28 089 Gezondheid en milieu

Nr. 91 BRIEF VAN DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 27 juni 2018

Naar aanleiding van het dertigleden debat van 14 maart 2018 over het lozen van GenX in het oppervlaktewater en de aangenomen motie1 van de leden Kröger en Sienot heb ik laten onderzoeken welke (wettelijke) belemmeringen er momenteel zouden zijn voor de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) om bij ernstige milieuvervuiling afzet- en transportenlijsten snel op te vragen. Hierbij informeer ik u mede namens de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat over de uitkomsten van dit onderzoek. De vraag die hierbij centraal staat is of de ILT kan afdwingen dat een bedrijf gegevens over afnemers levert. Tevens bijgevoegd de korte inventarisatie naar de zogenaamde «Zwitserlandroute» van Chemours, welke is toegezegd in het AO Externe Veiligheid van 16 mei 2018 (Kamerstuk 28 089, nr. 89).

Wettelijk kader

Het optreden als toezichthouder en in die rol de afzet- en transportlijsten opvragen bij bedrijven, moet zijn gebaseerd op een wettelijke basis en binnen een bepaald wettelijk kader. Een toezichthouder mag daarbij alleen toezicht houden als hij voor die toezichthoudende taak bij of krachtens een wettelijk voorschrift is aangewezen.

Het wettelijk kader wordt voor het opvragen van informatie gevormd door de Algemene wet bestuursrecht (Awb), de Wet milieubeheer (Wm), het Administratiebesluit milieugevaarlijke stoffen en preparaten en de Europese verordening voor Registratie, Evaluatie, Autorisatie en restrictie van Chemische stoffen (REACH). Daarnaast moet rekening gehouden worden met de verdeling van bevoegdheden welke zijn opgenomen in de Wet algemene bepaling omgevingsrecht (Wabo) en het aanwijzingsbesluit ambtenaren VROM regelgeving. Ik licht hieronder de relevantie van die wetgeving toe.

In de Awb (hoofdstuk 5) is ten aanzien van het opvragen van informatie opgenomen dat de toezichthouder bevoegd is om inlichtingen te vorderen, o.a. ten aanzien van zakelijke gegevens. Het bedrijf is daarbij verplicht om medewerking te verlenen binnen de door de toezichthouder gestelde redelijke termijn. Belangrijk hierbij is dat de toezichthouder slechts gebruik maakt van deze bevoegdheden voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak nodig is.

De tweede wettelijke basis voor het opvragen van gegevens ligt in de Wet Milieubeheer. Op basis van deze wet (hoofdstuk 9) worden bedrijven verplicht een administratie bij te houden over de hoeveelheden stoffen en mengsels die zij hebben vervaardigd, in Nederland ingevoerd, toegepast, bewerkt of verwerkt of aan een ander ter beschikking gesteld.

Daarop aansluitend verplicht het Administratiebesluit Milieugevaarlijke Stoffen en Preparaten (Artikel 3) de administratieplichtige de gegevens zodanig te administreren dat hij deze, indien de Minister daarom verzoekt, binnen vier weken schriftelijk kan overleggen. Dit geldt ook voor afnemers in het buitenland.

In de REACH verordening (artikel 36) is ten aanzien van het registreren en bewaren van informatie vastgelegd dat elke fabrikant, importeur, downstreamgebruiker of distributeur verplicht is alle informatie, die hij nodig heeft om zijn verplichtingen krachtens deze verordening te vervullen, te verzamelen en die informatie beschikbaar te houden gedurende ten minste tien jaar nadat hij de stof of het preparaat voor het laatst heeft vervaardigd, ingevoerd, geleverd of gebruikt. Verder bevat dit artikel een verplichting om deze informatie op verzoek te verstrekken of ter beschikking te stellen aan een bevoegde instantie van de lidstaat waar hij is gevestigd.

De conclusie tot dusver is dat de bedrijven op basis van de wetgeving verplicht zijn een administratie bij te houden en dat bijvoorbeeld bij mogelijke milieuvervuiling deze informatie kan worden opgevraagd door de Minister.

De toelichting op de rol van de ILT

De motie ziet ook op de rol van de ILT en of deze de betreffende informatie snel kan opvragen. In dit kader is het van belang rekening te houden met de verdeling van verantwoordelijkheden en bevoegdheden in het kader van de vergunningverlening, het toezicht en de handhaving (VTH stelsel). Deze verdeling is vastgelegd in de Wabo.

In dit stelsel is de ILT niet de enige toezichthouder. De regionale bevoegde gezagen (gemeenten en provincie) zijn verantwoordelijk voor het eerstelijnstoezicht in het kader van de Wm, en zijn als zodanig het eerste aanspreekpunt op regionaal niveau.

De ILT heeft echter ook een zelfstandig mandaat. De ILT is door de Minister aangewezen als toezichthouder op de Wm (zie aanwijzingsbesluit ambtenaren VROM regelgeving) en de Wabo en kan indien noodzakelijk van deze bevoegdheden gebruik maken. De achtergrond van deze bepaling is dat de Minister verantwoordelijk is voor het milieubeleid en de daarmee samenhangende wetgeving. De ILT kan in voorkomende gevallen dus ook bij inrichtingen waarvoor een gemeente of provincie het bevoegd gezag is gegevens opvragen.

Gebruik van bevoegdheden

De toezichthouder is bij het uitoefenen van zijn bevoegdheden gebonden aan het evenredigheidsbeginsel uit de Awb (5:13). Deze bepaald dat een toezichthouder slechts van zijn bevoegdheden gebruik maakt als dat redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak nodig is.

Conclusie

Op basis van het voorgaande concludeer ik dat de ILT geen (wettelijke) belemmeringen ondervindt om afzet- en transportenlijsten op te vragen. Het wettelijk kader biedt hiervoor voldoende ruimte. Daarbij merk ik op dat er rekening gehouden moet worden met het evenredigheidsbeginsel uit de Awb. De toezichthouder mag haar bevoegdheden alleen inzetten als dit noodzakelijk is voor haar taak.

Zwitserlandroute bij Chemours en andere chemie bedrijven

Het lid Kröger (GroenLinks) heeft in het AO Externe Veiligheid van 16 mei 2018 gevraagd naar de «Zwitserlandroute» die door Chemours gebruikt wordt en of er ook door andere bedrijven in de chemische industrie gebruik van wordt gemaakt. Ik heb dit nagevraagd bij Chemours en bij de Vereniging van de Nederlandse Chemische Industrie.

Chemours Netherlands B.V. (Dordrecht) verkoopt haar producten niet direct aan klanten in Nederland. Europese commerciële activiteiten worden uitgevoerd door andere entiteiten van Chemours zoals Chemours Belgium en Chemours International Operations Sàrl («CIOSA»).

Chemours Netherlands B.V. en Chemours International Operations Sàrl zijn beide onderdeel van de Chemours Groep, wat op haar beurt weer valt onder het moederbedrijf The Chemours Company uit de Verenigde Staten.

CIOSA is gevestigd in Genève, Zwitserland, en is het Europese hoofdkantoor van Chemours. Bij het Europese hoofdkantoor zijn ongeveer 70 medewerkers werkzaam. CIOSA verkoopt de producten van Chemours Group. Deze verkoop is inclusief de producten die door Chemours Netherlands B.V. in Dordrecht zijn gemaakt, maar ook producten die zijn geproduceerd op andere locaties buiten Europa.

Voor verschillende bedrijfsonderdelen is het Europese Customer Service Center van Chemours, gevestigd in België. Van hieruit wordt een gedeelte van het administratieve proces met betrekking tot orders, logistiek en bestemming van producten afgehandeld. De producten worden wel vanuit Nederland direct verscheept naar de klanten.

Het is niet ongewoon dat multinationals bepaalde bedrijfsfuncties centraliseren om vanuit een één land een hele regio, zoals bijvoorbeeld Europa, te bedienen. Dit gebeurt niet alleen in de chemiesector. Het komt ook in andere sectoren voor dat administratieve/financiële stromen verschillen van de goederenstromen.

Dit heeft geen effect op de wijze waarop een bedrijf door de Nederlandse overheid aangesproken kan worden, omdat de Nederlandse locatie van het bedrijf zich aan de Nederlandse wetgeving moet houden, ongeacht waar de administratie zich bevindt. Waar het verplichtingen betreft die uit EU-wetgeving voortvloeien zou zich ook geen probleem moeten voordoen, omdat Zwitserland de EU-milieuwetgeving vrijwel een op een overneemt.

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, C. van Nieuwenhuizen Wijbenga


X Noot
1

Tweede Kamer 28 089, nr. 71; Handelingen II 2017/18, nr. 65, item 16

Naar boven