28 100 (R1705)
Goedkeuring van het op 4 november 2000 te Rome totstandgekomen Protocol nr. 12 bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (Trb. 2001, 18 en 173)

nr. 11
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 15 oktober 2004

Tijdens de behandeling in de Tweede Kamer van het wetsvoorstel goedkeuring van Protocol nr. 12 bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (Handelingen II, 10 september 2003, blz. 91–5225 e.v.) zegde mijn ambtsvoorganger uw Kamer toe na afloop van de IGC betreffende het Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa te rapporteren over de uitkomsten van de onderhandelingen met betrekking tot het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie voor wat betreft het verbod van discriminatie op grond van seksuele geaardheid en het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen.

Deze toezegging volgde op de door het lid Koenders geuite vrees dat de genoemde bepalingen, die niet uitdrukkelijk waren verwoord in het Protocol nr. 12, eveneens zouden worden geschrapt uit het Handvest van de Grondrechten.

Hoewel de IGC pas met de ondertekening van de slotakte op 29 oktober a.s. zal zijn afgerond, kan ik u nu al wel berichten omtrent het verloop van de IGC-besprekingen over het Handvest van de Grondrechten.

Tijdens de IGC bleek dat de consensus die zich in de Conventie had ontwikkeld over de ongewijzigde overneming van het Handvest van de Grondrechten in het tot stand te brengen verdrag, onverminderd werd gedeeld door de deelnemende regeringen. Algemeen was het gevoelen dat een hernieuwde bespreking van de teksten van het Handvest haaks zou staan op de aanvaarding ervan in 2000. De formulering van de rechten, vrijheden en beginselen is inhoudelijk dan ook op geen onderdeel aangepast.

Dat betekent dat de desbetreffende bepalingen onverkort zijn gehandhaafd.

Het verbod van discriminatie naar seksuele gerichtheid is thans opgenomen in artikel II-81 lid 1, van het Grondwettelijk Verdrag en het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen in artikel II-83.

Artikel II-81, lid 1, luidt als volgt: «Iedere discriminatie, met name op grond van geslacht, ras, kleur, etnische of sociale afkomst, genetische kenmerken, taal, godsdienst of overtuigingen, politieke of andere denkbeelden, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte, een handicap, leeftijd of seksuele gerichtheid, is verboden.»

Artikel II-83 luidt: «De gelijkheid van vrouwen en mannen moet worden gewaarborgd op alle gebieden, met inbegrip van werkgelegenheid, beroep en beloning. Het beginsel van gelijkheid belet niet dat maatregelen worden gehandhaafd of genomen waarbij specifieke voordelen worden ingesteld ten gunste van het ondervertegenwoordigde geslacht.».

De Minister van Buitenlandse Zaken,

B. R. Bot

Naar boven