28 163
Voorstel van de leden Harrewijn en Rosenmöller tot wijziging van de Wet op de ondernemingsraden in verband met het verschaffen van openbaarheid over de hoogte van inkomens van topkader, bestuurders en toezichthouders van ondernemingen (Wet openbaarheid topinkomens)

nr. 6
VERSLAG

Vastgesteld 28 maart 2002

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel genoegzaam voorbereid.

1. Algemeen

De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Zij zeggen sympathiek te staan tegenover de motivering en de doelstellingen van het voorstel. Wanneer opvallende verschillen optreden moet de ondernemingsraad (OR) daar op z'n minst inzicht in hebben. Het voorstel is met name van belang nu steeds vaker sprake is van flexibiliteit in de beloningsvormen en van afspraken buiten CAO's om.

Met dit wetsvoorstel wordt ook inzicht verkregen in beloningsverhoudingen binnen (semi-) publieke instellingen, zoals ziekenhuizen en universiteiten. Het wetsvoorstel is overigens alleen van toepassing op ondernemingen en instellingen met een OR en dus niet op ondernemingen met minder dan vijftig deelnemers met een personeelsvertegenwoordiging. De leden van de PvdA-fractie begrijpen de technische belemmeringen, maar betreuren het wel.

De initiatiefnemers spreken uit dat het voorgestelde informatierecht de OR in de gelegenheid zal stellen haar wettelijke taken goed uit te voeren. Aan welke wettelijke taak denken zij dan specifiek in het kader van dit voorstel, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.

Deze leden constateren dat het voorstel niet alleen gaat om openbaarheid van topinkomens, maar over openbaarheid van alle inkomens binnen een organisatie. Zijn er nadelige gevolgen denkbaar van het voorstel van wet voor werknemers met een lager inkomen?

De leden van de PvdA-fractie merken op dat ter uitvoering van de motie-Rosenmöller (Kamerstuk 27 734, nr. 9) het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties onlangs een onderzoek heeft gepubliceerd over de inkomensontwikkeling van topinkomens in de (semi-)publieke sector. Deze rapportage biedt (weliswaar enkele maanden later dan verwacht) inzicht in de beloningsontwikkeling, de beloningspositie en de transparantie aan de top van de publieke sector. Al eerder rapporteerde de regering over de ontwikkeling van de topinkomens in het bedrijfsleven. Hoe verhoudt dit wetsvoorstel zich met de geboden inzichten in de ontwikkeling van de topinkomens van het bedrijfsleven en, na uitvoering van de motie-Rosenmöller, in de ontwikkeling van topinkomens in de (semi-)publieke sector, zo vragen deze leden.

De leden van de VVD-fractie hebben met gemengde gevoelens kennisgenomen van het voorliggende initiatiefwetsvoorstel. Zij stellen voorop dat als het gaat om beursgenoteerde vennootschappen openheid en transparantie terzake bezoldiging en aandelenbezit van bestuurders en commissarissen wenselijk is. Deze openheid verschaft de (potentiële) aandeelhouder informatie die nodig is voor beleggingsbeslissingen. Daar staat echter tegenover dat zij vooralsnog geen reden zien om deze openheid en transparantie dwingendrechtelijk te doen gelden voor alle ondernemingen die verplicht zijn een OR te hebben en ter zake alle daarin werkzame personen.

Bovendien zijn de leden van de VVD-fractie van oordeel dat de noodzaak van indiening op dit moment van dit initiatiefwetsvoorstel niet is aangetoond, gelet op het gegeven dat een aantal vergelijkbare wetsvoorstellen thans aanhangig zijn en dat de regering ter zake relevante evaluaties heeft toegezegd. Deze leden verzoeken de initiatiefnemers een overzicht te geven hoe het voorliggende wetsvoorstel zich verhoudt tot deze ontwikkelingen. Zij verzoeken de initiatiefnemers in dat overzicht ook de overeenkomsten en verschillen te betrekken. Hoe verhoudt het voorliggende initiatiefwetsvoorstel zich tot thans aanhangige voorstellen die strekken tot uitbreiding van de bevoegdheid van de algemene vergadering van aandeelhouders ter zake de bezoldiging van de door de initiatiefnemers aangeduide topfunctionarissen binnen de onderneming? De leden van de VVD-fractie verzoeken de door de initiatiefnemers klaarblijkelijk gemeende urgentie tot indiening van het voorliggende initiatiefwetsvoorstel nader feitelijk te onderbouwen. Voor zover een en ander is gebaseerd op enig verricht onderzoek, verzoeken zij de initiatiefnemers de resultaten van dat onderzoek te betrekken bij het antwoord op deze vraag.

Het voorliggende initiatiefwetsvoorstel beoogt feitelijk een uitbreiding van de bevoegdheden voor alle ondernemingsraden. Kunnen de initiatiefnemers aangeven in hoeverre de voorgestelde informatieplicht jegens de OR zich verhoudt tot de ter zake relevante stelsels in de verschillende landen in de Europese Unie? Kunnen de initiatiefnemers in dat overzicht ook betrekken een eventueel in die stelsels gemaakt onderscheid tussen beursgenoteerde en niet-beursgenoteerde vennootschappen? De leden van de VVD-fractie verzoeken de initiatiefnemers daarbij ook een onderscheid te maken tussen beloningsniveaus en beloningssystemen alsmede een onderscheid te maken tussen gegevens van groepen personen en individuele personen die betrokken zijn bij de onderneming. Zijn de initiatiefnemers van oordeel dat eventuele verschillen onwenselijk zijn, gelet op de wens te komen tot een geïntegreerde Europese arbeidsmarkt en kapitaalmarkt?

De leden van de CDA-fractie zeggen met enige verbazing kennis te hebben genomen van het voorliggende wetsvoorstel. Immers, er ligt in de Tweede Kamer een door de regering ingediend wetsvoorstel (Kamerstuk 27 900) voor, waarin de openbaarmaking geregeld wordt van de bezoldiging en het aandelenbezit van bestuurders en commissarissen. Waarom hebben de initiatiefnemers er niet voor gekozen te amenderen op dit regeringsvoorstel? En waarom hebben de initiatiefnemers de evaluatie van de WOR niet willen afwachten?

Deze leden zijn met de initiatiefnemers van mening dat zelfverrijking van topbestuurders moet worden tegengegaan, maar vragen zich af of dit via onderhavig wetsvoorstel moet worden bewerkstelligd. In de memorie van toelichting wordt nauwelijks ingegaan op het reeds door de regering ingediende wetsvoorstel en ook niet op het door de regering aan de Tweede Kamer toegezegde wetsvoorstel houdende wijziging van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek in verband met de positie van de algemene vergadering van aandeelhouders (AVA) inzake de bezoldiging van bestuurders en commissarissen. Zij vragen de initiatiefnemers nog eens nader aan te geven wat de toegevoegde waarde is van onderhavig wetsvoorstel ten opzichte van genoemde regeringsvoorstellen.

Uit onderzoeken (zie brief van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 17 augustus 2001, Kamerstuk 27 400 XV, nr. 62) over de ontwikkeling van topinkomens blijkt overigens dat slechts voor een beperkte categorie topfunctionarissen openbaarmaking van beloningen gewenst is. Wat is de reactie van de initiatiefnemers op deze onderzoeken? Achten zij deze onderzoeken niet betrouwbaar?

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling het initiatiefwetsvoorstel van de leden Harrewijn en Rosenmöller gelezen. Het voorstel sluit aan bij een aantal recente wetsvoorstellen. In het kader van een goede «corporate governance» is het wetsvoorstel over de aanpassing van de structuurregeling in behandeling genomen door de Tweede Kamer. Het initiatief wetsvoorstel sluit ook aan bij de Wet openbaarmaking bezoldiging en aandelenbezit van bestuurders en commissarissen. Deze wet is gericht op het informeren van de aandeelhouders van vennootschappen over de hoogte van de inkomens van de top van een onderneming. Het initiatiefwetsvoorstel regelt nu het informatierecht van de OR en stelt voor dit recht uit te breiden ten aanzien van de kosten van de arbeidsvoorwaarden en de inkomensontwikkelingen van de verschillende functiegroepen binnen de onderneming alsook de arbeidsvoorwaarden van bestuurders en vergoedingen van leden van toezichthoudende organen in het bijzonder.

De leden van de D66-fractie zijn altijd een voorstander geweest van een open en transparant bestuur. Dit geldt zowel voor de publieke, als ook voor de private sector. Zij vinden dan ook dat het informatierecht over de inkomens van de verschillende functiegroepen goed aansluit bij de taak van de OR en dat het een logische uitbreiding is van de informatierechten die de OR nu al heeft. Daarnaast zijn zij het eens met de vakbonden, die van mening zijn dat eventuele onevenwichtige en onrechtvaardige inkomensontwikkelingen, tussen man en vrouw bijvoorbeeld, op deze manier apart gemonitord kunnen worden.

De leden van de GroenLinks-fractie zeggen zeer verheugd te zijn over de strekking en de vormgeving van het onderhavige wetsvoorstel. Met de initiatiefnemers constateren zij dat de beloning van topfunctionarissen de afgelopen jaren met grote regelmaat onderwerp van discussie is geweest en dat de stijging van beloningen van managers niet in verhouding stond tot de gematigde loonontwikkeling van het overige personeel.

De (aangekondigde) wetsvoorstellen van het regering, namelijk de openbaarheid van de bezoldiging van bestuurders en commissarissen en de versterking van de positie van de algemene vergadering van aandeelhouders inzake de bezoldiging van bestuurders en commissarissen, zijn een goede stap op weg maar te beperkt. Niet alleen bij aandeelhouders bestaat er behoefte aan informatie over inkomensontwikkelingen binnen ondernemingen en aan invloed op die inkomensontwikkeling, maar ook binnen de onderneming bestaat behoefte aan deze informatie. Ook de OR moet tijdig over deze informatie kunnen beschikken. Daarnaast is de beperking tot informatievoorziening over de beloning van bestuurders en commissarissen bij (beursgenoteerde) vennootschappen onvoldoende. Ook de beloningen aan bestuurders van bijvoorbeeld zorginstellingen en universiteiten verdienen openbaarheid.

Het onderhavige initiatief om het informatierecht van de OR in de Wet op de ondernemingsraden (WOR) uit te bereiden heeft de steun van de leden van de GroenLinks-fractie. Toch willen zij nog van de gelegenheid gebruik maken om een aantal nadere vragen te stellen.

Volgens de memorie van toelichting bevat de CAO steeds vaker raamafspraken die uitwerking op ondernemingsniveau vereisen. In hoeveel procent van de CAO is dat aan de orde en hoeveel werknemers vallen in totaal onder deze CAO's, zo vragen de leden van de GroenLinks-fractie. Hoeveel procent van de werknemers vallen niet onder het bereik van een CAO en op hoeveel procent van de ondernemingen is geen CAO van toepassing? Op welke uiteenlopende wijze zijn ondernemingsraden betrokken bij arbeidsvoorwaardelijke regelingen en welk onderzoek bevestigt dat? Zij hiervan voorbeelden te geven? Is er onderzoek of zijn er gegevens bekend waaruit blijkt dat, naarmate de arbeidsvoorwaarden flexibeler en individueler, worden vrouwen en allochtonen hier niet of in mindere mate van profiteren?

Deze leden zijn het met de initiatiefnemers eens dat een expliciet informatierecht voor de OR de voorkeur heeft en dat deze informatie niet afhankelijk gemaakt moet worden van concrete vragen van de raad. Een verplichting voortvloeiend uit een wettelijk voorschrift is voor de leden van de GroenLinks-fractie van cruciaal belang.

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige initiatiefwetsvoorstel. Zij constateren dat de laatste tien jaar de hoogte van de beloning van het topkader binnen ondernemingen enorm is gestegen. Ook constateren zij dat met de werknemers behorend tot dit topkader over de beloning in toenemende mate individuele afspraken worden gemaakt. Aangezien deze afspraken niet openbaar hoeven te worden gemaakt, hebben besturen van ondernemingen redelijk de vrije hand bij het voeren van een beloningsbeleid voor de werknemers in de hogere functies. Zoals de initiatiefnemers stellen, kan een wettelijke plicht voor de ondernemer om de OR te informeren over beloningsregelingen voor de topfunctionarissen en de leden van het bestuur tot gevolg hebben dat deze regelingen onderbouwd zullen worden. De leden van de fractie van de ChristenUnie achten dit een positief doel. Eveneens achten zij het positief dat een wettelijke informatieplicht naar verwachting zal leiden tot gesprekken tussen de ondernemingsraad en de leiding van een onderneming over het beloningsbeleid met betrekking tot het topkader. De OR moet het belang van de onderneming in zijn totaliteit betrekken bij het verrichten van haar taken, maar doet dit wel uit een specifieke invalshoek. Het is daarom goed als het bestuur van een onderneming ook de opvattingen van de OR over de beloning van topfunctionarissen verneemt.

De initiatiefnemers zijn ook van mening dat openbaarheid over topinkomens zal voorkomen dat er niet-gerechtvaardigde verschillen in beloning binnen een onderneming optreden. De leden van de fractie van de ChristenUnie zouden graag een nadere onderbouwing van deze mening willen vernemen. Zoals gezegd, de laatste tien jaar valt een enorme stijging in de beloning van het topkader binnen ondernemingen te constateren. De wijze en hoogte van belonen gaat meer een meer een gelijkenis tonen met de wijze en hoogte zoals die in de Angelsaksische wereld gewoon is. Hoewel deze leden in velerlei opzichten bedenkingen hebben bij deze trend, lijkt die wel structureel te zijn. De vraag is of die trend met openbaarmaking te keren is. Aangezien openbaarmaking van beloningsregelingen een onderdeel is van de Angelsaksische beloningsstructuur, kan een plicht tot openbaarmaking van topsalarissen ook opgevat worden als een logische vervolgstap in de trend van hogere beloning voor topfunctionarissen. Openbaarmaking werkt op deze wijze grote verschillen in beloning eerder in de hand, dan dat ze die afremt.

Keerzijde van de Angelsaksische beloningsstructuur is dat topfunctionarissen en bestuurders bij falend beleid sneller ontslagen kunnen worden. De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben niet de indruk dat deze keerzijde een gevestigd onderdeel is van de bedrijfscultuur in Nederland. Heeft het daarom niet meer zin aandacht te vragen voor de wijze waarop een onderneming omgaat met falende bestuurders en topmanagers, dan zich zwaar te verzetten tegen toenemende beloningsverschillen?

2. Uitbreiding informatierechten

De leden van de PvdA-fractie merken op dat het voorstel een informatierecht toekent aan de OR over de kosten van arbeidsvoorwaarden binnen een onderneming. De initiatiefnemers geven aan dat de raad vervolgens de taak heeft deze informatie bij zijn standpuntbepaling te betrekken. Deze leden vragen of de initiatiefnemers contact gehad hebben met vertegenwoordigers van ondernemingsraden voor advies. Zo ja, wat was hun opvatting over dit voorstel? Dit mede in het licht van verdere taakverzwaring van de toch al vaak overbelaste OR-leden. Ook vragen deze leden in hoeverre de nieuwe taak een inspanningsverplichting met zich meebrengt voor de OR. Kunnen de initiatiefnemers aangeven wat de stand van zaken is wat betreft signalen over tijdsdruk en overbelasting van OR-leden? Hebben de initiatiefnemers deze signalen meegenomen in hun overweging om te kiezen voor openbaarheid van topinkomens via de OR, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.

De leden van de VVD-fractie stellen vast dat de voorgestelde informatieplicht van de ondernemer jegens de OR dwingendrechtelijk wordt voorgeschreven. Zij verzoeken de initiatiefnemers nader inzicht te geven in de argumenten die hebben geleid tot het voorstellen van een wettelijke verplichting. Welke minder vergaande varianten zijn door de initiatiefnemers onderzocht?

De initiatiefnemers stellen dat een ondernemer nu zou kunnen weigeren de door de OR gevraagde gegevens omtrent bezoldiging te verstrekken. Kunnen de initiatiefnemers nader feitelijk onderbouwen hoe vaak een dergelijke weigering is voorgekomen? De leden van de VVD-fractie zijn van oordeel dat het maken van ter zake duidelijke afspraken binnen de onderneming de voorkeur geniet boven een dwingendrechtelijke regeling. Delen de initiatiefnemers dit oordeel? Zo neen, kunnen zij dan aangeven waarom niet?

De leden van de CDA-fractie merken verder op dat het op basis van de huidige regeling in de WOR reeds mogelijk is om in overleg tussen ondernemer en OR te bepalen welke gegevens over de arbeidsvoorwaarden en de inkomensverhoudingen binnen de onderneming periodiek aan de raad worden verstrekt. De financiële informatie die de ondernemer aan de OR verplicht is te verstrekken, zal er op gericht moeten zijn dat de raad zijn functie goed kan uitoefenen. Zoals het wetsvoorstel ook zelf al aangeeft, gaan besprekingen over financiële gegevens van de onderneming met de OR primair over de algemene gang van zaken binnen het bedrijf. Het belonings- en inkomensbeleid van een onderneming maakt hier onderdeel van uit en kan desgewenst dus altijd ter sprake komen. Waarom kiezen de initiatiefnemers hier dan toch voor een verplichting? Willen de initiatiefnemers zo de onderneming en de OR de vrijheid ontnemen in overleg met elkaar te bepalen of en zo ja welke informatie wordt verstrekt?

3. Belang informatie over inkomensontwikkelingen binnen onderneming

De leden van de PvdA-fractie constateren dat het doel van het voorstel openheid is en een verantwoord inzicht in de beloningsverhoudingen tussen de verschillende functiegroepen. De informatie is in principe openbaar. Mag de informatie ook voor andere doeleinden dan de genoemde gebruikt worden door de OR dan wel door derden, vragen de leden van deze leden?

Deze leden willen ook graag weten wat de relatie is met de Wet persoonsregistratie.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of er onderzoek bekend is waaruit blijkt dat de ondernemingsraden van niet CAO-personeel ook daadwerkelijk geen inzicht hebben in de omvang van de arbeidsvoorwaarden.

De initiatiefnemers verwachten dat de OR met het wetsvoorstel in de hand verschillen in beloning die binnen de verschillende functiegroepen kunnen optreden tussen mannen en vrouwen, allochtonen en autochtonen en deeltijders en voltijders kunnen opsporen en op de agenda kunnen zetten. Deze leden denken inderdaad ook dat het onderhavige wetsvoorstel daar een goede bijdrage aan kan leveren, maar vragen zich af of het wetsvoorstel daarvoor wel voldoende soelaas biedt. Waarom is er niet expliciet voor gekozen om in het wetsvoorstel zelf op te nemen dat de ondernemer informatie verstrekt over de hoogte en de inhoud van de arbeidsvoorwaardelijke regelingen per verschillende groep naar geslacht en naar etniciteit? De informatie zou niet alleen uitgesplitst moeten zijn naar verschillende functiegroepen, maar ook uitgesplitst naar het onderscheid man-vrouw en allochtoon-autochtoon. Het wetsvoorstel kan daardoor volgens ons tegelijkertijd meerdere doelen dienen, namelijk gelijke beloning van mannen en vrouwen en gelijke beloning van allochtonen en autochtonen.

Volgens de initiatiefnemers is het aan de OR zelf om te beoordelen of hij nadere informatie wenst uitgesplitst naar verschillende soorten werknemers. Waarom geldt hier de verplichting voortvloeiend uit een wettelijk voorschrift niet? Is het niet zo dat dan pas echt invloed uitgeoefend kan worden op de vormgeving van de beloning?

Op dit moment wordt volstaan met het introduceren van een informatierecht en in een later stadium zou gekozen kunnen worden voor advies en/of instemmingsrecht. Wat bedoelen de initiatiefnemers hier met later stadium? Waarvan is het moment afhankelijk en waarom wordt niet nu al expliciet gekozen voor advies- en instemmingsrecht?

De leden van de ChristenUnie-fractie stellen dat het in veel ondernemingen inderdaad de praktijk zal zijn dat per functiegroep afspraken over de arbeidsvoorwaarden worden gemaakt. In die gevallen is het niet moeilijk de informatie te verstrekken. Maar gezien de toename in individuele afspraken met werknemers kan zich volgens deze leden ook de situatie voordoen dat een onderneming geen uniforme afspraken of regelingen per functiegroep heeft. Moet de ondernemer in dat geval alle individuele afspraken (geanonimiseerd) aan de ondernemingsraad verstrekken? Is de werkgever overigens alleen verplicht informatie over de beloningsregelingen van de hogere functiegroepen te verstrekken of moet hij dat doen voor alle functiegroepen binnen de onderneming?

4. Informatie over arbeidsvoorwaarden bestuurder(s) en vergoeding leden van toezichthoudend orgaan

De leden van de PvdA-fractie hechten eraan dat als bijzondere beloningsvormen niet (makkelijk) in geld zijn uit te drukken, het wel de bedoeling is dat in ieder geval inzicht wordt gegeven in de omvang en de aard van de bijzondere beloning. Deze leden vragen in welke mate en hoe emolumenten, die persoonsgebonden zijn, onderdeel van de openbaarheid van gegevens worden.

De leden van de VVD-fractie merken op dat de initiatiefnemers constateren dat ingevolge de WOR bestuurders en leden van de Raad van Commissarissen niet worden aangemerkt als in de onderneming werkzame personen. Kunnen de initiatiefnemers in het licht van dit gegeven nader onderbouwen waarom de voorgestelde informatieplicht jegens de OR ook betrekking moet hebben op gegevens van deze personen? Hoe verhoudt zich dit aspect van het voorliggende initiatiefwetsvoorstel tot thans aanhangige dan wel aangekondigde wetsvoorstellen waarin is bepaald dat de bevoegdheid ter zake de bezoldiging van die personen toekomt aan een ander orgaan van de onderneming? Is of wordt dit initiatiefwetsvoorstel voorgelegd aan Actal?

Waarom menen de initiatiefnemers dat de inkomensgegevens per individuele bestuurder of commissaris verplicht moeten worden verstrekt aan de OR, terwijl die eis niet wordt gesteld voor de in de onderneming werkzame personen (als bedoeld in het eerste lid van het voorgestelde artikel 31d)? De leden van de VVD-fractie verzoeken de initiatiefnemers aan te geven op grond waarvan zij menen dat de OR geen belangstelling kan hebben voor de individuele inkomens van de in de onderneming werkzame personen. Ook in een onderneming die onder een CAO valt weet de OR immers niet van individuele werknemers in welke schaal zij zijn ingedeeld, welke periodieken of individuele (prestatie)toeslagen zij ontvangen en of een en ander correspondeert met de zwaarte van de functie.

De leden van de CDA-fractie merken op dat door bekendmaking van de beloningen van topfunctionarissen aan de OR door de initiatiefnemers wordt beoogd de raad in de gelegenheid te stellen de hoogte van die beloningen te beïnvloeden. Deze leden vragen zich af of de OR hier wel een eigen taak heeft te vervullen, naast de Raad van Commissarissen van de AVA. Bij beursgenoteerde ondernemingen is de controle en de verantwoording over de beloning van het topmanagement immers een zaak van de Raad van Commissarissen. Het toekennen van een rol aan de OR op dit terrein lijkt deze leden strijdig met het wetsvoorstel Openbaarmaking van de bezoldiging en het aandelenbezit van bestuurders en commissarissen (Kamerstuk nr. 29 700) dat door de regering is ingediend. Graag ontvangen zij een reactie van de initiatiefnemers op dit punt.

De leden van de CDA-fractie vragen de initiatiefnemers nog eens nader aan te geven waarom zij de reikwijdte van informatieverplichtingen over de bezoldiging van individuele bestuurders willen uitbreiden tot de OR. Immers de raad kan ook via het openbare jaarverslag van de onderneming kennis nemen van relevante ontwikkelingen. Bovendien is de beloningsstructuur van een onderneming bekend voor werknemers die onder de CAO of een andere vorm van collectieve arbeidsvoorwaardenregeling vallen.

Met betrekking tot de openbaarmaking van de afspraken over beloningen van de top van de onderneming, stellen de leden van de D66-fractie het volgende voor in lijn met haar inbreng voor de wet openbaarmaking bezoldiging bestuurders en commissarissen. Hierin pleiten genoemde leden voor het opnemen van bonussen en winstdelingsregelingen in de jaarrekeningen. Op deze manier ontstaat een beter inzicht in de proportionaliteit van beloningsregelingen ofwel een beter inzicht in de aan het resultaat van de onderneming gerelateerde beloning. De OR heeft nu al het recht op inzage in de jaarrekening van de onderneming en op deze manier is er sprake van «twee vliegen in één klap». Een eventuele niet coöperatieve houding van een bestuurder om informatie te geven over topinkomens wordt hiermee ook tegengegaan. Wat is de mening van de initiatiefnemers over dit voorstel?

De leden van de GroenLinksfractie constateren dat het wetsvoorstel de uitbereiding van het informatierecht beperkt tot de OR en niet wordt voorgesteld om op overeenkomstige wijze de bevoegdheden van de personeelsvertegenwoordiging in ondernemingen met minder dan 50 uit te bereiden. Deze leden zijn het met de initiatiefnemers eens dat in het kader van de evaluatie van de WOR moet worden gekeken naar een uitbereiding van het algemeen inforecht naar meer specifieke rechten voor personeelsvertegenwoordigingen. Zij denken dat dit informatierecht bij uitstek ook voor personeelsvertegenwoordigingen zou moeten gelden.

Volgens de initiatiefnemers ligt het voor de hand om via een consistent systeem jaarlijks de waarde in geld van de bijzondere beloningselementen te bepalen. Aan wat voor systeem denken de initiatiefnemers?

5. Regeling in de Wet op de ondernemingsraden noodzakelijk?

De leden van de PvdA-fractie stellen dat het voorbeeld dat genoemd wordt bij mogelijke situaties waarin geheimhouding denkbaar is, ongelukkig is omdat het wetvoorstel geen betrekking heeft op kleine ondernemingen. Kunnen de initiatiefnemers een ander voorbeeld noemen?

De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat initiatiefnemers als voorbeeld van een bijzondere situatie waarin geheimhouding kan worden opgelegd, denken aan kleine ondernemingen waar de gegevens over inkomens van groepen als vrij snel op personen herleidbaar zijn. Wat zijn de criteria op grond waarvan dit bepaald moet worden? Gelden de argumenten genoemd voor kleine bedrijven ook niet voor grote bedrijven, aangezien de top toch altijd uit een kleine groep bestaat? Wie bepaalt wanneer geheimhouding geoorloofd is? Kleine bedrijven vallen toch per definitie buiten het wetsvoorstel aangezien de regel is dat een OR pas wettelijk hoeft te worden ingesteld bij 50 of meer werknemers?

6. Relatie met privacybescherming

De leden van de PvdA-fractie vragen hoe de herleidbaarheid naar personen als mogelijke grond voor geheimhouding te rijmen is met de conclusie dat openheid prevaleert boven inbreuk op de privacy.

Nu het wetsvoorstel uitgaat van geobjectiveerde gegevens omtrent arbeidsvoorwaardelijke regelingen en afspraken omtrent functiegroepen, is het de vraag op welke wijze en onder welke figuur deze gegevens, die ook betrekking hebben op personen, bewaard worden. De leden van de PvdA-fractie vragen welke tot personen te herleiden gegevens niet tot de openbaarheid behoren. Kan de OR daarvan kennis nemen? Welke waarborgen zijn er voor niet openbare gegevens?

Eén van de gevolgen van het voorliggende initiatiefwetsvoorstel is dat de inkomensgegevens van individuele personen bekend gemaakt kunnen worden. De leden van de VVD-fractie verzoeken de initiatiefnemers nader te onderbouwen waarom juist in die gevallen oplegging van geheimhouding als bedoeld in artikel 20 van de WOR kennelijk onwenselijk zou zijn. Zijn er omstandigheden denkbaar waarin het belang van privacy van een individueel persoon zwaarder kan wegen dan het door de initiatiefnemers voorgestane belang om diens inkomensgegevens te verstrekken aan de OR? Zo ja, welke? Is het denkbaar dat die persoon door bekendmaking van zijn inkomensgegevens kwetsbaar kan worden voor criminele activiteiten, zoals bijvoorbeeld afpersing of ontvoering?

De leden van de CDA-fractie merken op dat de privacy van werknemers in het geding kan komen door de ondernemer te verplichten de OR in te lichten over de beloningsvormen en loonsommen van alle groepen werknemers. Met het verstrekken van dit soort gegevens dient naar het oordeel van deze leden dan ook zeer zorgvuldig te worden omgegaan. Naarmate de groep werknemers waarover informatie wordt verstrekt kleiner wordt, zal de privacygevoeligheid van de informatie groter worden. Hoe denken de initiatiefnemers de privacy van deze werknemers te waarborgen?

Openbaarmaking van de beloningsregelingen van topfunctionarissen binnen kleine en middelgrote ondernemingen zal in veel gevallen er toe leiden dat de gegevens tot de persoon herleidbaar zijn. De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat het niet denkbeeldig is dat dit tot spanningen en scheve gezichten op de werkvloer leidt. De initiatiefnemers zien evenwel weinig ruimte voor geheimhouding. Gezien de nadelen die openbaarmaking in kleine en middelgrote ondernemingen tot gevolg kan hebben, kunnen deze leden zich voorstellen dat geheimhouding de regel wordt. De OR zal wel de mogelijkheid moeten hebben om over de verstrekte informatie met vakbonden te overleggen. Graag vernemen de leden van de ChristenUnie een reactie van de initiatiefnemers op hun zienswijze. Genoemde leden zouden graag zien dat de initiatiefnemers in hun reactie ook de vraag betrekken of een OR zijn taken niet goed kan uitoefenen als de gegevens over de beloning van het hoger personeel onder geheimhouding verstrekt worden.

7. Reacties op initiatiefwetsvoorstel

De leden van de CDA-fractie merken op dat in memorie van toelichting niet wordt ingegaan op de mening van VNO-NCW. Kunnen de initiatiefnemers dit alsnog doen?

8. Artikelen

Artikel 31d, eerste lid

De leden van de PvdA-fractie constateren dat tenminste één maal per jaar moet worden gerapporteerd. Wie bepaalt het moment van informatieverstrekking? Waarom hebben de initiatiefnemers er niet voor gekozen een bepaald moment in de wet te noemen?

De openbaarheid betreft informatie over de hoogte en inhoud van arbeidsvoorwaardelijke regelingen per (functie)groep. Voor de invulling van het begrip groep wordt aangesloten bij artikel 27. Daarin wordt echter niet duidelijk dat het om een functiegroep gaat. Een werkgever kan in theorie volstaan met een oppervlakkige indeling. Moeten hier niet meer eisen gesteld worden, vragen de leden van de PvdA-fractie.

De leden van de GroenLinks-fractie stellen dat in veel gevallen aan de hand van het organisatieschema het begrip groep geïnterpreteerd zal dienen te worden. Hoe moet dat in het geval van kleinere ondernemingen waar geen organisatieschema is?

Artikel 31d, derde lid

De ondernemingsraad dient ook tussentijds door de ondernemer geïnformeerd te worden indien er belangrijke wijzigingen worden aangebracht. Wat zijn de relevante criteria hier en wat zegt de jurisprudentie hier precies over, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.

De voorzitter van de commissie,

Terpstra

De griffier van de commissie,

Nava


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Terpstra (VVD), voorzitter, Biesheuvel (CDA), Schimmel (D66), Noorman-den Uyl (PvdA), ondervoorzitter, Kamp (VVD), Van Lente (VVD), Van Dijke (ChristenUnie), Bakker (D66), Visser-van Doorn (CDA), De Wit (SP), Van der Knaap (CDA), Harrewijn (GroenLinks), Balkenende (CDA), Van Gent (GroenLinks), Smits (PvdA), Verburg (CDA), Bussemaker (PvdA), Spoelman (PvdA), Örgü (VVD), Van der Staaij (SGP), Santi (PvdA), Wilders (VVD), Snijder-Hazelhoff (VVD), Depla (PvdA), Bolhuis (PvdA).

Plv. leden: E. Meijer (VVD), Van Ardenne-van der Hoeven (CDA), Giskes (D66), Kortram (PvdA), Blok (VVD), Van Blerck-Woerdman (VVD), Van Middelkoop (ChristenUnie), Van Vliet (D66), Stroeken (CDA), Marijnissen (SP), J. Ten Hoopen (CDA), Vendrik (GroenLinks), Mosterd (CDA), Rosenmöller (GroenLinks), Schoenmakers (PvdA), Dankers (CDA), Dijsselbloem (PvdA), Middel (PvdA), Weekers (VVD), Van Walsem (D66), Oudkerk (PvdA), De Vries (VVD), Van Splunter (VVD), Van der Hoek (PvdA), Hamer (PvdA).

Naar boven