nr. 7
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAPPEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Zoetermeer, 7 juni 2002
Ik heb kennisgenomen van het besluit van 30 mei 2002 van de vaste commissie
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen om het wetsvoorstel tot wijziging
van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) onder
meer ter uitvoering van in de nota «Zicht op kwaliteit» aangekondigde
maatregelen (28 067) aan te houden in afwachting van de aangekondigde
nota van wijziging.
De nota van wijziging is technisch van aard en heeft niet op het kunstonderwijs
maar op het wetenschappelijk onderwijs betrekking. De nota van wijziging,
die u zeer binnenkort zal bereiken, heeft tot strekking het volgende te regelen:
1. Het laten vervallen van de hoofdlijnen van de onderwijs en examenregeling
uit het Centraal Register Opleidingen Hoger Onderwijs. Vanwege de invoering
van de bachelor-masterstructuur komt er een bijna geheel nieuw opleidingenaanbod
in het wetenschappelijk onderwijs tot stand. De huidige wettelijke verplichting
om deze hoofdlijnen te laten registreren, leidt tot forse administratieve
last en heeft geen inhoudelijke of politiek-bestuurlijke meerwaarde. Die verplichting
kan derhalve vervallen.
2. De uitbreiding van studiefinancieringsrechten voor studenten bij 3
wo-opleidingen. Deze rechten zijn bij beschikking al bekendgemaakt aan de
instellingen, maar moeten geformaliseerd worden in de wet. Voor de opleiding
Voeding en Gezondheid geldt dat komend studiejaar al veel studenten van deze
studiefinancieringsrechten gebruik moeten kunnen maken.
Deze bepalingen zijn eveneens opgenomen in het wetsvoorstel tot wijziging
van de WHW, gericht op vermindering en vereenvoudiging van regelgeving en
verdere zelfregulering in het hoger onderwijs (27 848) dat op 30 mei
jl. controversieel is verklaard.
Ik wil u er op wijzen dat in het onderhavige wetsvoorstel een bepaling
is opgenomen waarmee de berekeningswijze van de overheid om de rijksbijdrage voor het kunstonderwijs te bepalen, vanaf 2003 gecontinueerd
kan worden. In deze berekeningswijze is voor het kunstonderwijs tot en met
2002 de limitering van het aantal te bekostigen eerstejaars (bekostigingslimieten)
én de hogere prijzen per student (bekostigingsniveaus) geregeld voor
zowel de bacheloropleidingen als de voortgezette kunstopleidingen. De hogescholen
hechten zeer aan continuering van deze bekostigingslimieten en bekostigingsniveaus.
Zij zien graag bestendiging vanaf 2003. Indien het onderhavige wetsvoorstel
niet voor het komende zomerreces wordt behandeld, acht ik het zeer onwaarschijnlijk
dat deze continuïteit voor de begrotingsjaren 2003 en 2004 gerealiseerd
kan worden, conform de gemaakte bestuurlijke afspraken. Het is bestuurlijk
ongepast om na de inschrijving voor het komend studiejaar 2002/2003 instellingen
nog te confronteren met een maximaal aantal te bekostigen studenten.
In perspectief van het voorgaande bepleit ik tijdige behandeling van het
voornoemde wetsvoorstel, te weten nog voor het zomerreces.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,
F. van der Ploeg