28 089 Gezondheid en milieu

Nr. 27 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU EN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 27 juni 2013

Met de Nationale Aanpak Milieu en Gezondheid (NAMG) (2008–2012) werd ingezet op – beleidsthema’s op het gebied van milieurisico’s voor de gezondheid: binnenmilieu, gezond ontwerp van de leefomgeving, informatievoorziening aan burgers en het signaleren van risico’s op het gebied van milieu en gezondheid.1 De NAMG werd onlangs afgerond met een werkconferentie2 waar deelnemende partijen terugblikten en vooruitkeken. Deze brief (met bijlagen) vormt – mede namens de Minister van Wonen en Rijksdienst, de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en namens de Minister en Staatssecretaris van Economische Zaken – de eindrapportage van de NAMG.

U bent enkele keren tussentijds geïnformeerd over de voortgang van (onderdelen van) de NAMG.3 Bijlage 1 bevat een uitgebreide terugblik, met de concrete acties en resultaten4. In deze brief vatten we de belangrijkste resultaten en conclusies samen en zetten we uiteen hoe wij het werk aan de thema’s van de NAMG voortzetten.

Onze conclusie is dat de Nationale Aanpak Milieu en Gezondheid goede resultaten heeft opgeleverd. Van meet af aan is de NAMG bedoeld om, naast het reguliere milieubeleid en gezondheidsbeleid, een aantal uitdagende opgaven op het terrein van milieu en gezondheid te agenderen die nog niet in die samenhang werden opgepakt. Het oogmerk was niet om nieuw rijksbeleid te formuleren maar om breder in de maatschappij bewegingen in gang te zetten.

Het is gelukt deze uitdagingen op de agenda van verantwoordelijke partijen te krijgen. Problemen en kansen die onderbelicht waren, zijn daardoor voor het voetlicht gebracht. Op initiatief van het Rijk zijn de betrokken partijen, variërend van overheden, uitvoeringsorganisaties en (semi)publieke organisaties als woningcorporaties en scholen, tot kennisinstituten, belangenorganisaties en bedrijven, bij elkaar gebracht. Zij zijn er onder regie van de NAMG in geslaagd verantwoordelijkheden en acties te benoemen en deze in gang te zetten. Daarbij hebben ze ook de benodigde kennis en informatie verzameld en beschikbaar gemaakt. Zo zijn uitvoeringsplannen opgesteld en is gestart met de verbetering van het binnenmilieu in woningen en kindercentra. Circa 4.300 scholen zijn op basis van maatadvies aan de gang gegaan met het verbeteren van het binnenmilieu. Er is een website (GezondOntwerpWijzer) ontwikkeld waarin themagewijs de bestaande kennis en informatie uit de verschillende kennisdomeinen is samengebracht voor mensen die in de praktijk aan een gezonde inrichting van de leefomgeving willen werken.

De website «Atlas Leefomgeving» die overheidskaarten en informatie over de leefomgeving en gezondheid op één plek ontsluit, is gebouwd en door een veelheid aan partijen van data voorzien.

De NAMG laat zien hoeveel enthousiasme er bij partijen kan ontstaan bij het gezamenlijk werken aan uitdagingen op het gebied van milieu en gezondheid. Wij spreken daarom onze uitdrukkelijke waardering uit voor de inzet en het enthousiasme van alle betrokken partijen.

De Nationale Aanpak Milieu en Gezondheid

De NAMG concentreerde zich op vier speerpunten, thema’s die tot dan nog onvoldoende uit de verf waren gekomen of extra aandacht vroegen. Deze thema’s sloten overigens aan bij de «Parma Declaration on Environment and Health» uit 2010. Hierin hebben de Ministers van de Europese Regio van de World Health Organization (WHO) afgesproken zich in te spannen op een aantal doelstellingen rond milieu en gezondheid.5 De vier in de NAMG bepaalde thema’s waren:

  • 1. het verbeteren van de kwaliteit van het binnenmilieu in woningen, scholen en kindercentra;

  • 2. het gezonder ontwerpen en inrichten van de fysieke leefomgeving;

  • 3. het verbeteren van de informatievoorziening aan burgers over de lokale leefomgeving;

  • 4. het signaleren en volgen van milieu- en gezondheidsproblemen en hun aanpak.6

Deze thema’s kennen elk hun eigen uitdagingen waarop in de volgende paragrafen uitgebreider wordt ingegaan. De uitdaging bestond steeds in meer of mindere mate ook uit het bijeen brengen van partijen en stimuleren van samenwerking. Ook het doorbreken van versnippering van informatie (bij gezond ontwerpen van de leefomgeving en verbeteren van de informatievoorziening aan burgers) en het werken aan bewustwording (binnenmilieu, gezond ontwerpen van de leefomgeving) waren uitdagingen bij meerdere thema’s. Bij het signaleren van milieu- en gezondheidsproblemen ligt de opgave met name in het omgaan met onzekerheden en het verbinden van (inter)nationale kennisnetwerken op dit gebied. De NAMG ruimde voor deze uitdagingen extra aandacht in, waardoor een goed fundament is gelegd onder de aanpak van de problemen. Tevredenheid geldt op de eerste plaats het feit dat zoveel partijen – Rijk, provincies, gemeenten, belangenorganisaties en bedrijven – elkaar hebben weten te vinden en enthousiast aan de slag zijn gegaan. Zonder dat één duidelijk aanwijsbare partij integrale verantwoordelijkheid draagt, is voor genoemde thema’s een gezamenlijke basis gelegd, zodat alle partijen na afloop van de NAMG in staat zijn op eigen kracht verder te gaan. Samen hebben partijen problemen uitgediept, kennis en ervaring verzameld en gedeeld en instrumenten ontwikkeld.

We zijn op de tweede plaats tevreden omdat resultaten zijn geboekt zonder noemenswaardige inzet van nieuwe wet- en regelgeving. Verbinden, kennis en ervaring delen, enthousiasmeren en gerichte, relatief bescheiden en tijdelijke financiële impulsen blijken effectieve instrumenten te zijn. Ook dat stemt hoopvol voor de toekomst.

Tot slot zijn we over de resultaten zelf tevreden. Ze vormen een stevige basis voor voortzetting van het werk op de NAMG-terreinen door alle betrokken partijen. Daarop wordt hieronder kort, en in de bijlage 1 bij deze brief uitgebreider, ingegaan.

Binnenmilieu

In het binnenmilieu komen verschillende stoffen voor die gezondheidsproblemen kunnen veroorzaken. De gezondheidsgevolgen van een slecht binnenmilieu zijn dan ook zeer divers en variëren van klachten zoals vermoeidheid, hoofdpijn en geïrriteerde ogen tot (verergering van) astma, hart- en vaatziekten en longkanker. Binnenshuis kunnen schadelijke stoffen voorkomen als gevolg van roken, koken, schoonmaken en klussen, en kunnen schadelijke gassen vrijkomen uit bouwmaterialen, meubels en tapijten. Te warme, slecht geventileerde klaslokalen zijn niet goed voor leerlingen en leraren en hun prestaties.

De kwaliteit van het binnenmilieu wordt echter door bewoners en gebruikers vaak niet als probleem gezien. Dit onderwerp leent zich, onder meer vanwege de privésfeer waar het probleem zich voordoet, bij uitstek niet voor een «command and control» aanpak. Bovendien zijn bij de aanpak vele ketenpartijen betrokken. De terechte aandacht voor energiebesparing maakt de noodzaak voor aanpak van dit thema (waarbij ventilatie centraal staat) groter, maar ook complexer. De opgave is dus om het bewustzijn te vergroten en te zorgen dat alle betrokkenen vanuit hun eigen verantwoordelijkheid werken aan verbetering, waar aan de orde in combinatie met energiebesparing.

Voor het binnenmilieu op scholen is deze opgave in eerste aanleg opgepakt in een bewustwordingsprogramma uitgevoerd door GGD Nederland. De aandacht voor een goed binnenmilieu bij gemeenten en schoolbesturen is hierdoor duidelijk gegroeid. Circa 4.300 basisscholen – ongeveer 90% van alle scholen met natuurlijke ventilatie – hebben na een bezoek van de GGD een advies op maat en een CO2-meter ontvangen. In de overgrote meerderheid van deze scholen heeft dit vervolgens doorgewerkt in praktische maatregelen en werkwijzen.

In samenhang met dat programma komt ter uitvoering van de motie-Lucassen7 in het Bouwbesluit 2012 een verplichting voor de aanwezigheid van een CO2-meter in verblijfsruimten van nieuw te bouwen en te verbouwen scholen voor het primair onderwijs (zie bijlage 2). Bestaande scholen voor het primair onderwijs die nog geen CO2-meter hebben, kunnen per school en zonder kosten via de GGD een CO2-meter verkrijgen. In de bijlage II is een uitgebreidere reactie op deze motie gegeven.

Om het binnenklimaat van kinderdagverblijven te verbeteren hebben de Ministeries van IenM en SZW met partijen in de kinderopvang (de brancheorganisatie van kinderdagverblijven, de belangenvereniging van ouders in de kinderopvang, de GGD en de Abvakabo) afspraken gemaakt en hulpmiddelen ontwikkeld.

Onderzoek leerde dat de kwaliteit van ventilatievoorzieningen in nieuwbouwwoningen vaak beneden de maat is. De hele keten van bij de bouw betrokken partijen stelde daarom in 2012, samen met de Ministeries van Infrastructuur en Milieu en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, een Actieplan op om de kwaliteit van die voorzieningen te verbeteren.8 Daarbij is nadrukkelijk de relatie gelegd met energiebesparende maatregelen. Het eerste resultaat is de recente opening van het Informatiepunt Ventilatie dat huiseigenaren en bewoners – via een internetsite of de telefoon – advies geeft over de juiste manieren van ventilatie.9

Grootschalig onderzoek naar gezondheidseffecten van ventilatiesystemen, zoals eerder aangekondigd, is een spoor dat niet verder wordt ingeslagen.10 Bij nader inzien biedt dit, binnen de beperkte financiële mogelijkheden, geen perspectieven op nieuwe inzichten en resultaten die eenvoudig vertaald kunnen worden in praktische handvatten.

De volgende acties uit de NAMG lopen de komende jaren door, met betrokkenheid van het Rijk.

  • Het programma waarin de GGD’en schoolbesturen bewust maken van het belang van goede ventilatie wordt uitgebreid tot scholen met mechanische ventilatie en zal tot eind 2014 duren. In 2015 wordt de balans opgemaakt. De Ministeries van Infrastructuur en Milieu en van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap blijven dit programma gezamenlijk aansturen.

  • Het Actieplan voor de verbetering van de kwaliteit van ventilatievoorzieningen in nieuwbouwwoningen loopt tot eind 2015. Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu zorgt voor de monitoring van het plan. De resultaten van de monitoring worden gebruikt om, in overleg met de ondertekenaars van het plan, de uitvoering zo nodig bij te sturen.

Het binnenmilieu van veel bestaande woningen vraagt ook om verbetering. Er liggen met name kansen om ook aandacht te schenken aan de kwaliteit van het binnenmilieu als woningen worden gerenoveerd en energiezuiniger gemaakt. Deze momenten van renovatie en mutatie zijn dan tevens een goed momentum voor de aanpak van afvoerloze geisers. De renovatie van het complex Olympia in Amsterdam-Zuid waar woningcorporatie Ymere een innovatief ventilatiesysteem toepast, is met het oog op het grijpen van kansen een aansprekend voorbeeld.

De NAMG vroeg aandacht voor de problematiek, bracht partijen bij elkaar en verzamelde kennis en ervaring op het gebied van binnenmilieu en ventilatie. Nu zijn de partijen die verbetering in de praktijk kunnen realiseren – woningcorporaties, bouwpartijen, gemeenten, scholen, kindercentra – aan zet. Het Rijk blijft ondersteunen met kennis, monitoring en signalering. Verder blijft het binnenmilieu een blijvend aandachtspunt in het beleid om woningen en overige gebouwen energiezuiniger te maken. Bovendien heeft het Rijk een rol bij de brongerichte aanpak, bijvoorbeeld bij Europese normstelling voor stoffen in bouwmaterialen. Over de problematiek van straling van radon en thoron zal de Minister van Economisch Zaken u begin 2015 afzonderlijk berichten.

Gezond ontwerpen

Een aangename fysieke leefomgeving – de buurt waarin we wonen, werken, ons bewegen en ontspannen – helpt ons om gezond te blijven en ons goed te voelen. We kunnen er veilig en rustig fietsen en lopen. En daarmee werken we niet alleen aan een goede conditie, maar ook aan een goede luchtkwaliteit. Grasveldjes en pleintjes met bomen nodigen uit tot voetballen of een praatje maken met de buren. Groen en water in de wijk helpt daarnaast om de effecten van klimaatverandering tegen te gaan. Fysieke en sociale aspecten van de leefomgeving blijken dan ook sterk verweven te zijn met de gezondheid van burgers. Een goed ontworpen en ingerichte leefomgeving stimuleert niet alleen sociale contacten maar maakt bewegen makkelijk en aantrekkelijk, wat ten goede kan komen aan onder andere preventie van overgewicht, hart- en vaatziekten, diabetes, depressie en Alzheimer.

Het ontwerpen en inrichten van de leefomgeving met het oog op de gezondheid was en is nog geen gemeengoed. De uitdaging om hier verandering in te brengen ligt in de fragmentatie van kennis en ervaring bij degenen die hiermee bezig zijn. De werelden van de ruimtelijke ordenaars, stedenbouwkundigen, architecten, projectontwikkelaars, milieudeskundigen en gezondheidsprofessionals bleken bij de start van de NAMG nog vaak zeer gescheiden. Een gemeenschappelijk kader van waaruit aan de leefomgeving gewerkt wordt ontbrak en de toegevoegde waarde van de een voor de ander was vaak onbekend. Om gezondheid in het ontwerp en de inrichting van de leefomgeving te kunnen inbedden was het in eerste instantie belangrijk om kennis en ervaring te delen en samenwerking te organiseren.

De NAMG heeft daarom als eerste stap deze kennis en ervaring bij elkaar gebracht, om te beginnen op rijksniveau. Kennis van verschillende departementen is over en weer gedeeld en meegenomen in programma’s en experimenten, zoals het experiment «de gezonde wijk» (BZK), «projecten in het kader van stimuleren sport en bewegen in de buurt en de beweegvriendelijke omgeving» (VWS), in het kader van het «vergroenen van de wijk» (EZ) en de «pilot gezonde wijk» (IenM). Deze acties hebben geleid tot agendasetting, betere samenwerking van de betrokken partijen en het meer bewust zijn van kansen die voor het grijpen liggen.11 Om de versnipperde kennis en ervaring beter beschikbaar te maken voor de praktijk zijn goede voorbeelden en kennis verzameld en omgezet in een praktisch instrument: de GezondOntwerpWijzer (GOW).12 De GOW laat zien hoe in ruimtelijke plannen sport en spel maar ook groen en water of gezonde mobiliteit geïntegreerd kunnen worden en biedt hiervoor instrumenten en goede voorbeelden.

Recentelijk is een begin gemaakt met een volgende stap, namelijk de oprichting van het Platform Gezond Ontwerpen, een kennisnetwerk waarin professionals uit de verschillende disciplines – stedenbouw en ruimtelijke ordening, architectuur, milieu en gezondheidsbevordering – elkaar vinden. Doel hiervan is dat zij met elkaar in debat gaan, kennis en ervaring uitwisselen en samenwerken. Dit kennisnetwerk wordt na de beëindiging van de NAMG voortgezet.

Dit thema uit de NAMG heeft ook in de toekomst de aandacht van het Rijk, bijvoorbeeld als het gaat om het experiment «Gezonde Wijk», maar ook bij «Gezonde Verstedelijking», «Jongeren Op Gezond Gewicht» (JOGG), «Zorg in de Buurt», de verbinding tussen natuur en gezondheid en «Sport en bewegen in de Buurt». Het neemt ook een plaats in binnen het Nationaal Programma Preventie waarover de bewindslieden van Volksgezondheid, Welzijn en Sport uw Kamer nader informeren. In de uitwerking van dat programma wordt u op de hoogte gehouden hoe de bereikte resultaten, ontwikkelde instrumenten en netwerken ingezet worden binnen het domein «Wonen en leven in een gezonde wijk en omgeving». De ingezette verbinding tussen de initiatieven, experimenten en projecten wordt in elk geval verder bestendigd en uitgebreid.

Verbetering informatievoorziening

Of je nu als professional of als burger bezig bent met een gezonde leefomgeving, informatie is hierbij een belangrijk hulpmiddel, zo belangrijk dat via het Verdrag van Aarhus en de Wet openbaarheid van bestuur het recht op milieu-informatie gegarandeerd is.

Rijk, provincies en gemeenten beschikken over heel veel informatie met betrekking tot de kwaliteit van leefomgeving. Het was voor burgers echter niet eenvoudig om deze versnipperde informatie te vinden, te duiden en te vergelijken.

De NAMG had daarom als doel de informatievoorziening over de kwaliteit van leefomgeving te verbeteren. De uitdaging hierbij was de versnipperde informatie bij elkaar te brengen, vergelijkbaar te maken en te duiden. Dit zonder een alomvattend systeem op te zetten waarin alle informatie centraal wordt bijgehouden, met weinig financiële middelen en zonder wettelijke verplichtingen.

De website www.AtlasLeefomgeving.nl is het resultaat van dit speerpunt. Informatie van verschillende overheden is op deze website bij elkaar gebracht. Er is gestart met drie thema’s: lucht, geluid en groen, maar inmiddels is het aantal thema’s uitgegroeid tot elf en ook thema’s als cultureel erfgoed en asbest in scholen zijn in de Atlas te vinden. Naast tekst, beelden en filmpjes gaat het vooral om kaarten met leefomgevingsinformatie. Deze kaarten zijn voorzien van duiding, met achtergrondinformatie over de risico’s of kansen voor de gezondheid en handvatten om eventuele problemen aan te pakken. Behalve landsdekkende kaarten zijn er ook veel regionale kaarten te vinden.

Het systeem kan het beste gezien worden als een verzamelpunt en doorgeefluik: door bronhouders «klaargezette» informatie wordt (via webservices) opgehaald, zo nodig samengevoegd en vervolgens getoond. Bezoekers van de Atlas kunnen de informatie niet alleen raadplegen en vergelijken, maar ook kaarten, en in de toekomst ook databestanden, via de Atlas naar een eigen omgeving of website halen. De verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de getoonde informatie blijft met dit systeem bij de eigenaar van de informatie. Het RIVM bewaakt de algehele kwaliteit.

Zonder wetgeving kan een complex systeem als de Atlas Leefomgeving alleen tot stand komen met groot enthousiasme en goede samenwerking tussen de overheden. Dat was en is dan ook het geval.

De site is een gezamenlijk initiatief van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu, het Interprovinciaal Overleg (IPO) en de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG). Zij dragen vanaf 1 januari 2013 ook gezamenlijk het beheer. Aan de ontwikkeling en uitvoering hebben gemeenten, provincies, rijk, uitvoeringsorganisaties en kennisinstituten met grote inzet bijgedragen en zij doen dit nog steeds.

De Atlas moet nu zijn nut en bestaansrecht in de praktijk bewijzen. Daarbij is belangrijk dat nagegaan wordt hoe de Atlas benut kan worden bij ontwikkelingen zoals de Omgevingswet of de vorming van Regionale Uitvoeringsdiensten (RUDs). Daarnaast kan de Atlas zelf kwantitatief en kwalitatief verbeterd worden. Zo zal het aantal onderwerpen waarover informatie kan worden opgevraagd, stelselmatig worden uitgebreid. Het aantal leveranciers van informatie (provincies, gemeenten en andere overheidsorganisaties) wordt uitgebreid. En stap-voor-stap zal ook de presentatie van de informatie aantrekkelijker en begrijpelijker gemaakt worden voor leken. Daarin is een eerste stap gezet door de recente nieuwe release (februari 2013), waarbij het verwerken van feedback heeft geleid tot een gebruiksvriendelijker versie.

De initiërende rol van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu bij het ontwikkelen van de Atlas Leefomgeving is ten einde. In de rol van regisseur zet het Ministerie de vruchtbare samenwerking met IPO en VNG de komende jaren voort. Eind 2013 zal een eerste balans van de Atlas worden opgemaakt en in 2017 wordt aan de hand van een evaluatie het vervolg van de Atlas bepaald.

Signalering

Het is inherent aan onze snel ontwikkelende samenleving dat zich nieuwe gezondheidsrisico’s kunnen voordoen die een relatie hebben met omgevingsfactoren. Als we weten welke problemen op ons af kunnen komen, kunnen we ons daar beter op voorbereiden. Het recente rapport «Late lessons from early warnings: science, precaution, innovation» van het Europese Milieu Agentschap onderstreept zowel het belang als de moeilijkheid van tijdige signalering van milieu-risico’s.13 Het lastige van het omgaan met deze nieuwe risico’s is dat deze eerst onbekend zijn, waarna er vervolgens een fase is – tussen de eerste signalen en gedegen wetenschappelijke onderzoeksresultaten – waarin nog niet duidelijk is of het om een serieus te adresseren probleem gaat. Bovendien moet rekening gehouden worden met de risicobeleving van burgers, die door veel meer factoren wordt bepaald dan alleen wetenschappelijke feiten.

In het kader van de NAMG is hierover een brede discussie met maatschappelijke partners gestart. Aan VNO-NCW en een aantal niet-gouvernementele organisaties is gevraagd in eigen woorden aan te geven wat, volgens hun, de belangrijkste milieugezondheidsrisico’s waren. Onder trekkerschap van Partners voor een Gezond Leefmilieu heeft die laatste groep in 2011 een rapport opgesteld.14 Het RIVM leverde in 2012 een rapport over de wetenschappelijke kant van signalering, waarin naast een groslijst van milieugezondheidsrisico’s ook een overzicht van bestaande signaleringsactiviteiten en de signaleringsmethodiek werd beschreven.15 De tijdelijke Raadsgroep Signalering bracht, onder voorzitterschap van Dr. A.F.M. Brenninkmeijer, in mei van dit jaar advies uit over het omgaan met onzekere risico’s.16 Naar aanleiding daarvan zal de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu uw Kamer later dit jaar een brief zenden waarin uitgebreider zal worden ingegaan op de wijze waarop «nieuwe risico’s» kunnen worden gesignaleerd en hoe met die risico’s en met de beleving daarvan kan worden omgegaan en wat dit betekent voor de modernisering van het milieubeleid.

Voor het terrein van de Nationale Aanpak Milieu en Gezondheid zal, ook al is de NAMG als afzonderlijk programma afgerond, die signaleringsrol van belang blijven.

In de praktijk zullen we daarbij varen op signalen die vooral ook van buiten de Ministeries zullen komen. Ontwikkelingen in andere landen worden, onder meer via de WHO, gevolgd. Kennis om die signalen en ontwikkelingen te kunnen duiden, moet worden geborgd, bijvoorbeeld bij het RIVM. Ook de Gezondheidsraad speelt daarbij een essentiële rol. Het gaat bij dit alles overigens niet alleen om het vermijden of corrigeren van gezondheidaantastende ontwikkelingen, maar evengoed om het signaleren en stimuleren van gezondheidbevorderende ontwikkelingen. Na signaleren volgt vanzelf de vraag wat met het gesignaleerde vervolgens gedaan zal worden. Die vraag valt niet in zijn algemeenheid te beantwoorden. Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu zal een rol nemen bij het helpen duiden en op de kaart zetten van het gesignaleerde probleem bij verantwoordelijke partijen. Vervolgens zal door de per geval verantwoordelijke partij (dat kan een Ministerie zijn, maar ook provincies, gemeenten, maatschappelijke organisaties of het bedrijfsleven) bezien moeten worden welke vervolgacties noodzakelijk zijn.

Uit bovenstaande blijkt dat er ook na het afsluiten van het programma nog volop werk aan de winkel is; milieu en gezondheid zijn nooit «af». Wij rekenen er daarom op dat de betrokken partijen hun acties voortzetten. Het Rijk zal de inspanningen en gemaakte afspraken aandachtig blijven volgen en blijft zelf ook actief. Niet alleen werken we onverminderd verder aan de aanpak van bekende milieu- en gezondheidsproblemen, ook houden we goed in de gaten welke (nieuwe) omgevingsgerelateerde gezondheidsvraagstukken zich voordoen. We blijven ervoor zorgen dat kennis en ervaringen verspreid worden en blijven partijen stimuleren samen te werken. Sturing van het Rijk op prioriteiten hierbinnen zal onder meer plaats vinden op basis van eerder genoemd Nationaal Programma Preventie, waarover u separaat door de bewindslieden van Volksgezondheid, Welzijn en Sport wordt geïnformeerd. Ook in de door de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu aangekondigde modernisering van het milieubeleid blijft gezondheid een belangrijke drijfveer.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, W.J. Mansveld

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E.I. Schippers


X Noot
1

Kamerstuk 28 089, nr. 19

X Noot
2

Conferentie «GezondRondom» van 15 mei 2013 (zie http://www.congresenstudiecentrum.nl/producten/werkconferentie-gezondrondom.aspx )

X Noot
3

Zie vervolgstukken op Kamerstuk 28 089, nr. 19, en met name de brief van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu van 16 mei 2011 onder volgnr. 26.

X Noot
4

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

X Noot
6

In 2011 is via de publicatie van een aantal factsheets per subthema binnen deze prioriteiten een korte omschrijving gegeven, zie: http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/brochures/2011/07/14/factsheet-atlas-leefomgeving.htm .

X Noot
7

Kamerstuk 32 757, nr. 24.

X Noot
8

Kamerstuk 32 757 nr. 43.

X Noot
10

Kamerstuk 32 757, nr. 43.

X Noot
15

Wetenschappelijke signalering milieugezondheidsrisico's. Rapportage in het kader van de brede maatschappelijke signalering van het Ministerie van IenM. RIVM Rapport 630789007

X Noot
16

Omgaan met omgevingsrisico’s en onzekerheden. Hoe doen we dat samen? Uitgever Bureau KLB, ISBN 978-90-820181-0-3.

Naar boven