28 170
Gelijke behandeling op grond van leeftijd bij arbeid, beroep en beroepsonderwijs (Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid)

nr. 6
NADER VERSLAG

Vastgesteld 17 april 2002

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid1 heeft, na kennisneming van de nota naar aanleiding van het verslag, nog behoefte nadere vragen en opmerkingen aan de regering voor te leggen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel genoegzaam voorbereid.

1. Objectieve rechtvaardiging

De leden van de PvdA-fractie constateren dat in het verslag de objectieve rechtvaardiging vaak aan de orde wordt gesteld, omdat die heel belangrijk is in dit wetsvoorstel. De objectieve rechtvaardiging bepaalt immers het verschil tussen gerechtvaardigd en ongerechtvaardigd onderscheid. In dat kader vragen deze leden naar de inventarisatie van leeftijdsgrenzen in wet- en regelgeving, om zo inzicht te krijgen in de manier waarop de regering de criteria hanteert en motiveert. Zij zeggen het te waarderen dat in de nota naar aanleiding van het verslag een overzicht wordt geboden. In het geleverde overzicht wordt echter niet duidelijk hoe de geïnventariseerde wet- en regelgeving is onderworpen aan de doel-middelentoets: is sprake van een legitiem doel, een passend middel én een noodzakelijk middel. Want slechts wanneer al deze vragen bevestigend zijn beantwoord, kan sprake zijn van een gerechtvaardigd onderscheid, stelt de regering terecht. Echter, bij vrijwel alle geïnventariseerde regelingen in het overzicht komt slechts één criterium aan de orde. Bovendien ontbreekt de motivering vaak. Belangrijk is dat de regering inzicht verschaft in de vraag waarom het doel legitiem én het middel geschikt én noodzakelijk is. De leden van de PvdA-fractie vragen de regering het overzicht zo aan te passen dat duidelijk wordt hoe de inventarisatie per regeling heeft uitgepakt op de drie criteria en waarom.

Bij de objectieve rechtvaardiging voor de benoemde uitzondering van ontslag bij 65 jaar wordt in de nota naar aanleiding van het verslag het verslag een viertal argumenten aangevoerd, maar niet wordt aangegeven wat het legitieme doel is, en waarom het middel geschikt en noodzakelijk is. Kan de vraag naar een nadere toelichting op de objectieve rechtvaardiging van onderscheid op leeftijd bij ontslag op 65-jarige leeftijd nog eens beantwoord worden langs de lijnen van de in de wet genoemde criteria (legitimiteit, doelmatigheid én proportionaliteit)?

Alvorens de leden van de VVD-fractie onderhavig wetsvoorstel gereed voor plenaire behandeling achten, wensen zij op enkele punten nog nader duidelijkheid van de regering. De aan het woord zijnde leden hebben geen afdoende antwoord gekregen op de vraag op welke wijze andere lidstaten van de Europese Unie de Europese richtlijn hebben geïmplementeerd dan wel zullen gaan implementeren. Met name willen zij weten welke andere lidstaten het enkele feit van het passeren van de 65-jarige leeftijd als objectieve rechtvaardigingsgrond beschouwen. Wordt door sommige lidstaten een andere leeftijdsgrens gehanteerd? Zo ja, welke? En zijn er lidstaten die, net zoals de Verenigde Staten, geen enkele leeftijd als algemene objectieve rechtvaardigingsgrond voor alles en iedereen beschouwen?

Voorziet de regering een tendens dat de leeftijdsgrens, welke de regering thans op 65 jaar wil stellen, in de loop der tijd – mede gelet op de toenemende gemiddelde leeftijd – zal worden opgehoogd dan wel helemaal zal worden losgelaten? Zo ja, binnen welke termijn? Zo nee, waarom niet?

Wat is de belangrijkste overweging voor de regering om die leeftijdsgrens thans op 65 jaar te stellen? Of met andere woorden, wat verzet zich er tegen om die leeftijdsgrens hoger te stellen dan wel los te laten? Zien de leden van de VVD-fractie het goed dat met name het arbeidsrecht in Nederland, dat een preventieve ontslagtoets kent, het grootste obstakel vormt om de leeftijdsgrens in deze antidiscriminatiewetgeving los te laten?

Voorts vragen de aan het woord zijnde leden welke invloed de algemene rechtvaardigingsgrond van 65 jaar, om onderscheid te mogen maken naar leeftijd, heeft op functies en/of beroepen waarin van oudsher al dan niet wettelijke hogere leeftijdsgrenzen golden of nog steeds gelden. Is ontslag van een commissaris, rechter of hoogleraar na inwerkingtreding van onderhavige wet ineens gerechtvaardigd vanaf 65-jarige leeftijd, terwijl dat zonder deze wet pas op latere leeftijd het geval zou zijn geweest? Ten slotte wensen de leden van de VVD-fractie een nadere verduidelijking van het begrip «objectieve rechtvaardiging» en een deugdelijke argumentatie waarom daarvan sprake is in de regelgeving, zoals genoemd in de bijlage van de nota naar aanleiding van het verslag. Deze leden wensen namelijk een concretere invulling van dit begrip, omdat zij van mening zijn dat de wetgever de nodige duidelijkheid moet verschaffen.

De leden van de CDA-fractie danken de regering voor de uitgebreide beantwoording van de vragen over onderhavig wetsvoorstel in de nota naar aanleiding van het verslag. Op een aantal vragen betreffende het begrip «objectieve rechtvaardiging» hebben deze leden echter nog geen duidelijk antwoord mogen ontvangen. De objectieve rechtvaardiging vormt naar het oordeel van deze leden de kern van het wetsvoorstel. De objectieve rechtvaardiging als uitzondering op het verbod tot het stellen van leeftijdsgrenzen, bepaalt immers het verschil tussen gerechtvaardigd en ongerechtvaardigd onderscheid.

De objectieve rechtvaardiging bestaat uit drie onderdelen: het legitieme doel, de geschiktheid van het middel en de noodzakelijkheid van het middel. In vrijwel alle voorbeelden die de regering in de nota naar aanleiding van het verslag gebruikt, wordt wel gemeld wat als legitiem doel wordt bestempeld, maar de vraag naar de geschiktheid en noodzakelijkheid van het middel wordt nauwelijks beantwoord, en als die wel beantwoord wordt, ontbreekt veelal de motivering. De regering concludeert wel dat «er geen andere wijze is om het doel te bereiken», maar hoe de regering tot deze conclusie komt wordt niet toegelicht. De leden van de CDA-fractie vragen de regering dan ook dit alsnog te doen.

In de nota naar aanleiding van het verslag probeert de regering inzicht te verschaffen in de vraag waarom zij in de genoemde voorbeelden het doel legitiem en het middel geschikt en noodzakelijk vindt. In dit kader is ook een lijst bijgevoegd met wettelijke leeftijdsgrenzen waarover in de nota naar aanleiding van het verslag wordt opgemerkt dat het in bijna alle gevallen gaat om objectief te rechtvaardigen leeftijdsgrenzen. Ook hier is het de leden van de CDA-fractie niet duidelijk hoe de regering tot die conclusie is gekomen en vragen zij om een nadere toelichting op deze conclusie. Alleen de legitimiteit van het doel komt uitdrukkelijk naar voren, maar de overige vragen worden niet of nauwelijks gesteld en dus ook niet beantwoord.

Bij de objectieve rechtvaardiging voor de benoemde uitzondering van ontslag bij 65 jaar wordt in de nota naar aanleiding van het verslag een viertal argumenten aangevoerd, maar niet wordt aangegeven wat het legitieme doel is, en waarom het middel geschikt en noodzakelijk is. Hoe moeten argumenten als «er is maatschappelijk draagvlak» en «een generieke leeftijdsgrens voorkomt dat individuen moeten worden beoordeeld» worden gezien in het licht van de doel-middelentoets? Is de regering van mening dat deze zeer algemene argumenten als een legitiem doel zijn aan te merken?

Om de benodigde duidelijkheid te verkrijgen, vragen de leden van de CDA-fractie aan de regering om schematisch inzicht te verschaffen in de manier waarop de doel-middelentoets moet worden toegepast.

De leden van de D66-fractie danken de regering voor de gegeven antwoorden op de vragen die zij in het verslag hadden gesteld. Graag zouden zij nog wat nadere uitleg krijgen over enige punten.

Graag willen deze leden de regering vragen om de objectieve rechtvaardiging nader toe te lichten, omdat die heel belangrijk is in dit wetsvoorstel. De objectieve rechtvaardiging bepaalt het verschil tussen gerechtvaardigd en ongerechtvaardigd onderscheid. Waarom acht de regering in de genoemde voorbeelden (in de nota naar aanleiding van het verslag) het doel legitiem en het middel geschikt en noodzakelijk?

Hoe is de regering tot de conclusie gekomen dat de leeftijdsgrenzen in de bijlage objectief te rechtvaardigen zijn? Bij de objectieve rechtvaardiging voor de benoemde uitzondering van ontslag bij 65 jaar wordt in de nota naar aanleiding van het het verslag een viertal argumenten aangevoerd, maar niet wordt aangegeven wat het legitieme doel is, en waarom het middel geschikt en noodzakelijk is. Hoe moeten argument als «er is maatschappelijk draagvlak» en «een generieke leeftijdsgrens voorkomt dat individuen moeten worden beoordeeld» worden gezien in het licht van de doel-middelentoets? Is de regering van mening dat deze zeer algemene argumenten als een legitiem doel zijn aan te merken? Kortom, de leden van de fractie van D66 vragen de regering schematisch inzicht te verschaffen in de manier waarop de doel-middelentoets moet worden toegepast.

Tot slot willen de leden van de fractie van D66 graag weten of de regering het wenselijk acht om de terminologie van deze wet reeds in overeenstemming te brengen met de gebruikte termen uit de Algemene wet gelijke behandeling (Awgb), om in de toekomst het opnemen van hetgeen in dit wetsvoorstel geregeld wordt, in de Awgb te vergemakkelijken.

2. Implementatie van de richtlijn inzake gelijke behandeling

De leden van de SGP-fractie hebben kennis genomen van de nota naar aanleiding van het verslag. Deze nota en de brief met betrekking tot de notitie omtrent de implementatie van de richtlijn (Kamerstuk 28 187, nr. 1) geven aanleiding tot enkele aanvullende vragen.

De leden van de SGP-fractie lezen in de voornoemde brief de stelling van de regering dat de beide artikel 13-richtlijnen leiden tot belangrijke aanpassingen van de Awgb. De aan het woord zijnde leden wijzen erop dat bij de behandeling van het Verdrag van Amsterdam, waar artikel 13 is ingevoegd, door de regering werd verzekerd dat dit artikel op geen enkele wijze in strijd was met de Awgb en dat aanpassing van deze wet derhalve niet aan de orde zou zijn. Hoe verklaart de regering deze gewijzigde opvatting?

De leden van de SGP-fractie stellen vast dat in het onderzoek naar de mogelijkheid van een geïntegreerde Awgb zal worden bezien of het raadzaam is het begrip «onderscheid» te blijven hanteren of de term «discriminatie» uit de richtlijnen over te nemen. De regering wil het begrip «onderscheid» vooralsnog handhaven. De aan het woord zijnde leden vragen zich af of dit nog afgezien van de inhoudelijke overwegingen, uit oogpunt van rechtszekerheid en consistentie, niet meer voor de hand ligt reeds nu aansluiting te zoeken op het Europeesrechtelijke begrippenkader.

De voorzitter van de commissie,

Terpstra

De griffier van de commissie,

Nava


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Terpstra (VVD), Biesheuvel (CDA), Schimmel (D66) Noorman-den Uyl (PvdA), ondervoorzitter, Kortram (PvdA), Kamp (VVD), Van Lente (VVD), Van Dijke (ChristenUnie), Bakker (D66), Visser-van Doorn (CDA), De Wit (SP), Van der Knaap (CDA), Harrewijn (GroenLinks), Balkenende (CDA), Van Gent (GroenLinks), Smits (PvdA), Verburg (CDA), Bussemaker (PvdA), Spoelman (PvdA), Örgü (VVD), Van der Staaij (SGP), Santi (PvdA), Wilders (VVD), Snijder-Hazelhoff (VVD), Depla (PvdA) en Bolhuis (PvdA).

Plv. leden: E. Meijer (VVD), Van Ardenne-van der Hoeven (CDA), Giskes (D66), Kortram (PvdA), Blok (VVD), Van Blerck-Woerdman (VVD), Van Middelkoop (ChristenUnie), Van Vliet (D66), Stroeken (CDA), Marijnissen (SP), J. Ten Hoopen (CDA), Vendrik (GroenLinks), Mosterd (CDA), Rosenmöller (GroenLinks), Schoenmakers (PvdA), Dankers (CDA), Dijsselbloem (PvdA), Middel (PvdA), Weekers (VVD), Van Walsem (D66), Oudkerk (PvdA), De Vries (VVD), Van Splunter (VVD), Van der Hoek (PvdA) en Hamer (PvdA).

Naar boven