28 067
Wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek onder meer ter uitvoering van in de nota «Zicht op kwaliteit» aangekondigde maatregelen

A
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT1

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 11 september 2001 en het nader rapport d.d. 24 oktober 2001, aangeboden aan de Koningin door de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 18 juli 2001, no. 01.003488, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, F. van der Ploeg, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet met memorie van toelichting tot wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek onder meer ter uitvoering van in de nota «Zicht op kwaliteit» aangekondigde maatregelen.

Met het wetsvoorstel wordt beoogd de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) aan te passen ter uitvoering van een aantal voornemens, neergelegd in de beleidsnota's «Zicht op kwaliteit» en «Meer zicht op kwaliteit».2 Beoogd wordt het kunstonderwijs transparanter, doelmatiger en meer flexibel te maken. Daartoe worden de volgende maatregelen voorgesteld.

– Het vervangen van de differentiaties in het onderwijsaanbod van het kunstonderwijs.

– Een vereenvoudiging van de selectieprocedure door het laten vervallen van het deskundigheidsvereiste.

– Het voorbereidende kunstonderwijs komt niet langer in aanmerking voor een rijksbijdrage tenzij het een vakinhoudelijke (voor)opleidende functie betreft.

– Het vervallen van de speciale instellingsprocedure, bestaande uit overleg met en goedkeuring van de minister, bij het starten van nieuwe voortgezette kunst- en bouwkunstopleidingen.

– Invoering van een nieuwe bekostigingssystematiek per 1 januari 2002, waardoor de overgangsbepaling over de bekostiging wordt herzien.

De Raad van State onderschrijft de strekking van het wetsvoorstel maar maakt de volgende opmerkingen.

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 18 juli 2001, nr. 01.003488, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij toe te zenden.

Dit advies, gedateerd 11 september 2001, nr. W05.01.0348/III, bied ik U hierbij aan.

De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden, nadat met zijn opmerkingen rekening zal zijn gehouden.

Op deze opmerkingen ga ik hieronder in.

1. Doelstelling

Het wetsvoorstel beoogt uitwerking te geven aan de maatregelen om te komen tot een transparanter en meer flexibel kunstonderwijs, die zijn voorgesteld in twee beleidsnota's.1 De maatregelen hebben de herstructurering van het kunstvakonderwijs tot doel en zijn gericht op het verbeteren van de onderwijskundige kwaliteit en de bedrijfseconomische stabiliteit vanuit een goede bestuurlijke en beheerssituatie van de instellingen. In het wetsvoorstel worden vijf maatregelen voorgesteld die op het eerste gezicht weinig samenhang tonen en waarvan de relatie tot het doel niet direct duidelijk is.2

De Raad mist in de toelichting een algemene motivering van de noodzaak en de effectiviteit van deze maatregelen ter verbetering van de kwaliteit van het kunstonderwijs. Het verdient aanbeveling de toelichting uit te breiden met een dergelijke beschouwing en hierbij in te gaan op de vraag in hoeverre juist deze maatregelen van belang zijn voor de herstructurering van het kunstonderwijs.

1. Ik heb de aanbeveling van de Raad van State overgenomen.

2. Culturele en kunstzinnige vorming

In paragraaf 2.3 van de toelichting is een passage gewijd aan het examenprogramma culturele en kunstzinnige vorming (hierna: CKV) in relatie tot de voorbereidende periode kunstonderwijs. Het is het college niet duidelijk wat met deze passage wordt bedoeld. Onduidelijk is of de CKV in het voortgezet onderwijs hetzelfde niveau biedt als de voorbereidende periode van de kunstinstellingen en of de CKV op termijn in de plaats gaat komen van de voorbereidende periode. De Raad adviseert in de toelichting hierover helderheid te scheppen.

2. Ik heb het advies van de Raad van State overgenomen.

3. Inwerkingtreding

a. Het wetsvoorstel voorziet in terugwerkende kracht voor het onderdeel Q van artikel I tot 1 januari 2002. Dit is de datum waarop de nieuwe bekostigingssystematiek zal worden ingevoerd en waarover afspraken zijn gemaakt met de HBO-raad. Een motivering voor de noodzaak van de terugwerkende kracht ontbreekt. Ook is niet aangegeven of sprake is van belastende elementen in de zin van nadelige financiële gevolgen voor de instellingen. Het verdient aanbeveling de noodzaak van de terugwerkende kracht in de toelichting te voorzien van een toereikende motivering.

Het college wijst erop dat, gelet op de bezwaren verbonden aan het gebruik van de terugwerkende kracht en op de noodzaak rekening te houden met de toepasselijkheid van de Tijdelijke referendumwet (Trw) (zie punt b), het wenselijk is voor de inwerkingtreding van het voorstel uit te gaan van een meer realistisch tijdpad. De Raad adviseert het wetsvoorstel aan te passen.

b. De inwerkingtredingsbepaling houdt geen rekening met de Trw. Nu het om een referendabele wet zal gaan, adviseert de Raad te voorzien in inwerkingtreding bij koninklijk besluit en toepassing met ingang van het eerste cursusjaar volgend op de datum van inwerkingtreding.

c. Het wetsvoorstel bevat wijzigingen van bepalingen, onder meer artikel I, onder B en R, die samenhangen met wijzigingen die worden voorgesteld in het wetsvoorstel tot invoering van de bachelor en master-structuur in het hoger onderwijs.3 Het verdient aanbeveling hiermee bij de inwerkingtreding van beide voorstellen rekening te houden.

3. a en b. Aan het advies van de Raad om in de inwerkingtreding van het wetsvoorstel te voorzien bij koninklijk besluit en toepassing met ingang van het eerstvolgend studiejaar heb ik gevolg gegeven.

c. Bij het ontwerpen van het onderhavige wetsvoorstel is uitgegaan van de tekst van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, zoals laatstelijk gewijzigd bij de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (Stb. 2001, 225). Met betrekking tot de wetgeving voor het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek is tot nu toe de lijn gevolgd dat afstemming van een wetsvoorstel op een al ingediend wetsvoorstel in een zo laat mogelijk stadium van de parlementaire behandeling van dat wetsvoorstel plaatsvindt. Met deze praktijk (vorm van «wetgevingseconomie») wordt voorkomen dat telkens bij nota van wijziging de afstemmingsbepalingen moeten worden aangepast.

De afstemming van het onderhavige wetsvoorstel op het wetsvoorstel Invoering bachelor-masterstructuur in het hoger onderwijs (Kamerstukken II 2001/02, 28 024) als ook op het wetsvoorstel Deregulering hoger onderwijs (Kamerstukken II 2000/01, 27 848) zal op termijn bij nota van wijziging plaatsvinden. Het komt mij voor dat een goed moment hiervoor is, als de Tweede Kamer verslag heeft uitgebracht over genoemde wetsvoorstellen en er dus meer duidelijkheid bestaat over de opvattingen van de Tweede Kamer terzake en in het verlengde daarvan meer duidelijkheid over de tekst van de wetsvoorstellen.

4. Voor redactionele kanttekeningen verwijst het college naar de bij het advies behorende bijlage.

4. Van de redactionele kanttekeningen van de Raad heb ik goede nota genomen.

De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De Vice-President van de Raad van State,

H. D. Tjeenk Willink

Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde, gewijzigde voorstel van wet en de hierbij gevoegde, gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

F. van der Ploeg

Bijlage bij het advies van de Raad van State van 11 september 2001, no. W05.01.0348/III, met redactionele kanttekeningen die de Raad in overweging geeft.

– In artikel I, onder O, wordt in artikel 16.7 een maatregel voor bepaalde tijd voorgesteld. Artikel 16.7 valt onder Titel 2 Voorzieningen voor onbepaalde tijd, van Hoofdstuk 16. De benaming van Titel 2 vervangen door: Voorzieningen voor bepaalde en onbepaalde tijd.

– In hoofdstuk 1 van de toelichting de verwijzingen naar «Kamerstukken II 25 208» steeds vervangen door: Kamerstukken II 25 802.


XNoot
1

De oorspronkelijke tekst van het voorstel van wet en van de memorie van toelichting zoals voorgelegd aan de Raad van State is ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
2

Kamerstukken II 1998/99, 25 802, nr. 12 en Kamerstukken II 1999/2000, 25 802, nr. 22.

XNoot
1

«Zicht op kwaliteit» en «Meer zicht op kwaliteit».

XNoot
2

De maatregel aangaande betrokkenheid en financiering van de voorbereidende periode in het kunstonderwijs wordt besproken in hoofdstuk 2, paragraaf 2.3, van de memorie van toelichting, maar wordt niet vermeld in de opsomming van hoofdstuk 1, derde alinea, van de memorie van toelichting.

XNoot
3

Waarover de Raad van State heden een advies heeft vastgesteld onder no. W05.01.0300/III. De samenhang met het wetsvoorstel ter invoering van de bachelor-masterstructuur is gelegen in het voornemen dat aan afgestudeerden van de voortgezette kunst- en bouwkunstopleidingen de titel master wordt verleend. Het verlenen van de titel wordt derhalve niet in het onderhavige wetsvoorstel geregeld.

Naar boven