28 173
Bepalingen aangaande onder meer de bereiding en het in het verkeer brengen van diervoeders (Kaderwet diervoeders)

nr. 6
NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 12 juni 2002

Het wetsvoorstel wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1 worden onder verlettering van onderdeel j tot l na onderdeel i de volgende onderdelen ingevoegd:

j. bijzonder voedingsdoel: eigenschap van een mengvoeder om te kunnen voldoen aan een specifieke voedingsbehoefte van een dier waarvan het spijsverterings- of het absorptiemechanisme dan wel het metabolisme dreigt te worden verstoord, of tijdelijk of onherstelbaar is verstoord;

k. diervoeders met een bijzonder voedingsdoel: mengvoeders ten aanzien waarvan op enigerlei wijze wordt vermeld dat zij over een bijzonder voedingsdoel beschikken, en die zich gegeven hun bijzondere samenstelling of het bij de bereiding toegepaste bijzondere procédé duidelijk onderscheiden van:

1°. andere diervoeders;

2°. gemedicineerde voeders als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Diergeneesmiddelenwet;.

B

In artikel 4, tweede lid, wordt «moeten door hun aard of samenstelling geschikt zijn» vervangen door: zijn door hun aard of samenstelling geschikt.

C

In artikel 6, eerste lid, komt de tweede volzin te luiden: Daarbij kan onder meer worden bepaald welke gegevens en bescheiden worden overgelegd, alsmede dat monsters ter beschikking worden gesteld.

D

Artikel 12 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel b wordt «moeten worden overgelegd» vervangen door: worden overgelegd.

2. In de onderdelen c en d wordt «dient te worden» telkens vervangen door: wordt.

E

In artikel 19, tweede lid, wordt «artikel 5:18, tweede lid» vervangen door: artikel 5:18, derde lid.

F

In artikel 20, vierde lid, wordt «worden regelen gesteld omtrent de aanvraag tot erkenning van een zodanig systeem» vervangen door: worden regelen gesteld omtrent de voorwaarden voor erkenning van een zodanig systeem, de aanvraag tot erkenning.

G

Artikel 21 komt te luiden:

Artikel 21

1. Onze Minister kan bepalen dat bij het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet rekening wordt gehouden met:

a. de deelname aan een door Onze Minister erkend samenhangend stelsel van voorzorgsmaatregelen en daarop gerichte keuringen met betrekking tot de gezondheid en deugdelijkheid van toevoegingsmiddelen, vervangende voederproteïnen, voormengsels of diervoeders, dat is gericht op de verschillende bij de bereiding en het in het verkeer brengen betrokken ondernemingen, of

b. de toepassing van een door Onze Minister erkend bedrijfscontrolesysteem.

2. Indien aan het eerste lid, onderdeel a of b, toepassing wordt gegeven, stelt Onze Minister regelen omtrent de voorwaarden voor erkenning van een zodanig stelsel, onderscheidenlijk systeem, de aanvraag tot erkenning, de duur van de erkenning, de wijze van mededeling van een besluit inzake erkenning en omtrent de wijziging, verlenging, weigering, schorsing of intrekking van een erkenning.

H

In artikel 22, eerste en derde lid, wordt «moeten worden» telkens vervangen door: worden.

I

In artikel 25, eerste lid, onderdeel f, wordt «artikel 37, tweede lid» vervangen door: artikel 36, tweede lid.

J

In artikel 26, zesde lid, wordt «is verplicht op het eerste verzoek van Onze Minister inlichtingen te verstrekken» vervangen door: verstrekt op het eerste verzoek van Onze Minister inlichtingen.

K

In artikel 38, eerste lid, wordt «van het milieu» vervangen door: voor het milieu.

L

Artikel 39 komt te luiden:

Artikel 39

1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen de regels worden gesteld die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een communautaire maatregel.

2. Indien uitvoering van een bindend besluit als bedoeld in het eerste lid noodzaakt tot wijziging van deze wet binnen een termijn van 12 maanden na de datum van dagtekening van het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen waarin dat besluit bekend is gemaakt, kan ter uitvoering van dat besluit bij algemene maatregel van bestuur tijdelijk worden afgeweken van deze wet.

3. Indien uitvoering van een bindend besluit als bedoeld in het eerste lid noodzaakt tot uitvoering van deze wet of van een krachtens deze wet vastgestelde algemene maatregel van bestuur binnen een termijn van 4 maanden na de datum van dagtekening van het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen waarin dat besluit bekend is gemaakt, kan ter uitvoering van dat besluit bij ministeriële regeling tijdelijk worden afgeweken van deze wet, onderscheidenlijk die algemene maatregel van bestuur. De regeling wordt in het Staatsblad geplaatst.

4. Tenzij de maatregel strekt tot uitvoering van een Europese verordening of beschikking wordt de voordracht voor een krachtens het tweede lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd. Artikel 1:8, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.

5. Tenzij de regeling strekt tot uitvoering van een Europese verordening of beschikking wordt een krachtens het derde lid vast te stellen regeling niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd. Artikel 1:8, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.

6. Een voorstel van wet om de afwijking, bedoeld in het tweede of derde lid, te beëindigen, wordt zo spoedig mogelijk ingediend. De voordracht voor een algemene maatregel van bestuur om de afwijking daarvan, bedoeld in het derde lid, te beëindigen wordt zo spoedig mogelijk gedaan.

M

Na artikel 41 wordt het volgende artikel ingevoegd:

Artikel 41a

Op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip:

a. wordt aan artikel 1, eerste lid, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel l door een puntkomma, het volgende onderdeel toegevoegd:

m. ongewenste stoffen: stoffen en producten, met uitzondering van ziekteverwekkers, die in of op een diervoeder, een toevoegingsmiddel of een voormengsel aanwezig zijn en die een potentieel gevaar opleveren voor de gezondheid van mens of dier of voor het milieu, of die de productie ongunstig kunnen beïnvloeden.

b. komt artikel 2 te luiden:

Artikel 2

1. Het is verboden diervoeders, toevoegingsmiddelen en voormengsels te bereiden, te be- of verwerken, te verpakken, te etiketteren, voorhanden of in voorraad te hebben, te vervoeren of in het verkeer te brengen:

a. die niet gezond, zuiver, deugdelijk of van de gebruikelijke handelskwaliteit zijn;

b. die bij een correct gebruik een gevaar opleveren voor de gezondheid van mens of dier, of voor het milieu, of de dierlijke productie ongunstig beïnvloeden, of

c. op een wijze die misleidend kan zijn.

2. Diervoeders, toevoegingsmiddelen en voormengsels zijn in elk geval niet gezond, zuiver, deugdelijk of van gebruikelijke handelskwaliteit indien:

a. zij niet voldoen aan het bij of krachtens deze wet of bij een communautaire maatregel bepaalde in het belang van

1°. de volksgezondheid, de diergezondheid of het milieu;

2°. de afzet of de eerlijkheid in de handel, voorzover hetgeen bij of krachtens wet is bepaald voortvloeit uit een communautaire maatregel of enig andere internationale verplichting.

b. het gehalte aan ongewenste stoffen een door Onze Minister vastgesteld gehalte overschrijdt.

3. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder be- of verwerking tevens menging met andere diervoeders, toevoegingsmiddelen of voormengsels begrepen.

4. Onze Minister kan dit artikel van overeenkomstige toepassing verklaren op de door hem aangewezen producten die zijn bedoeld voor of worden gebruikt in de diervoeding en waarvan het gehalte aan ongewenste stoffen als bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, een door hem vastgesteld gehalte overschrijdt.

c. wordt in artikel 16, zesde lid, 26, zevende lid, en 27, derde lid, «artikel 2, vijfde lid», telkens vervangen door: artikel 2, vierde lid.

d. wordt artikel 38, derde lid, als volgt gewijzigd:

1. in onderdeel b wordt «ongewenste stoffen of producten» vervangen door: ongewenste stoffen;

2. in onderdeel d wordt «artikel 2, vijfde lid» vervangen door: artikel 2, vierde lid.

Toelichting

In deze toelichting ga ik, mede namens de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, in op de wijzigingen in het wetsvoorstel. Met uitzondering van de onderdelen A, L en M zijn de wijzigingen van technische, niet inhoudelijke aard.

A

In artikel 4, tweede en derde lid, van het wetsvoorstel zijn enkele algemene regels neergelegd over diervoeders met een bijzonder voedingsdoel, ter implementatie van de artikelen 1, tweede lid, derde gedachtestreep, en 3 van richtlijn nr. 93/74/EEG van de Raad van 13 september 1993 betreffende diervoeders met een bijzonder voedingsdoel (PbEG L 237). De overige te implementeren bepalingen van deze richtlijn zullen worden opgenomen in de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 4, eerste lid, van het wetsvoorstel. Een definitie van «bijzonder voedingsdoel», alsook van «diervoeders met een bijzonder voedingsdoel», ontbrak tot dusverre in het wetsvoorstel. Dit onderdeel voorziet hier alsnog in. De definities zijn ontleend aan artikel 2, onderdelen c en d, van voornoemde richtlijn.

B, C, D, E, F, H, I, J en K

Deze onderdelen strekken tot redactionele wijziging, en beogen derhalve geen inhoudelijke wijzigingen aan te brengen in het wetsvoorstel.

G

Onderdeel G strekt tot wijziging van het voorgestelde artikel 21. De oorspronkelijke versie van dit artikel voorzag in een bevoegdheid van de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij om op rijksniveau controles op de naleving voor te schrijven. Bij nader inzien heeft een dergelijke bevoegdheid geen toegevoegde waarde aangezien er per definitie toezicht plaatsvindt op de naleving van de bij en krachtens dit wetsvoorstel gestelde regels. Wel is het zaak om tot uitdrukking te brengen dat bij het toezicht rekening kan worden gehouden met systemen van bedrijfscontrole, voorzover deze voldoen aan door de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij te stellen eisen. Zoals in paragraaf 1 van de nota naar aanleiding van het verslag over dit wetsvoorstel is gememoreerd, zullen deze bedrijfssystemen vooral een rol gaan spelen bij de zogenoemde post-toelatingsactiviteiten. Daarbij kan het voor deze handelingen in rekening te brengen bedrag aan controleretributies lager uitvallen, aangezien de intensiteit van de door de rijksoverheid zelf uit te voeren controles op de naleving van toelatingsvoorwaarden ingeval van deelname aan een bedrijfscontrolesysteem eveneens lager uitvalt. Het voorgestelde artikel 21, zoals thans gewijzigd, voorziet in een basis om dergelijke systemen te erkennen.

K

Dit onderdeel voorziet in de introductie van de bevoegdheid om, voorzover dat nodig is uit het oogpunt van tijdige implementatie van Europese maatregelen, bij gedelegeerde regelgeving tijdelijk af te wijken van de wet, of van hetgeen bij algemene maatregel van bestuur is bepaald. In het oorspronkelijke wetsvoorstel was weliswaar voorzien in de bevoegdheid om ter implementatie regels te stellen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur, maar niet in de mogelijkheid om af te wijken van de wet of een algemene maatregel van bestuur. Juist op het vlak van de diervoederregelgeving is de kans reëel dat op korte termijn maatregelen moeten worden uitgevoerd waarvoor afwijking van de wet of een algemene maatregel van bestuur nodig is. Zoals in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel is vermeld (Kamerstukken II 2000/01, 28 173, nr. 3, blz. 7 e.v.) wordt de Nederlandse diervoederregelgeving vrijwel geheel bepaald door de Europese regelgeving over diervoeders, die bovendien sterk in beweging is. Vaak gelden voor nieuwe communautaire maatregelen die moeten worden uitgevoerd door lidstaten implementatietermijnen van korte duur. Het voorgestelde artikel 39 is in lijn met hetgeen is verwoord in het kabinetsstandpunt «Versnelde implementatie van EG- en andere internationale besluiten» (Kamerstukken II 1998/99, 26 200 VI, nr. 65) en een daarop betrekking hebbende vervolgnotitie (Kamerstukken II 1999/2000, 26 800 VI, nr. 79).

L

Onderdeel L voorziet in de vervanging van artikel 2 en enkele daarmee samenhangende artikelen met het oog op implementatie van de nieuwe richtlijn nr. 2002/32/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 mei 2002 inzake ongewenste stoffen in diervoeding (PbEG L 140), die richtlijn nr. 1999/29/EG van de Raad van 22 april 1999 inzake ongewenste stoffen en producten in diervoeding (PbEG L 115) zal vervangen. De belangrijkste wijzigingen zijn de verbreding van het toepassingsbereik van de regels over ongewenste stoffen tot toevoegingsmiddelen en voormengsels, en het vervallen van de mogelijkheid om diervoeders waarin teveel ongewenste stoffen aanwezig zijn, onder bepaalde voorwaarden toch in het verkeer te brengen. Dat brengt mee dat het toepassingsbereik van artikel 2 zoals neergelegd in het eerste en het tweede lid, moet worden verbreed, en dat het derde lid van dat artikel moet komen te vervallen.

De Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

G. H. Faber

Naar boven