28 159
Regels betreffende openbaarmaking van gegevens per werkgever met betrekking tot verkrijging van rechten op WAO-uitkeringen door werknemers (Wet instroomcijfers WAO)

22 187
Ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid

nr. 10
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 26 mei 2003

In het op 10 april jl. gevoerde Algemeen Overleg met de vaste commissie SZW van uw Kamer over onder meer de Wet instroomcijfers WAO en de onderliggende Regeling (28 159/22 187, nr. 9), is door mij toegezegd met een aantal aspecten van genoemde wet en regeling in overleg te treden met het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV). Het betreft het onderscheid naar vol- en deeltijddienstverband en naar geslacht, de mogelijkheid tot halfjaarlijkse rapportage en ten slotte de mogelijkheid en wenselijkheid om de publicatie te verbreden naar alle sectoren in plaats van de vijf geprioriteerde sectoren, zoals in bovengenoemde regeling vermeld.

Mede op basis van recent ontvangen informatie van het UWV, ga ik onderstaand achtereenvolgens in op de verschillende genoemde onderwerpen.

1. Onderscheid naar vol-/deeltijddienstverband

Van het UWV is vernomen dat gegevens over vol- en deeltijddienstverbanden momenteel niet bij werkgevers worden uitgevraagd. In de basisbestanden van het UWV kan hierover bijgevolg niet worden beschikt. Voor het registreren van genoemd onderscheid is extra gegevensuitvraag noodzakelijk. Dit verdient niet de voorkeur uit oogpunt van beperking van de lasten voor de uitvoering en voor werkgevers.

Overigens kan aan bovenstaande worden toegevoegd het bezwaar dat het vermelden van vol- en deeltijddienstverband bij werknemers die in de WAO terecht komen, het mogelijk maakt concurrentiegevoelige informatie af te leiden. Een dergelijke afleiding is niet mogelijk indien de omvang van het dienstverband buiten beschouwing blijft.

Op grond van bovenstaande zie ik af van het maken van onderscheid naar werknemers met een voltijd-, dan wel een deeltijddienstverband.

2. Onderscheid naar geslacht

Het onderscheid naar geslacht is wel bekend in de basisbestanden van het UWV. Echter, op het niveau van de individuele werkgever is het aantal instromers, zeker bij bedrijven met net iets meer dan 250 werknemers, zo gering dat de naar geslacht gedifferentieerde WAO-instroompercentages daardoor te zeer onderhevig aan fluctuatie om een naar geslacht gedifferentieerde vergelijking relevant te doen zijn. Om dit effect tot aanvaardbare proporties te reduceren, zou in feite de publicatie van WAO-instroompercentages per geslacht moeten worden beperkt tot bedrijven met minimaal 250 werknemers van hetzelfde geslacht.

Daaraan is toe te voegen dat de Wet instroomcijfers WAO beoogt de WAO-instroompercentages van bedrijven vergelijkbaar te maken. Niet beoogd wordt de oorzaken van de WAO-instroom, of factoren die daarvoor medebepalend kunnen zijn, in beeld te brengen. Het registreren van het geslacht van degenen die in de WAO instromen, is in principe vooral van betekenis bij het achterhalen van de oorzaak van de WAO-instroom.

Een en ander leidt ertoe dat ervoor is gekozen bij de WAO-instroom in de door het UWV te publiceren overzichten geen onderscheid aan te brengen naar geslacht.

3. Halfjaarlijkse rapportage

Hoewel tegen halfjaarlijkse rapportage geen uitvoeringstechnische bezwaren bestaan, is daarvoor wetswijziging noodzakelijk. Bovendien kleeft aan een opgevoerde rapportagefrequentie het nadeel dat de instroompercentages meer aan fluctuaties onderhevig zijn. Om deze fluctuaties te reduceren, zou de grens tussen kleine en grote bedrijven hoger gelegd moeten worden, zodat de invloed van de factor toeval op de omvang van de WAO-instroom wordt beperkt.

Handhaving van jaarlijkse rapportage en van de huidige grens tussen kleine en grote bedrijven verdient de voorkeur.

4. Verbreding publicatie

Reeds eerder in het parlementaire traject heb ik aangegeven dat het UWV de wet voor alle sectoren per 1-1-2003 kan uitvoeren.

Voor de houdbaarheid en wenselijkheid van de prioritering naar de vijf in de Regeling genoemde sectoren is het volgende relevant. Het UWV is voornemens om bedrijven in niet-geprioriteerde sectoren te informeren over hun eigen WAO-instroompercentage en dat van hun eigen sector. Die UWV-activiteiten liggen als zodanig in het verlengde van de intentie van de Wet instroomcijfers WAO.

Gegeven het zojuist genoemde voornemen ligt de vraag voor of de voor de publicatie van 2003 geldende prioritering houdbaar of wenselijk is. Alles afwegend is ervoor gekozen de prioritering achterwege te laten. De Regeling instroomcijfers WAO zal met het oog daarop worden gewijzigd.

5. Moment van WAO-instroom

Van het UWV is op 6 mei jl. vernomen dat het in de statistieken van het UWV gebruikelijk is om als moment van WAO-instroom te hanteren het moment waarop de WAO-uitkering voor het eerst wordt uitbetaald. Het UWV is ook van dit criterium uitgegaan voor de uitvoering van de Wet instroomcijfers WAO.

In laatstgenoemde wet is evenwel als moment van WAO-instroom geformuleerd het moment waarop recht ontstaat op WAO-uitkering. Aangezien de voorbereidingen van het UWV voor de uiterlijk per 1 juli as. te publiceren overzichten in een vergevorderd stadium zijn, is het praktisch gezien niet meer mogelijk daarbij het in de wet geformuleerde criterium van WAO-instroom te hanteren. Ik kan er daarom mee instemmen dat het UWV voor de overzichten over 2002, te publiceren uiterlijk 1 juli as., als moment van WAO-instroom hanteert het moment waarop de WAO-uitkering voor het eerst wordt uitbetaald. Voor de publicaties in de jaren daarna worden wet en uitvoering met elkaar in overeenstemming gebracht.

Ik heb de Inspectie Werk en Inkomen hiervan op de hoogte gesteld.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A. J. de Geus

Naar boven