daarin moet in ieder geval de termijn worden opgenomen waarbinnen de leverancierswisseling moet geschieden. De termijn zal voor alle afnemers hetzelfde zijn, ongeacht de omvang van hun afname, een en ander overeenkomstig de huidige praktijk. Vanzelfsprekend moet de afnemer de nodige gegevens verstrekken over de wisseling.

Onderdelen C en I

De artikelen 41 van de Elektriciteitswet en 80 van de Gaswet bepalen in de aanhef onder meer dat de transporttarieven worden vastgesteld met inachtneming van het belang dat door middel van marktwerking ten behoeve van afnemers een doelmatige bedrijfsvoering wordt bevorderd. Wat houdt een doelmatige bedrijfsvoering in deze context nu in?

In een markt met concurrentie betekent doelmatig handelen dat een bedrijf alleen die kosten maakt die noodzakelijk zijn en kunnen worden terugverdiend, inclusief een redelijk rendement op het daadwerkelijk geïnvesteerde vermogen voor de kapitaalverschaffers van het bedrijf. Een bedrijf dat niet efficiënt handelt of meer dan een redelijk rendement uitkeert aan haar kapitaalverschaffers, zal in een concurrerende markt niet kunnen voortbestaan. Immers, de klanten van dit bedrijf zullen kiezen voor de goedkopere concurrent waar zij «meer waar voor hun geld krijgen». De bedoeling van het reguleringssysteem in de Elektriciteitswet 1998 en Gaswet is om bedrijven die zich in een monopoloïde situatie bevinden een prikkel te geven net zo doelmatig te handelen als bedrijven op een markt met concurrentie. Dat wordt ook tot uitdrukking gebracht door de verwijzing naar het begrip marktwerking in de eerder genoemde artikelen 41, eerste lid, en 80, eerste lid. Dit betekent in de eerste plaats dat eventuele overwinsten die qua omvang uitgaan boven het redelijk rendementsniveau (monopoliewinsten) bij deze bedrijven moeten worden teruggebracht tot een redelijk rendement. In de tweede plaats zullen de bedrijven ernaar moeten streven om net zo efficiënt te werken als het meest efficiënte bedrijf in de sector. In de derde plaats zal de sector sowieso als geheel haar efficiencyniveau dienen te verhogen.

Uit de genoemde recente uitspraak van het CBB inzake transporttarieven blijkt dat het CBB van oordeel is dat deze laatste doelstelling duidelijk in de wettekst tot uitdrukking komt. Ten aanzien van de eerste twee zijn er overwegingen van het CBB die erop duiden dat daarover kan worden getwijfeld. Ik kies er daarom voor een en ander thans uitdrukkelijk vast te leggen. De onderdelen C en I van de nota van wijziging strekken daartoe.

De bepaling dat de korting mede dient om de gelijkwaardigheid in de doelmatigheid van de bedrijfsvoering van de netbeheerders te bevorderen kan als volgt nog nader worden toegelicht. Om de bedrijven te stimuleren de gewenste doelmatigheidsverbeteringen te realiseren voorziet de wet in een korting op de tarieven (x-factor). Bedrijven die beter presteren dan de efficiencydoelstelling, mogen het extra behaalde rendement behouden. Om er voor te zorgen dat de verschillende bedrijven een even grote kans hebben om de efficiencydoelstelling te behalen, is het van belang dat eerst efficiencyverschillen tussen de bedrijven worden weggenomen. Immers, een bedrijf dat erg inefficiënt is kan makkelijker een grotere efficiencyverbetering behalen dan een bedrijf dat wel efficiënt is. In de wetgevingsgeschiedenis is daarom destijds al aangegeven dat een overgangsperiode nodig is om deze efficiencyverschillen weg te werken. Het wegwerken van deze efficiencyverschillen kan alleen maar via een individuele efficiencykorting. De mogelijkheid van zo'n korting werd, zoals hiervoor is vermeld, uitdrukkelijk in de wettekst vastgelegd door middel van de tweede nota van wijziging. Niet voldoende duidelijk werd hierbij dat een van de doelstellingen van die korting is het wegwerken van individuele efficiency-verschillen. In de toelichting op de tweede nota van wijziging is alleen ingegaan op een ander element van die individuele korting, namelijk individuele niet-beïnvloedbare omstandigheden. Dat blijft uiteraard een permanent onderdeel bij de vaststelling van de individuele factor. Het wegwerken van efficiency-verschillen is een element dat alleen in de eerste fase een rol speelt.

Het systeem dat door de Dte wordt toegepast om de efficiency-verschillen weg te werken kan als volgt worden toegelicht. Voor de bepaling van de x-factor heeft de wetgever een systeem voor ogen gehad waarmee zo min mogelijk wordt ingegrepen in de individuele bedrijfsvoering van de verschillende bedrijven. Bij de behandeling van het wetsvoorstel werd destijds al aan een systeem van benchmarking gedacht. Dat is ook wat in de praktijk gebeurt. In het door Dte toegepaste benchmark systeem worden bedrijven met elkaar vergeleken aan de hand van hun uiteindelijk gerealiseerde prestatie (output), zonder dat naar individuele investeringsbeslissingen wordt gekeken. Hierbij worden bedrijven ook rekenkundig met elkaar vergelijkbaar gemaakt. Dat is nodig om een goede vergelijking mogelijk te maken. Dit geldt bijvoorbeeld voor gegevens over waardering van bedrijfsmiddelen, afschrijvingtermijnen en de bepaling van een redelijk rendement.

Onderdelen D, H, onder AB, en K, artikel IIC

De wijzigingen in deze onderdelen bewerkstelligen dat tegen boetebeschikkingen van de directeur Dte beroep in twee instanties openstaat, namelijk in eerste instantie bij de rechtbank Rotterdam en hoger beroep bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven. Deze eis vloeit voort uit artikel 14 van het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten.

Onderdeel F

In dit onderdeel wordt een onjuiste verwijzing verbeterd.

Onderdeel K, artikel IID

Op grond van dit onderdeel vervallen de bepalingen in de zogenaamde Netcode zodra de ministeriële regeling omtrent de switch-verplichting in werking is getreden. Hierdoor worden samenloopproblemen voorkomen.

Onderdeel K, artikel IIE

De voorgestelde wijzigingen in de Elektriciteitswet en de Gaswet kennen de directeur Dte de bevoegdheid toe een bestuurlijke boete op te leggen. In dit artikel wordt een zogenaamde samenloopbepaling voorgesteld, die zeker stelt dat als het wetsvoorstel waarbij het bestuursorgaan van de NMa wordt omgevormd tot zelfstandig bestuursorgaan, tot wet wordt verheven en in werking treedt, de terminologie van de in dit wetsvoorstel voorgestelde wijzigingen daarmee in overeenstemming is.

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

J. G. Wijn

Naar boven