nr. 2
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 7 december 2001
Hierbij treft u aan de evaluatie van de Uitvoeringsregeling Energie-Investeringsaftrek
(EIA) en de Subsidieregeling energie-investeringen in de non-profit- en bijzondere
sectoren (EINP).1 Doel van deze reguliere periodieke
evaluatie was te bezien in welke mate en tegen welke kosten de EIA en EINP
hebben bijgedragen aan de realisering van de beleidsdoelstellingen. In deze
brief geef ik de conclusies van de evaluatie en mijn reactie daarop weer.
1) De evaluatie EIA/EINP
De onderzoekers hebben gerapporteerd over het volgende:
• De effectiviteit van de regelingen volgens de gebruikers;
• De effectiviteit en de kosten-effectiviteit van de regelingen voor
het realiseren van energiebesparing (inclusief free riders);
• De effectiviteit van de uitvoering;
• De efficiency van de uitvoering.
De volgende conclusies uit het evaluatierapport van PricewaterhouseCoopers
(PWC) zijn van belang:
1. Volgens de gebruikers spelen de regelingen een belangrijke rol binnen
het instrumentarium voor stimulering van energiebesparing. Als gevolg van
de laagdrempeligheid, stabiliteit en eenvoud hebben de regelingen een vaste
plaats verworven in het beslissingsproces van bedrijven.
2. Alhoewel begrijpelijk vanuit de wordingsgeschiedenis van de regelingen,
zijn de doelstellingen van de regelingen niet helder geformuleerd. Dit bemoeilijkt
de beoordeling van de effectiviteit van de regeling. Wel wordt opgemerkt dat
de directe effectiviteit beperkt wordt door een hoog aandeel freeriders. Overigens
concludeert PWC dat dit geen reden is om naar andere stimuleringsformules
te kijken aangezien het free rider effect onlosmakelijk is verbonden met generieke
regelingen. De omvang van het freerider effect kan echter wel worden beperkt.
3. De effectiviteit van de uitvoering (de mate waarin de uitvoeringsorganisaties
er in slagen om de regeling naar behoren uit te voeren) is goed, met als kanttekening
dat de doorlooptijden van de afhandeling van aanvragen nog te hoog liggen.
4. De efficiency van de uitvoering (kosten van de uitvoering gerelateerd
aan de uitgevoerde activiteiten) ligt op een normaal niveau.
De onderzoekers bevelen aan de effectiviteit van de EIA/EINP te verbeteren
door het free rider gedrag te beperken. Dit kan met de volgende maatregelen:
• Differentiatie in het aftrek- respectievelijk subsidiepercentage;
• Uitsluiten van reeds gangbare investeringen;
• Uitsluiten van investeringen met een hoge rentabiliteit;
• Aanpassen van de energielijst.
Daarnaast wordt aanbevolen om de doelstelling van de regelingen aan te
scherpen, zodat de effectiviteit van de regelingen beter kan worden vastgesteld.
2) Reactie
Ik onderschrijf de hoofdconclusies van het rapport en ben – in lijn
met de Kabinetsreactie op het IBO-rapport – al bezig enkele aanbevelingen
uit te voeren. Ik volg daarbij de volgende aanpak:
1. In samenspraak met de betrokken ministeries streef ik ernaar om zo
mogelijk met ingang van 2002 het aantal free riders in de EIA/EINP 2002 te
beperken door aanpassing van de regeling. Het zou bijvoorbeeld kunnen gaan
om het aanpassen van de prestatie-eis waaraan energiebesparende investeringen
moeten voldoen (zodat ook minder rendabele maatregelen voor aftrek in aanmerking
komen) en het aanpassen van de energielijst voor de investeringen waar het
free rider-effect het grootst is.
2. Eveneens in 2002 zal de doorlooptijd van de dossierafhandeling sterk
moeten zijn teruggebracht. Hiertoe zijn met de uitvoeringsorganisatie Senter
afspraken gemaakt en is inmiddels een start gemaakt met een aantal maatregelen
die de dossierafhandeling zullen versnellen.
3. In de loop van 2002 zal ik de aanpassing van de EIA/EINP bezien in
een meer fundamentele heroverweging van de gehele instrumentenmix voor energiebesparing.
Daarbij zal gebruik worden gemaakt van de conclusies uit het thans lopende
onderzoek van de Algemene Rekenkamer naar de instrumenten van het klimaatbeleid,
het IBO-onderzoek ter zake en de reeds in gang gezette heroverwegingen duurzame
energiebeleid en energiebesparingsbeleid.
In het licht van deze in- en externe evaluaties en heroverwegingen is
een bredere afweging van het instrumentarium om te komen tot een goede instrumentenmix
noodzakelijk. Daarbij zal tevens de aanbeveling van PWC om de beleidsdoelstellingen
van de regelingen helderder te formuleren worden meegenomen.
De Minister van Economische Zaken,
A. Jorritsma-Lebbink