28 089 Gezondheid en milieu

Nr. 248 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 23 januari 2023

In september 2021 is door mijn voorganger aan Uw Kamer in een Commissiedebat over vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH) (Kamerstuk 22 343, nr. 301) toegezegd om onderzoek te doen naar de wijze waarop het interbestuurlijk toezicht plaatsvindt bij het instrument milieueffectrapportage door de ILT en de provincies (zie Kamerstuk 28 089, nr. 211, pagina 3).

Bijgaand vindt u het rapport van advies- en ingenieursbureau TAUW, waarin dit is onderzocht, in deelonderzoek 3. Op verzoek van de Eerste Kamer (zie Kamerstuk 34 287, S, pagina 1) is in dit rapport ook nader onderzoek verricht naar monitoring van het instrument milieueffectrapportage.

Het rapport Monitoring mer 2021 bevat drie deelonderzoeken, met als doel:

  • Deelonderzoek 1: het beschikbaar krijgen van een overzicht van de aantallen MER-en en mer-beoordelingen;

  • Deelonderzoek 2: het verkrijgen van inzicht in de inhoud van de adviezen van de Commissie voor de milieueffectrapportage en de behandeling ervan door het bevoegd gezag;

  • Deelonderzoek 3: het verkrijgen van inzicht in de wijze waarop toezicht wordt gehouden op de naleving van de mer-regelgeving.

Hieronder worden de resultaten van deelonderzoek 3 samengevat weergegeven:

3) Interbestuurlijk toezicht op de naleving van de mer-regelgeving

Interbestuurlijk toezicht betreft het (verticale) toezicht van het Rijk op de provincies en gemeenten, en van de provincies op gemeenten. Er is geen interbestuurlijk toezicht geregeld voor het Rijk. Dit deelonderzoek is de uitvoering van de toezegging aan de Tweede Kamer om bij de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) en de provincies na te gaan hoe toezicht wordt gehouden op de naleving van de mer-regelgeving door respectievelijk de provincies en gemeenten.1

Voor dit deelonderzoek zijn 13 interviews gehouden (één met elke provincie en één met de ILT). Uit deze interviews volgt dat er door de provincies en de ILT in de afgelopen jaren niet als interbestuurlijk toezichthouder is opgetreden in relatie tot mer-regelgeving. Er is één klacht ingediend bij een provincie, die geen aanleiding gaf om op te treden als interbestuurlijk toezichthouder. Bij de overige provincies en bij de ILT zijn geen klachten ingediend, en waren er geen andere signalen die aanleiding gaven om op te treden als interbestuurlijk toezichthouder.

Op de websites van de provincies (op één na) en de ILT wordt informatie gegeven over de mogelijkheid een klacht in te dienen.

Uit de interviews blijkt dat de contactpersonen voor het interbestuurlijk toezicht ervan uitgaan dat de mer-regelgeving goed bekend is bij de bevoegde gezagen, en dat de contactpersonen ervan uitgaan dat de regelgeving nauwgezet wordt gevolgd. In veel interviews wordt erop gewezen dat vanuit de wettelijke procedures overleg plaatsvindt waar een goede ruimtelijke onderbouwing en milieueffecten onderwerp van gesprek zijn. Dit voorkomt volgens de geïnterviewden dat onderzoek en maatregelen vanuit interbestuurlijk toezicht moeten worden ingezet.

Volledigheidshalve verwijs ik u naar de bijgevoegde antwoordbrief aan de Eerste Kamer. Deze brief bevat een samenvatting van de resultaten van de overige deelonderzoeken. Daarnaast wordt ingegaan op resultaten van aanvullend uitgevoerd onderzoek en vindt u een vooruitblik op verdere monitoring van het instrument milieueffectrapportage.

Ik hoop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, V.L.W.A. Heijnen


X Noot
1

Kamerstuk 28 089, nr. 211. Zie pagina 3 onder «Toezegging Commissie m.e.r.».

Naar boven