28 082
Wijziging van de Wet overige OCenW-subsidies met verruiming van het toepassingsgebied

nr. 4
VERSLAG

Vastgesteld 27 december 2001

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,1 belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer van haar bevindingen als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de regering de gestelde vragen tijdig zal hebben beantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij vragen de regering echter wel om nader toe te lichten waarom de voorwaarde van subsidiëring uitsluitend van innovatieve activiteiten zo beperkend werkt. Zijn meer voorbeelden bekend dan het voorbeeld dat in de memorie van toelichting wordt genoemd? Zo niet, is er dan hierbij geen sprake van gelegenheidswetgeving, zo vragen deze leden.

Geldt voor voornoemd voorbeeld niet dat er geen probleem was geweest als het bedoelde budget (moa-budget) zou zijn toegevoegd aan het reeds bestaande schoolprofielbudget? Waarom kan ondersteuning of versteviging van het schoolmanagement niet worden gezien als een innovatieve activiteit? Betekent de beperking die in het voorliggende wetsvoorstel wordt aangebracht (extra activiteiten) dat het hier uitsluitend om incidentele voorzieningen kan gaan? Of kan ook een structurele investering ook gelden als «extra»?

Met instemming hebben de leden van de VVD-fractie kennisgenomen van de verruiming van het toepassingsgebied in de Wet overige OCenW-subsidies. In de toelichting wordt ter onderbouwing het voorbeeld aangehaald van extra financiering voor flexibilisering van de arbeidsduur. Was het niet direct mogelijk om via de uitzondering van artikel 4:23, derde lid, bijvoorbeeld sub d, deze subsidiëring te regelen? Overigens vinden de leden van de VVD-fractie ook dat het beter is om dit soort zaken expliciet in de Wet overige OCenW-subsidies te regelen.

De voorzitter van de commissie,

Van de Camp

De griffier van de commissie,

Coenen


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Van der Vlies (SGP), Van de Camp (CDA), voorzitter, Van der Hoeven (CDA), Rabbae (GroenLinks), Lambrechts (D66), Dittrich (D66), Cornielje (VVD), De Vries (VVD), Dijksma (PvdA), Cherribi (VVD), Rehwinkel (PvdA), Visser-van Doorn (CDA), Wagenaar (PvdA), Belinfante (PvdA), Kortram (PvdA), Ross-van Dorp (CDA), Hamer (PvdA), Nicolaï (VVD), van Bommel (SP), Barth (PvdA), Halsema (GroenLinks), Örgü (VVD), Eurlings (CDA), Slob (ChristenUnie) en Van Splunter (VVD).

Plv. leden: Schimmel (D66), Mosterd (CDA), Atsma (CDA), Harrewijn (GroenLinks), Bakker (D66), Ravestein (D66), E. Meijer (VVD), Van Baalen (VVD), Valk (PvdA), Udo (VVD), Van der Hoek (PvdA), De Pater-van der Meer (CDA), De Cloe (PvdA), ondervoorzitter Gortzak (PvdA), Molenaar (PvdA), C Cörüz (CDA), Spoelman (PvdA), Passtoors (VVD), Poppe (SP), Arib (PvdA), Vendrik (GroenLinks), Rijpstra (VVD), Wijn (CDA), Stellingwerf (ChristenUnie) en Blok (VVD).

Naar boven