nr. 39
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 19 augustus 2005
Van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ontvingen de Minister
voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties en ik het verzoek om
u nader te informeren over de leeftijdsgrenzen in wet- en regelgeving op het
terrein van arbeid, beroep en beroepsonderwijs van het ministerie van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties.
Bijgaand zend ik u een overzicht met een aanvullende toelichting op de
objectieve rechtvaardiging van de leeftijdsgrenzen in de Wet op de Raad van
State, de Wet Nationale ombudsman, het Rechtspositiebesluit commissarissen
van de Koning, het Rechtspositiebesluit burgemeesters, het Algemeen Rijksambtenarenreglement,
de Uitkeringsregeling 1966, de Wet overheidspersoneel onder de werknemersverzekeringen,
de Aanpassingswet OOW, de Wet privatisering ABP, de Wet financiële voorzieningen
ABP, Besluit algemene rechtspositie politie, het Besluit Bezoldiging politie,
de Regeling aanstellingseisen politie en het Algemeen brandweerexamenreglement
1994.
Los van de objectieve rechtvaardiging van de huidige leeftijdsgrenzen,
zoals beschreven in het overzicht, wil ik u, met betrekking tot enkele van
de beschreven leeftijdsgrenzen, wijzen op maatschappelijke ontwikkelingen
die in de toekomst tot een andere opvatting over het gebruik van bepaalde
leeftijdsgrenzen kunnen leiden. Voornamelijk waar het de arbeidsvoorwaardenregelingen
voor politie- en rijksambtenaren betreft lijkt het verstandig om in de komende
periode stil te staan bij de vraag of de leeftijdsgebonden afspraken uit het
verleden ook in dit tijdsgewricht nog wel zo voor de hand liggend zijn.
Ook met betrekking tot de commissarissen van de Koningin, de burgemeesters
en de Nationale ombudsman wil ik in de komende periode graag nog eens overdenken
of automatisch ontslag op de leeftijd van 65 jaar in de toekomst nog wel als
vanzelfsprekend moet worden beschouwd. Indien alle betrokkenen de samenwerking
met een bepaalde periode willen verlengen, kunnen de huidige regelingen
wellicht onnodig beperkend uitwerken.
Mede namens de Minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties,
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
J. W. Remkes