28 158
Voorstel van wet van de leden Van Blerck-Woerdman, Oudkerk, Buijs en Van der Vlies tot wijziging van de Wet op de Geneesmiddelenvoorziening in verband met verruiming van de bevoegdheid van apotheekhoudende artsen tot uitoefening van de artsenijbereidkunst

nr. 2
VOORSTEL VAN WET

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de Wet op de Geneesmiddelenvoorziening te wijzigen in verband met verruiming van de bevoegdheid van apotheekhoudende artsen tot uitoefening van de artsenijbereidkunst;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Wet op de Geneesmiddelenvoorziening wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid wordt vervangen door:

1. De arts die zich voor het uitoefenen van de geneeskundige praktijk vestigt, is bevoegd tot uitoefening van de artsenijbereidkunst in de aan hem of mede aan hem toebehorende apotheek ten behoeve van de tot zijn geneeskundige praktijk behorende personen.

2. Artikel 6, tweede lid, onder 2°, vierde, vijfde, zesde en zevende lid, vervalt.

B

Artikel 28 vervalt.

ARTIKEL II

1. Een vergunning die is verleend op grond van artikel 6, vierde lid, van de Wet op de Geneesmiddelenvoorziening, zoals dat lid luidde op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet, blijft van kracht tot 1 januari 2004.

2. De vergunning, bedoeld in het eerste lid, is overdraagbaar aan de arts die de praktijk van de vergunninghouder voortzet.

3. In geval de houder van een vergunning als bedoeld in het eerste lid een samenwerkingsverband aangaat met een gevestigd arts, verkrijgt deze andere deelnemer in het samenwerkingsverband van rechtswege de bevoegdheid tot het uitoefenen van de artsenijbereidkunst.

ARTIKEL III

Deze wet treedt in werking met ingang van de eerste dag van de derde kalendermaand na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst, met uitzondering van artikel I, onderdeel A, onder 1, dat in werking treedt met ingang van 1 januari 2004.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

Naar boven