28 170
Gelijke behandeling op grond van leeftijd bij arbeid, beroep en beroepsonderwijs (Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid)

nr. 39
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 19 augustus 2005

Van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ontvingen de Minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties en ik het verzoek om u nader te informeren over de leeftijdsgrenzen in wet- en regelgeving op het terrein van arbeid, beroep en beroepsonderwijs van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Bijgaand zend ik u een overzicht met een aanvullende toelichting op de objectieve rechtvaardiging van de leeftijdsgrenzen in de Wet op de Raad van State, de Wet Nationale ombudsman, het Rechtspositiebesluit commissarissen van de Koning, het Rechtspositiebesluit burgemeesters, het Algemeen Rijksambtenarenreglement, de Uitkeringsregeling 1966, de Wet overheidspersoneel onder de werknemersverzekeringen, de Aanpassingswet OOW, de Wet privatisering ABP, de Wet financiële voorzieningen ABP, Besluit algemene rechtspositie politie, het Besluit Bezoldiging politie, de Regeling aanstellingseisen politie en het Algemeen brandweerexamenreglement 1994.

Los van de objectieve rechtvaardiging van de huidige leeftijdsgrenzen, zoals beschreven in het overzicht, wil ik u, met betrekking tot enkele van de beschreven leeftijdsgrenzen, wijzen op maatschappelijke ontwikkelingen die in de toekomst tot een andere opvatting over het gebruik van bepaalde leeftijdsgrenzen kunnen leiden. Voornamelijk waar het de arbeidsvoorwaardenregelingen voor politie- en rijksambtenaren betreft lijkt het verstandig om in de komende periode stil te staan bij de vraag of de leeftijdsgebonden afspraken uit het verleden ook in dit tijdsgewricht nog wel zo voor de hand liggend zijn.

Ook met betrekking tot de commissarissen van de Koningin, de burgemeesters en de Nationale ombudsman wil ik in de komende periode graag nog eens overdenken of automatisch ontslag op de leeftijd van 65 jaar in de toekomst nog wel als vanzelfsprekend moet worden beschouwd. Indien alle betrokkenen de samenwerking met een bepaalde periode willen verlengen, kunnen de huidige regelingen wellicht onnodig beperkend uitwerken.

Mede namens de Minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties,

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J. W. Remkes

Naar boven