nr. 20
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 8 september 2003
Op woensdag 3 september jongstleden vond met Uw Kamer de plenaire behandeling
over het wetsvoorstel Gelijke behandeling op grond van leeftijd bij arbeid,
beroep en beroepsonderwijs (28 170) plaats.
Tijdens dit plenaire debat heb ik Uw Kamer toegezegd om voorafgaand aan
de voorziene datum van stemming over dit wetsvoorstel, dinsdag 9 september
aanstaande, informatie te verschaffen over de volgende onderwerpen:
1. de overwegingen, die een rol hebben gespeeld, bij de totstandkoming
van de uitzondering voor de krijgsmacht in de kaderrichtlijn (richtlijn 2000/78/EG);
2. de keuzes die andere lidstaten met betrekking tot dit onderwerp hebben
gemaakt, eventueel voorzien met de overwegingen daarvoor. Dit gebeurt in de
vorm van een overzicht van de stand van zaken in andere lidstaten.
Tevens heb ik u toegezegd informatie te verschaffen die relevant is voor
de vraag of de krijgsmacht al dan niet ten principale onder deze wet moet
vallen. Deze informatie zal de Minister van Defensie u separaat doen toekomen.
Bijgaand bied ik U de toegezegde informatie over de eerste twee genoemde
punten aan.
Overwegingen bij de totstandkoming van de richtlijn
Artikel 3, vierde lid van de kaderrichtlijn bepaalt het volgende: «De
lidstaten kunnen bepalen dat deze richtlijn, voorzover zij betrekking heeft
op discriminatie op grond van leeftijd en handicap, niet van toepassing is
op de strijdkrachten».
Ook overweging 19 bij de kaderrichtlijn gaat in op dit onderwerp. Deze
luidt: «Opdat de lidstaten de slagkracht van hun strijdkrachten kunnen handhaven, kunnen zij bovendien vastleggen dat de bepalingen van deze
richtlijn met betrekking tot handicap en leeftijd niet van toepassing zijn
op het geheel of een deel van de strijdkrachten. De lidstaten die hiervoor
kiezen, moeten het toepassingsgebied van deze afwijking definiëren».
Uit deze overweging valt af te leiden dat de motivatie van de uitzondering
is gelegen in het voorkomen van een vermindering van de slagkracht van de
strijdkrachten.
De Raad van de Europese Unie heeft besloten tot opname van artikel 3,
vierde lid, vanwege de bijzondere problemen die bepaalde lidstaten, met name
het Verenigd Koninkrijk en Ierland, verwachtten in het geval de richtlijn
ook van toepassing zou worden op de strijdkrachten. Hierbij zij opgemerkt
dat voor de totstandkoming van deze richtlijn het unanimiteitsvereiste gold,
zoals opgenomen in artikel 13 van het Verdrag.
Keuzes van andere EU-lidstaten
In juni 2003 heeft de Europese Commissie mondeling een overzicht gegeven
van de stand van zaken van de implementatie van de kaderrichtlijn en de anti-rassendiscriminatierichtlijn
in de lidstaten, met de volgende inhoud:
Wat betreft het tempo van implementatie zijn de lidstaten te verdelen
in drie categorieën:
• lidstaten die de implementatie grotendeels hebben afgerond (Frankrijk,
België, Zweden);
• lidstaten die in een vergevorderd stadium zijn met de implementatie
(o.m. Denemarken, Ierland, Nederland, Finland en het Verenigd Koninkrijk);
• lidstaten die nog geen wetgeving ter implementatie van de richtlijnen
hebben ingediend (Duitsland, Griekenland, Luxemburg, Oostenrijk en Spanje).
Ten aanzien van de landen genoemd in de eerste twee categorieën,
zij het volgende opgemerkt.
• Frankrijk heeft de kaderrichtlijn geïmplementeerd in de Franse
Code du Travail. Deze wet bepaalt dat een verschil in behandeling op grond
van leeftijd geen discriminatie vormt indien het onderscheid objectief en
redelijk is gerechtvaardigd door een legitiem doel en passende en noodzakelijke
middelen om dat doel te bereiken. De wet kent een open systeem en bevat geen
specifieke uitzonderingen voor leeftijd.
• België heeft de kaderrichtlijn geïmplementeerd in een
voorstel voor een algemene antidiscriminatiewet met betrekking tot een groot
aantal gronden, waaronder leeftijd. Deze wet kent een open systeem zonder
specifieke uitzonderingen. België kent wel een specifieke uitzondering
voor de krijgsmacht, zij het dat deze niet is opgenomen in de antidiscriminatiewet
maar in de personeelsstatuten van de strijdkrachten. De reden voor de uitzondering
is gelegen in het karakter van de strijdkrachten.
• Zweden maakt voor de grond leeftijd gebruik van de mogelijkheid,
die de kaderrichtlijn biedt tot een verlengde implementatietermijn tot 2 december
2006 vanwege bijzondere omstandigheden. In Zweden is nog geen beslissing genomen
aangaande een mogelijke uitzondering voor de krijgsmacht.
• Ook Denemarken zal naar verwachting gebruik maken van de verlengde
implementatietermijn voor de gronden leeftijd en handicap. Er is nog geen
beslissing genomen over de vraag of in de Deense implementatiewetgeving gebruik
zal worden gemaakt van de mogelijkheid tot uitzondering van de strijdkrachten.
• De Ierse Employment and Equality Act 1998 verbiedt discriminatie
op een aantal gronden waaronder leeftijd. De wet bevat een brede uitzondering voor de gronden leeftijd en handicap ten behoeve van de strijdkrachten
(Defence Forces, Gardai and Prison Service). De uitzondering is opgenomen
met het oog op operationele vereisten die gelden voor de strijdkrachten.
• Op grond van de Finse Employment Contracts Act van 1 juni 2001
mag zonder gegronde reden geen onderscheid op grond van leeftijd worden gemaakt.
In deze wet is geen uitzondering specifiek voor de krijgsmacht opgenomen.
• Het Verenigd Koninkrijk (VK) maakt gebruik van de verlengde implementatietermijn
voor de grond leeftijd. Het is de bedoeling dat nieuwe wetgeving met betrekking
tot leeftijdsdiscriminatie in 2006 in werking zal treden. Het Verenigd Koninkrijk
heeft aangegeven gebruik te zullen maken van de uitzondering, waarvoor de
richtlijn de mogelijkheid biedt.
• Van de lidstaten die nog geen wetgeving ter implementatie van de
richtlijn hebben ingediend, hebben Oostenrijk en Spanje eerder aangegeven
dat zij een uitzondering zullen opnemen voor de strijdkrachten.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
A. J. de Geus