28 170
Gelijke behandeling op grond van leeftijd bij arbeid, beroep en beroepsonderwijs (Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid)

nr. 19
BRIEF VAN DE MINISTER VAN DEFENSIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 5 september 2003

Bij de plenaire behandeling op woensdag 3 september jl. van het wetsvoorstel Gelijke behandeling naar leeftijd bij arbeid, beroep en beroepsonderwijs (28 170) is uitgebreid gesproken over de positie van de strijdkrachten. Vooral is gesproken over het amendement Bussemaker (PvdA) dat beoogt artikel 16 van de wet, de uitzonderingspositie van de strijdkrachten, te schrappen. Ik wil dit amendement om drie redenen ten sterkste ontraden: (1) omdat de Europese regelgeving ons niet verplicht de strijdkrachten onder de richtlijn te brengen, (2) om redenen van militair-operationele aard en (3) vanwege de aanstaande grootschalige veranderingen bij Defensie. Het is voor de personeelssamenstelling van de krijgsmacht essentieel te kunnen sturen op leeftijd.

(1) Europese regelgeving

De Europese richtlijn 2000/78/EG van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep vermeldt in de preambule dat de richtlijn «met name niet tot gevolg heeft, dat de strijdkrachten en o.a. de politie worden gedwongen om personen in dienst te nemen of te houden die niet de vereiste capaciteiten bezitten om alle taken te kunnen verrichten die zij wellicht zullen moeten vervullen met het oog op de legitieme doelstelling van het operationele karakter van de strijdkrachten». Voorts geeft de preambule aan, en dit is ook bepaald in artikel 3, vierde lid van de richtlijn, «dat de lidstaten kunnen bepalen dat deze richtlijn voorzover zij betrekking heeft op discriminatie op grond van handicap of leeftijd, niet van toepassing is op de strijdkrachten, opdat de lidstaten de slagkracht van hun strijdkrachten kunnen handhaven». De mogelijkheid van uitzondering is dus in de richtlijn opgenomen, met het oog op het waarborgen van de slagkracht en de operationele gereedheid van de strijdkrachten. Dit geschiedde op aandringen van het Verenigd Koninkrijk en van Ierland en is vervolgens unaniem aanvaard. Ook EU-landen die lid zijn van de Navo maken voor hun strijdkrachten gebruik van de uitzonderingsbepaling, voorzover zij al gevorderd zijn met het implementeren van de Europese richtlijn. Ik verwijs u hiervoor ook naar de brief terzake die de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid toezegde tijdens het debat van 3 september jl.

In het wetsvoorstel ter implementatie van de Europese richtlijn is artikel 16 opgenomen dat de uitzondering voor de strijdkrachten regelt. In dit artikel 16 is bepaald dat de wet niet van toepassing is op militaire ambtenaren, dienstplichtigen en reservisten. De uitzondering geldt niet voor het in de krijgsmacht werkzame burgerpersoneel. Overigens wijs ik u er wellicht ten overvloede op dat Nederland, zoals ook in het Hoofdlijnenakkoord is vastgelegd, geen nieuw beleid ter hand neemt dat stringenter is dan Europese normen voorschrijven.

(2) Militair-operationele redenen

De expeditionaire, kwalitatief hoogwaardige krijgsmacht dient te beschikken over militair personeel dat in fysiek en mentaal opzicht toegerust is voor het uitvoeren van zijn taken. Militairen dienen goed opgeleid, getraind en op elkaar ingespeeld te zijn. Dat betekent ook dat het voor de kwaliteit van de eenheid belangrijk is dat de militairen dezelfde belevingswereld hebben en dus van ongeveer dezelfde leeftijd zijn. Tijdens een uitzending zijn de militairen vaak maandenlang van huis. Zij verkeren in moeilijke en vaak gevaarlijke omstandigheden, die hoge eisen stellen aan hun fysieke en mentale conditie. Deze vereisten betreffen niet alleen de gevechtsfuncties, maar ook het uitgezonden ondersteunende personeel dat administratieve en logistieke taken verricht, de technici en het personeel dat verantwoordelijk is voor de (medische) verzorging. Deze hoge eisen zijn ook de reden dat ernaar gestreefd wordt de van uitzending terugkerende militairen niet binnen achttien maanden opnieuw uit te zenden. In de tussentijd volgen zij veelal opleidingen, ten behoeve van bijscholing maar ook om te kunnen doorstromen naar andere (hogere) functies, waarbij zij geschikt worden gemaakt voor de daarop volgende uitzending.

Het is voor de doorstroming van het militaire personeel en de interne opleidingstrajecten van belang dat jonge mensen instromen. Militaire ervaring die nodig is voor het op termijn kunnen vervullen van de cruciale functies binnen de krijgsmacht kan immers alleen binnen de krijgsmacht zelf worden opgedaan. Tevens is het beleid erop gericht jonge mensen die niet in aanmerking komen voor een militaire carrière de dienst te laten verlaten op een leeftijd waarop een loopbaan in de burgermaatschappij nog mogelijk is. Ook bij het aanwijzen voor opleidingen gelden leeftijdsbeperkingen, waarbij vooral het vereiste rendement in verband met de ontslagleeftijd van belang is.

Het is niet mogelijk «oudere» militairen in dienst te houden en ze blijvend te plaatsen op «minder belastende» functies. Deze worden bezet door militairen die deze functies in hun loopbaanpatroon moeten vervullen, door militairen die terugkomen van een uitzending, of door burgerpersoneel. Het leeftijdsontslag voor militairen dient dan ook om de operationele eenheden gevuld te kunnen houden met inzetbaar personeel. Bij de aanstaande reorganisaties zullen juist veel functies bij de staven en de ondersteuning komen te vervallen.

Defensie moet beschikken over sturingsinstrumenten, waaronder leeftijdsgrenzen, om het complexe personeelssysteem in goede te leiden. Het gaat om een grote verscheidenheid aan functies op verschillende niveaus, om grote aantallen personeelsleden en om een doorlopend proces van instroom, opleiding, uitzending, doorstroom en uitstroom. De slagkracht en de operationele gereedheid van de krijgsmacht komen onder druk te staan als de gehanteerde leeftijdsgrenzen aan te vechten zouden blijken te zijn.

(3) De aanstaande veranderingen bij Defensie

Nederland verricht omvangrijke investeringen in zijn krijgsmacht. Wij staan voor een grootscheepse reorganisatie, waarbij wordt gewerkt aan een nieuw evenwicht tussen de taken en de middelen van de organisatie. Ik streef naar een kwalitatieve verbetering van de krijgsmacht en haar inzetbaarheid in crisisbeheersingsoperaties. Als onderdeel van dit proces wordt de krijgsmacht aanzienlijk verkleind en komt het zwaartepunt meer te liggen op inzetbare, expeditionaire eenheden. Hiervoor is verjonging noodzakelijk. Voor het welslagen van deze operatie is behoud van de in artikel 16 van de wet Gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid voorziene uitzondering van doorslaggevend belang.

De Minister van Defensie,

H. G. J. Kamp

Naar boven