28 173
Wetsvoorstel Bepalingen aangaande onder meer de bereiding en het in het verkeer brengen van diervoeders (Kaderwet diervoeders)

nr. 7
NADER VERSLAG

Vastgesteld 8 juli 2002

De vaste commissie voor Landbouw, Natuurbeheer en Visserij1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel heeft aanleiding gezien, met name gelegen in het feit dat een aantal van haar leden niet eerder in de gelegenheid is geweest om deel te nemen aan het voorbereidend onderzoek, nadere opmerkingen te maken en nadere vragen te stellen over de nota naar aanleiding van het verslag.

Onder het voorbehoud dat de regering de nader gestelde vragen en opmerkingen afdoende beantwoordt, acht de commissie de schriftelijke behandeling van dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.

De voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

Van der Vlies

De waarnemend griffier van de vaste commissie voor Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

Van Leiden

Inhoudsopgave

• Algemeen 2

• Voorzorgsbeginsel 2

• Verantwoordelijkheidsverdeling 3

• Handhaving en controle 3

• Retributies 4

• Nota van wijziging 4

Algemeen

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de Nota naar aanleiding van het verslag en van de Nota van wijziging. Naar aanleiding van genoemde stukken hebben de leden van de CDA-fractie nog een aantal aanvullende opmerkingen en vragen met betrekking tot de Kaderwet diervoeders. De leden van de CDA-fractie concluderen dat de regering meer duidelijkheid moet geven over de in dit Nader verslag opgenomen opmerkingen en vragen. De algemene beoordeling van het wetsvoorstel zal dan ook pas na de ontvangen reactie kunnen worden gegeven. Daarbij zullen elementen als draagvlak voor beleid, harmonisatie en realistische regels én lasten voor de sector een belangrijke rol spelen.

Voorzorgbeginsel

Op basis van elke wet kan volgens de regering uit voorzorg worden gehandeld indien er sprake is van een mogelijk risico voor de volks- en diergezondheid, de natuur en het milieu. Toch stelt de regering voor, mede met het oog op een verdere rechtsontwikkeling, het beginsel op het terrein van diervoeders te codificeren. Wat wordt precies bedoeld met de zinsnede; «met het oog op een verdere rechtsontwikkeling»? In hoeverre zal rekening gehouden worden met de mogelijkheid dat te nemen maatregelen uit voorzorg achteraf blijken te hebben geleid tot «onnodige» maatregelen? Met name omdat volgens de regering de kosten voor de eventuele maatregelen bij de sector komen te liggen. Is het in het kader van een evenwichtige verantwoordelijkheidsverdeling rechtvaardig om alle lasten altijd bij de sector neer te leggen? Volgens de leden van de CDA-fractie kan er niet altijd vanuit worden gegaan dat maatregelen die uit voorzorg worden genomen, moeten worden toegepast vanuit het perspectief dat de sector (nog) nalatig zou zijn geweest. Er wordt in dit verband in de Nota naar aanleiding van het verslag door de regering gesproken over «een premie op het verzaken van de eigen verantwoordelijkheid door de sector». Welke mogelijke alternatieven ziet de regering voor de voorgestelde kostentoedeling?

De leden van de LPF-fractie wijzen het wettelijk vastleggen van het voorzorgbeginsel in een wet als de onderhavige af. Deze leden vinden het principieel onjuist dat wettelijk vastgelegd wordt dat de regering op basis van meningen en vermoedens bepaalde voedingsstoffen uit de markt kan nemen.

Overheidshandelen dient zorgvuldig en verantwoord te zijn. Feiten en onderzoeksgegevens dienen hieraan ten grondslag te liggen.

Uiteraard kunnen uit de wet voortvloeiende maatregelen getoetst worden bij de civiele rechter en uiteraard kan het parlement zich hierover uitspreken. Echter dit zijn allemaal acties achteraf. De schade voor getroffen ondernemers of bedrijven kan dan al enorm zijn. De regering stelt dat de overheid in beginsel geen verplichting tot schadevergoeding heeft en dat de producent, en niet de overheid, de primaire verantwoordelijkheid heeft voor de veiligheid van zijn product. De leden van de LPF-fractie zijn van mening dat, waar de regering zelf de volledige en autonome bevoegdheid wil hebben om producten uit de markt te nemen, de regering ook de verantwoordelijkheid moet willen nemen voor de gevolgen. In ieder geval kan het niet zo zijn, dat de regering zich niet meer met dit aspect bemoeit.

Verantwoordelijkheidsverdeling

De leden van de CDA-fractie vragen zich af hoe de mogelijke taken en verantwoordelijkheden die het Produktschap Diervoeders zou kunnen krijgen zich verhoudt tot het geven van een eigen verantwoordelijkheid aan het Produktschap Diervoeders. Wanneer wordt precies voldaan aan de voorwaarde van de regering dat er sprake is van een duidelijke meerwaarde om het Produktschap Diervoeders in te schakelen? Blijft de definiëring van het begrip «meerwaarde» niet subjectief?

Is er inmiddels al wat meer bekend over de precieze voorwaarden waar het zogenaamde «toezicht op toezicht» aan moet voldoen? Op welke termijn wordt met betrekking tot dit punt meer duidelijkheid verwacht?

De regering is van mening, dat op gebied van voedselveiligheid geen ruimte is voor autonome normstelling door een bedrijfslichaam als het Produktschap Diervoeders. De leden van de LPF-fractie zijn het met deze stelling niet eens.

Uiteraard schept de regering een wettelijk kader als het om zaken als voedselveiligheid en gezondheid gaat en dient de regering dit af te stemmen op communautaire en internationale afspraken.

Dat neemt niet weg, dat het bedrijfsleven om haar moverende redenen hogere voedselveiligheidseisen aan producten kan stellen. Dit kan te maken hebben met de concurrentiepositie of met de wens voor een bepaalde doelgroep een onderscheidend product op te markt te brengen. In de praktijk moet het mogelijk zijn, zo stellen de leden van de LPF-fractie, dat middels een ketensysteem hogere eisen dan de wettelijke eisen op het gebied van voedselveiligheid opgenomen worden. Indien bijvoorbeeld het Produktschap Diervoeders of de Produktschappen voor Vee, Vlees en Eieren als ketenbeheerder van een dergelijk kwaliteitssysteem optreden, dient het ook mogelijk te zijn dat zij hiervoor eigenstandig via verordeningen de normen kan stellen. Deze normen kunnen uiteraard nooit lager liggen dan de wettelijke normen.

De regering is van oordeel, dat een bedrijfslichaam wèl aanvullende regels in een autonome verordening kan vastleggen als deze niet te maken hebben met de bescherming van mens, dier of milieu. De regering denkt dan aan operationele verantwoordelijkheden, zoals uitvoerende taken op het gebied van borging, zo stellen de leden van de LPF-fractie.

Deze leden zijn van mening, dat de regering hiermee Publiekrechtelijke Bedrijfsorganisaties (PBO's) gelijkstelt met iedere willekeurige gecertificeerde controle-instantie. Als voorbeeld noemen de leden van de fractie van LPF de bedrijven die, goedgekeurd door de Raad van Accreditatie, belast zijn met de controle en handhaving van wet- en regelgeving.

Op grond van welke wetgeving meent de regering de staatsrechtelijke positie van PBO's op de wijze zoals in de onderhavige Kaderwet diervoeders gestalte wordt gegeven, te kunnen beperken.

Handhaving en controle

Invoering van het wetsvoorstel in de huidige vorm betekent een uitbreiding van de personele capaciteit van de Rijksdienst voor de keuring van Vee en Vlees en de Algemene Inspectiedienst. De leden van de CDA-fractie vragen of kan worden geconcretiseerd in welke mate sprake zal zijn van een uitbreiding van deze capaciteit en hoe deze zich verhoudt tot de huidige bezetting van de genoemde diensten? Zullen de aan te trekken personeelsleden uitsluitend worden aangetrokken voor de handhaving en controle van de Kaderwet diervoeders?

Retributies

De regering geeft aan dat er niet met zekerheid kan worden gesteld dat als gevolg van hogere retributies sprake zal zijn van een verzwaring van de lasten, zo stellen de leden van de CDA-fractie. Welke signalen wijzen er op dat er geen hogere retributies zullen komen? Wat is in dit verband de stand van zaken van de zogenoemde nulmeting op grond waarvan lasten inzichtelijk kunnen worden gemaakt voorafgaand aan de beschrijving die in de uitvoeringsregeling zal worden uitgewerkt?

Nota van wijziging

In de toelichting bij onderdeel G van de Nota van wijziging wordt vermeld dat het in rekening te brengen bedrag aan controleretributies lager kan uitvallen, aangezien de intensiteit van de door de rijksoverheid zelf uit te voeren controles op de naleving van toelatingsvoorwaarden ingeval van deelname aan een bedrijfscontrolesysteem lager uitvalt. Heeft de regering inzicht in de kosten die het bedrijfscontrolesysteem voor de sector met zich meebrengt? Kunnen die kosten inzichtelijk worden gemaakt? Onderdeel K van de Nota van wijziging voorziet in de introductie van de bevoegdheid om tijdelijk af te kunnen wijken van de wet, of hetgeen bij algemene maatregel van bestuur is bepaald. Dit omdat de kans reëel zou zijn dat op korte termijn maatregelen moeten worden uitgevoerd waarvoor afwijking van de wet of algemene maatregel van bestuur nodig zou zijn. Kunnen enkele voorbeelden worden genoemd van die te verwachten situaties die zouden kunnen ontstaan?


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), fng. voorzitter, Te Veldhuis (VVD), Van Heemst (PvdA), Van Ardenne-van der Hoeven (CDA), Duivesteijn (PvdA), Kamp (VVD), Crone (PvdA), Vos (GroenLinks), Cornielje (VVD), Van Blerck-Woerdman (VVD), Meijer (CDA), Buijs (CDA), Schreijer-Pierik (CDA), Atsma (CDA), Van Ruiten (LPF), Van den Brink (LPF), Van den Brand (GroenLinks), Tichelaar (PvdA), Ormel (CDA), Teeven (LN), Koopmans (CDA), Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), De Jong (LPF), Groenink (LPF).

Plv. leden: Van Dijke (ChristenUnie), Vacature (VVD), Vacature (PvdA), Jager (CDA), Vacature (PvdA), Vacature (VVD), Vacature (PvdA), Vacature (GroenLinks), Vacature (VVD), Vacature (VVD), Mastwijk (CDA), Spies (CDA), Van Lith (CDA), Ross-van Dorp (CDA), Eerdmans (LPF), Dekker (LPF), Duyvendak (GroenLinks), Vacature (PvdA), Vacature (CDA), Jense (LN), Ormel (CDA), Van Geen (D66), Vergeer-Mudde (SP), Jukema (LPF), Smolders (LPF).

Naar boven