28 174
Wijziging van de Overgangswet elektriciteitsproductiesector in verband met de financiering van de tegemoetkoming aan de elektriciteitsproductiesector uit de algemene middelen en van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet omwille van de correctie van enkele tariefbepalingen alsmede in verband met een tijdelijk verbod van privatisering van netwerkbedrijven

nr. 14
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 9 september 2002

Met het oog op een goede energievoorziening is al geruime tijd discussie gaande over de voorwaarden waaronder regionale netwerkbedrijven, die er voor zorgen dat elektriciteit en gas getransporteerd worden, kunnen worden vervreemd. Dat heeft tot op heden niet geresulteerd in een helder beleid. De aandelenvervreemding heeft in de discussie met uw Kamer nog geen vaste vorm gekregen1. Ik wil dat veranderen. Daartoe wil ik de vervreemding van regionale netwerkbedrijven tot 1 januari 2004 bevriezen en in de tussentijd de wetgeving aanscherpen, zodat ik zonodig effectiever kan ingrijpen en strenger toezicht kan houden. Dit is een uitwerking van het strategisch akkoord van het kabinet. De aangescherpte wetgeving zal uitgaan van de volgende hoofdlijnen:

• Een systematisch en streng toezicht op de netwerkbedrijven, die essentieel zijn voor een goede energievoorziening.

• Krachtige instrumenten voor mij om de energievoorziening te kunnen garanderen: het licht moet blijven branden en het gas moet blijven stromen.

• Daarvan uitgaande bied ik zoveel mogelijk ruimte voor consumenten om hun eigen keuzes te maken, hetgeen zal leiden tot een betere prijs-kwaliteitverhouding.

Voordat ik specifiek op mijn benadering hierbij in ga schets ik in het kort eerst het totale beeld van de Nederlandse energievoorziening en mijn beleidslijn daarbij.

1. Het speelveld

Een betrouwbare energievoorziening is essentieel voor het functioneren van de Nederlandse samenleving. De Nederlandse energievoorziening bestaat uit producenten, netwerkbedrijven en leveringsbedrijven, zoals in bijgevoegd schema (zie bijlage) is weergegeven.

• De markt van elektriciteitsproductiebedrijven is al een aantal jaren geheel geliberaliseerd. Ook is de verkoop van aandelen vrij en zijn drie van de vier elektriciteitsproducenten voor 100% in handen van private buitenlandse bedrijven. De voorziening is kwalitatief goed. Er zijn op de korte termijn geen zorgen over de leveringszekerheid. Met het oog op de wat langere termijn ben ik op dit moment bezig met een onderzoek naar de voorzieningszekerheid aan de kant van de productie. Een vraag daarbij is of een stroomcrisis zoals in Californië ook in Nederland kan plaatsvinden. Eind dit jaar zal ik de Kamer een brief over voorzieningszekerheid sturen. In deze brief gaat het om de vraag hoe we knelpunten kunnen voorspellen en welke instrumenten ik dan zou moeten hebben om in noodgevallen in te kunnen grijpen.

• De gasproductie wordt verzorgd door NAM en diverse andere maatschappijen. Dit is een vrije internationale markt.

• Over de structuur van het zogenaamde «gasgebouw» (de publiek private samenwerking voor winning en afzet van aardgas) vindt intensief overleg plaats tussen de Staat en Shell en Exxon. Speciale aandacht daarbij wordt gegeven aan het kleine veldenbeleid, het transportnet van Gasunie en de opslagfaciliteiten. Het transportnet is een essentiële voorziening die ten dienste moet staan van de hele Nederlandse economie. Ik streef er naar om de eigendom van dit transportnet conform de wens van de meerderheid van de Tweede Kamer in handen te brengen van de Staat.

• Het hoogspanningsnet voor elektriciteit («TenneT») is sinds 2001 in handen van de Staat. Een goed en effectief toezicht op dit netwerk blijft noodzakelijk. TenneT is verantwoordelijk voor de betrouwbaarheid van het net.

• De regionale distributiebedrijven voor elektriciteit en gas zijn wettelijk gesplitst in een commercieel leveringbedrijf en een netwerkbedrijf. Vaak maken deze bedrijven wel deel uit van één holding. Deze holdings zijn zelfstandige ondernemingen met de NV als rechtsvorm, die doorgaans een structuurvennootschap zijn. De aandelen zijn meestal nog in handen van provincies en gemeenten. Deze overheden vervullen echter nauwelijks tot geen taak bij het waarborgen van de energievoorziening.

• De leveringsbedrijven zijn de laatste jaren steeds meer gewone commerciële ondernemingen geworden. De markt voor de handel in gas en elektriciteit is inmiddels voor ruim 66% een vrije markt met toenemende concurrentie. Er is sprake van nieuwe toetreding van Nederlandse en buitenlandse private ondernemingen. Op 1 oktober 2003 wil ik ook de kleinverbruikers vrijheid van leverancierskeuze geven. Er blijft dan wettelijk toezicht op de levering aan kleinverbruikers en er komt een regeling voor het geval een leverancier failliet zou gaan. Een zogenaamde «supplier of last resort». De voorbereidingen van de energiebedrijven op de volledige marktopening zullen door mij periodiek worden getoetst.

• De regionale netwerkbedrijven blijven monopolies. Ze vervullen een essentiële functie zodat streng toezicht noodzakelijk blijft. Belangrijk is dan ook dat een krachtige toezichthouder (de Dienst uitvoering en toezicht Energie) de feitelijke prestaties van de bedrijven toetst. De door de Elektriciteitswet 1998 en Gaswet al voorgeschreven splitsing tussen levering en netwerk is essentieel om te voorkomen dat het commerciële leveringsbedrijf misbruik maakt van informatie of winsten uit het netwerkbedrijf. Het netwerk is immers een monopolie. Ik zal veel prioriteit geven om deze splitsingsregels streng te handhaven. Geen commerciële avonturen met monopoliewinsten.

2. Positie regionale netwerkbedrijven

Ik stel de volgende benadering voor wat betreft de wijze waarop regionale netwerkbedrijven te zijner tijd kunnen worden vervreemd als de regionale en lokale aandeelhouders daartoe zouden willen besluiten. Gegeven daarbij is dat, zoals gezegd, de eigendom van die bedrijven niet in handen van de Staat maar – indirect – in handen van de gemeenten en provincies ligt.

• Intrekking beleidsregels en wetsvoorstel

Ik wil eenvoudige maar strakke en effectieve regelgeving. De huidige beleidsregels en het wetsvoorstel zijn te ingewikkeld, zo blijkt uit de ervaringen tot nu toe. Gegeven die ervaringen, heb ik de beleidsregels met ingang van heden ingetrokken en zal ik het wetsvoorstel vervangen door een door mij voor te bereiden nieuw wetsvoorstel ter gerichte versterking van het toezicht. Zodra uw Kamer heeft aangegeven mijn in deze brief neergelegde beleidslijn te onderschrijven, zal ik machtiging vragen tot intrekking van het wetsvoorstel.

• Aanvullende wetgeving en versterking toezicht

Ik wil mij richten op de échte meetbare prestaties van de bedrijven en niet op ingewikkelde interne bedrijfsstructuren:

• Vereist is een systematisch en streng toezicht op de essentiële taken van de netwerkbedrijven. De bedrijven moeten voldoen aan hoge kwaliteitseisen en beschikken over een gecertificeerd kwaliteitsborgingssysteem.

• De netwerktaken moeten onafhankelijk van commerciële taken worden bestuurd.

• De prestaties zullen regelmatig onafhankelijk worden gemeten en gepubliceerd.

• De regionale netwerkbedrijven dienen aan scherpere informatieverplichtingen te voldoen, zowel wat betreft de kwaliteit als de investeringen in nieuwe capaciteit en onderhoud.

• Bij kwaliteitsvermindering of achterblijven van investeringen zal worden ingegrepen: zero tolerance voor essentiële bedrijven. Zonodig zal ik uiteindelijk een andere beheerder aanwijzen die alle noodzakelijke bevoegdheden over de netwerken krijgt. Ik denk daarbij aan een centrale rol voor de beheerder van het landelijke hoogspanningsnet TenneT.

• Derden zoals financiers, leasebedrijven en andere betrokkenen mogen nooit een negatieve invloed kunnen uitoefenen op de kwaliteit van de netwerken.

• Ik zal de wetgeving op dit terrein aanscherpen.

• Vervreemding regionale netwerkbedrijven

• Door middel van een nota van wijziging op het bij de Tweede Kamer aanhangige voorstel voor de Overgangswet elektriciteitsproductiesector stel ik voor de vervreemding van regionale netwerkbedrijven tot 1 januari 2004 te bevriezen. Dat is in lijn met de motie die de Tweede Kamer begin juli jl. heeft aangenomen. Indien op 1 januari 2004 onverhoopt de aangescherpte wetgeving nog niet in werking is, dan leidt het wettelijk systeem ertoe dat ook na die datum privatiseringsverzoeken door mij getoetst moeten worden. Vooruitlopend op de bedoelde wetsaanpassing zal ik met ingang van heden geen instemming verlenen op nieuwe aanvragen om instemming met de vervreemding van netwerkbedrijven.

• Ik acht dit gewenst teneinde in de tussentijd te komen tot de hiervoor al genoemde aanscherping van de wetgeving. Indien de wetgeving is aangescherpt is er in alle gevallen sprake van effectief en streng toezicht waarbij kwaliteit van de netten en het voorkomen van storingen voorop staan. Dan is niet langer relevant of de eigendom van de bedrijven in handen is van mede-overheden of van private partijen.

• Ik maak bij deze benadering geen onderscheid tussen de vervreemding van een meerderheid of een minderheid van de aandelen. Dat is te ingewikkeld en leidt tot veel administratieve lasten. Het is mede daardoor in een aantal situaties onvoldoende effectief. Immers, ondernemingsrechtelijk staat een meerderheidsbelang niet altijd garant voor de daarbij behorende zeggenschap.

• Vervreemding van regionale netwerkbedrijven wordt wat mij betreft mogelijk vanaf 1 januari 2004 Voorwaarde is wel dat dan de nieuwe wetgeving van kracht is. Ook zal er dan volledige liberalisering van de Nederlandse energiemarkt zijn. Het motto daarbij is: eerst liberaliseren en dan privatiseren.

Ook zullen dan de wijzigingsvoorstellen van de Europese Commissie voor de elektriciteits- en gasrichtlijn naar verwachting zijn aangenomen.

Vervreemding commerciële leveringsbedrijven

Ik zie geen noodzaak de eventuele vervreemding van leveringsbedrijven nu niet toe te staan. Deze bedrijven opereren op een markt met toenemende concurrentie, immers nu mag al meer dan 60% van de afnemers kiezen waar ze hun elektriciteit of gas afnemen. Als bestaande distributiebedrijven van deze mogelijkheid gebruik zouden willen maken betekent dit dat zij de netwerkbedrijven geheel juridisch moeten afsplitsen van de holding. De aandelen in het netwerkbedrijf moeten immers zoals gezegd vooralsnog bij de publieke aandeelhouders blijven.

Bestaande gevallen

Ik zal de instemming met de verkoop van het distributiebedrijf Obragas niet terugdraaien. Ook zal ik de aanvraag van Intergas inhoudelijk moeten toetsen aan de regels zoals die bestonden op het moment van de aanvraag. Een en ander laat uiteraard onverlet dat ook deze bedrijven te zijner tijd zullen moeten voldoen aan de aan te scherpen wetgeving. Ik ben namelijk gehouden voor 3 oktober a.s. op de aanvraag van Intergas te beslissen. Overigens verwacht ik spoedig – vóórdat ik met u over deze brief overleg zal kunnen hebben – de uitspraak in de gerechtelijke procedure die de aandeelhouders in het energiedistributiebedrijf Remu hebben aangespannen tegen de weigering van mijn ambtsvoorganger om instemming te verlenen met de verkoop van Remu. Zodra die uitspraak beschikbaar is zal ik u daarover informeren.

Ik zal bevorderen dat, vóórdat ik met u over mijn beleidslijn overleg kan hebben, ik ook de mening van het Inter Provinciaal Overleg en de Vereniging Nederlandse Gemeenten heb ingewonnen.

Tenslotte ga ik ervan uit met deze brief tevens de door mijn ambtsvoorganger gedane toezegging gestand te hebben gedaan inzake het geven van een kabinetsreactie op de twee laatstelijk door de Tweede Kamer aangenomen moties over vervreemding van regionale energiebedrijven.

De Minister van Economische Zaken,

H. Ph. J. B. Heinsbroek

BIJLAGE

kst-28174-14-1.gif


XNoot
1

De Tweede Kamer heeft mijn ambtsvoorganger laatstelijk op 3 juli jl. in een motie (Kamerstukken II, 2001–2002, 28 323, nr. 3) gevraagd de bestaande beleidsregels (Beleidsregels privatisering energiedistributiebedrijven Stcrt. 2001, nr. 131, pag. 8) met onmiddellijke ingang in te trekken en voorlopig geen instemming aan verdere vervreemding te verlenen. Daaraan voorafgaand was in een andere motie (Kamerstukken II, 2001–2002, 28 323, nr. 1) al gevraagd de reeds verleende toestemming voor minderheidsvervreemding van het energiebedrijf Obragas zoveel mogelijk terug te draaien. Een en ander vond plaats tegen de achtergrond van het bij de Tweede Kamer aanhangige wetsvoorstel (Kamerstukken II, 2001–2002, 28 190, nr. 3). Dat wetsvoorstel is uitvloeisel van nog weer een andere, eerdere motie (Kamerstukken II, 2000–2001, 27 250, nr. 38) van de Tweede Kamer.

Naar boven