28 050
Regels omtrent marktactiviteiten van overheidsorganisaties en omtrent ondernemingen die van overheidswege over een bijzondere positie beschikken (Wet markt en overheid)

nr. 1
KONINKLIJKE BOODSCHAP

Aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Wij bieden U hiernevens ter overweging aan een voorstel van wet houdende regels omtrent marktactiviteiten van overheidsorganisaties en omtrent ondernemingen die van overheidswege over een bijzondere positie beschikken (Wet markt en overheid).

De memorie van toelichting, die het wetsvoorstel vergezelt, bevat de gronden waarop het rust.

En hiermede bevelen Wij U in Godes heilige bescherming.

Tavarnelle

13 oktober 2001

Beatrix

nr. 2
VOORSTEL VAN WET

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is regels vast te stellen omtrent marktactiviteiten van overheidsorganisaties en omtrent ondernemingen die van overheidswege over een bijzondere positie beschikken teneinde zoveel mogelijk gelijke concurrentieverhoudingen te scheppen tussen enerzijds deze organisaties en ondernemingen die van overheidswege over een bijzondere positie beschikken en anderzijds andere aanbieders van goederen of diensten, alsmede om een zorgvuldige besluitvorming over het verrichten van marktactiviteiten door overheidsorganisaties te bevorderen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

HOOFDSTUK 1. BEGRIPSBEPALINGEN

Artikel 1

1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. marktactiviteiten: het leveren van goederen of diensten aan derden, voor zover daarmee in concurrentie wordt getreden met ondernemingen, anders dan ondernemingen, toebehorend aan krachtens publiekrecht ingestelde rechtspersonen;

b. overheidsorganisatie: een krachtens publiekrecht ingestelde rechtspersoon;

c. commissie: de Commissie markt en overheid, bedoeld in artikel 15;

d. Onze Minister: Onze Minister van Economische Zaken;

e. onderneming: een onderneming in de zin van artikel 81, eerste lid, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap;

f. uitsluitend recht: een recht dat bij wettelijk voorschrift of bij besluit van een bestuursorgaan aan een onderneming wordt verleend, waarbij voor die onderneming het recht wordt voorbehouden om binnen een bepaald geografisch gebied een dienst te verrichten of een activiteit uit te oefenen;

g. bijzonder recht: een recht dat bij wettelijk voorschrift of bij besluit van een bestuursorgaan aan een beperkt aantal ondernemingen wordt verleend en waarbij binnen een bepaald geografisch gebied:

1°. het aantal van deze ondernemingen die een dienst mogen verrichten of een activiteit mogen uitoefenen op een andere wijze dan volgens objectieve, evenredige en niet discriminerende criteria tot twee of meer wordt beperkt,

2°. verscheidene concurrerende ondernemingen die een dienst mogen verrichten of een activiteit mogen uitoefenen op een andere wijze dan volgens deze criteria worden aangewezen, of

3°. aan een of meer ondernemingen, op een andere wijze dan volgens deze criteria voordelen worden toegekend waardoor enige andere onderneming aanzienlijk wordt belemmerd in de mogelijkheid om dezelfde activiteit binnen hetzelfde geografische gebied onder in wezen gelijkwaardige voorwaarden uit te oefenen;

h. verschillende activiteiten: enerzijds de producten of diensten met betrekking tot welke aan een onderneming een bijzonder of uitsluitend recht is verleend en anderzijds elk ander afzonderlijk product met betrekking tot hetwelk of elke andere afzonderlijke dienst met betrekking tot welke de onderneming werkzaam is.

2. In afwijking van het eerste lid, onderdeel a, wordt niet als marktactiviteit beschouwd het door een overheidsorganisatie leveren van goederen die niet meer nodig zijn voor de uitvoering van de taak waarvoor zij door die overheidsorganisatie werden aangeschaft.

Artikel 2

1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder overheidsbedrijf:

a. een privaatrechtelijke rechtspersoon waarin een overheidsorganisatie, al dan niet tezamen met een of meer andere overheidsorganisaties, op grond van vennootschapsrechtelijke betrekkingen in staat is het beleid te bepalen;

b. een commanditaire vennootschap, een vennootschap onder firma of een andere niet rechtspersoonlijkheid bezittende samenwerkingsvorm waarin een overheidsorganisatie deelneemt.

2. Van de toepasselijkheid van het eerste lid, onderdeel a, is uitsluitend sprake indien:

a. een of meer overheidsorganisaties al dan niet tezamen beschikken over de meerderheid van de stemrechten, verbonden aan de door de rechtspersoon uitgegeven aandelen, of

b. meer dan de helft van de leden van het bestuur of het toezichthoudend orgaan wordt benoemd door een of meer overheidsorganisaties of door leden of aandeelhouders die een overheidsorganisatie zijn.

3. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat ook in andere gevallen dan genoemd in het tweede lid sprake is van toepasselijkheid van het eerste lid, onderdeel a.

4. In afwijking van het eerste lid, onderdeel a, wordt niet als overheidsbedrijf aangemerkt een privaatrechtelijke rechtspersoon die uitsluitend bij of krachtens de wet aan die rechtspersoon opgedragen taken en daaruit rechtstreeks voortvloeiende werkzaamheden uitvoert.

Artikel 3

a. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. Nederlandse Mededingingsautoriteit: de Nederlandse Mededingingsautoriteit, genoemd in artikel 2, eerste lid, van de Mededingingswet;

b. directeur-generaal: de directeur-generaal van de Nederlandse Mededingingsautoriteit;

c. overtreding: een gedraging die in strijd is met de bij of krachtens deze wet gestelde regels;

d. overtreder: degene die de overtreding pleegt of medepleegt;

e. onderzoek: handelingen die worden verricht met het oog op de vaststelling dat al dan niet een overtreding is begaan;

f. bestuurlijke boete: de bestuurlijke sanctie, inhoudende een onvoorwaardelijke verplichting aan de staat een bepaalde geldsom te betalen.

HOOFDSTUK 2. MARKTACTIVITEITEN DOOR OVERHEIDSORGANISATIES

§ 1. Grondslagvereiste

Artikel 4

1. Het verrichten van marktactiviteiten door overheidsorganisaties geschiedt uitsluitend in de volgende gevallen:

a. door de Staat, indien dit bij of krachtens de wet of bij besluit van Onze Minister wie het aangaat, is bepaald;

b. door provincies, gemeenten en waterschappen, indien dit bij of krachtens de wet is opgedragen of bij besluit van gedeputeerde staten, het college van burgemeester en wethouders onderscheidenlijk het algemeen bestuur is bepaald;

c. door andere overheidsorganisaties dan onder a en b genoemd, indien dit is bepaald:

1°. op de wijze die is voorgeschreven voor het instellen van de desbetreffende overheidsorganisatie, of

2°. bij besluit van het bestuursorgaan dat bevoegd is de taken te bepalen van de desbetreffende overheidsorganisatie.

2. De in het eerste lid bedoelde wet of het daar bedoelde besluit omschrijft zo nauwkeurig mogelijk de te leveren goederen of de te verrichten diensten.

3. Op de voorbereiding van een besluit als bedoeld in het eerste lid, is de in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde procedure van toepassing.

Artikel 5

1. Nadat een besluit als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel a, is voorbereid overeenkomstig artikel 4, derde lid, wordt door Onze betrokken Minister, in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad, schriftelijk aan de beide kamers der Staten-Generaal mededeling gedaan van het ontwerp-besluit. Het besluit wordt niet binnen vier weken na deze mededeling genomen.

2. Indien binnen de in het eerste lid genoemde termijn door of namens een der Kamers of door ten minste een vijfde van het grondwettelijke aantal leden van een der Kamers de wens te kennen wordt gegeven nadere inlichtingen te ontvangen over het voorgenomen besluit, wordt dit niet genomen voordat twee weken zijn verstreken nadat deze inlichtingen zijn verstrekt. Indien een van beide Kamers voordat de laatstgenoemde periode is verstreken als haar oordeel uitspreekt dat de desbetreffende marktactiviteiten een wettelijke basis behoeven, wordt het besluit niet genomen.

Artikel 6

1. Een wet of besluit als bedoeld in artikel 4, eerste lid, voorziet slechts in het verrichten van marktactiviteiten door de desbetreffende overheidsorganisatie indien dat naar het oordeel van de wetgever of van degene die het besluit neemt de aangewezen weg is voor de behartiging van het desbetreffende openbaar belang.

2. Met het oog op de toepassing van het eerste lid worden bij de voorbereiding van een wet of een besluit in ieder geval betrokken:

a. het openbare belang dat wordt gediend met de marktactiviteit;

b. de gevolgen van het verrichten van de marktactiviteit voor burgers en voor ondernemers die op de desbetreffende markt werkzaam zijn of zullen zijn;

c. de geldmiddelen die de overheidsorganisatie ter beschikking zal stellen voor de marktactiviteit.

3. In de toelichting op het voorstel van wet, het besluit en, indien artikel 5, eerste lid, van toepassing is, bij de in dat artikel bedoelde mededeling, wordt aangegeven op welke wijze de uitkomsten van het tweede lid, onderdelen a, b en c, tegen elkaar zijn afgewogen.

4. Onverminderd het eerste lid wordt niet besloten tot het verrichten van marktactiviteiten indien:

a. het belang van het verrichten van die activiteiten door de overheidsorganisatie niet opweegt tegen het belang van derden tegen een zodanige concurrentie te worden beschermd;

b. met het verrichten van marktactiviteiten uitsluitend het verwerven van inkomsten wordt beoogd, tenzij de overheidsorganisatie voor de uitvoering van haar taken over duurzame kapitaalgoederen moet beschikken met een voor die uitvoering noodzakelijke capaciteit en de marktactiviteit bestaat uit het benutten van een gedeelte van die capaciteit.

Artikel 7

Indien het leveren van goederen of het verrichten van diensten door een overheidsorganisatie bij de aanvang van de desbetreffende activiteiten vanwege het ontbreken van concurrentie niet als marktactiviteit wordt aangemerkt, doch nadien alsnog concurrentie is ontstaan, is artikel 4 niet van toepassing totdat één jaar is verstreken nadat een belanghebbende een aanvraag tot het nemen van een besluit omtrent het verrichten van marktactiviteiten bij de desbetreffende overheidsorganisatie heeft ingediend.

Artikel 8

1. Binnen vijf jaar na de bekendmaking van wettelijke bepalingen als bedoeld in artikel 4, eerste lid, en vervolgens telkens na ten hoogste vijf jaar, overweegt Onze Minister wie het aangaat of de desbetreffende marktactiviteiten moeten worden voortgezet. Artikel 6 is van overeenkomstige toepassing.

2. Onze in het eerste lid bedoelde Minister brengt zijn bevindingen omtrent de toepassing van het eerste lid ter kennis van de beide kamers der Staten-Generaal.

3. Binnen vijf jaar na de bekendmaking van een besluit als bedoeld in artikel 4, eerste lid, en vervolgens telkens na ten hoogste vijf jaar, wordt besloten of de desbetreffende marktactiviteiten worden voortgezet. Indien dat besluit strekt tot het voortzetten van de marktactiviteiten zijn de artikelen 4, derde lid, 5, en 6 van overeenkomstige toepassing.

§ 2. Uitzonderingen grondslagvereiste

Artikel 9

Artikel 4 is niet van toepassing op:

a. marktactiviteiten die rechtstreeks voortvloeien uit een krachtens wettelijk voorschrift of bij besluit van een bestuursorgaan aan de overheidsorganisatie opgedragen taak;

b. marktactiviteiten die strekken ter uitvoering van verplichtingen die rechtstreeks voortvloeien uit verdragen of andere internationale verplichtingen of uit besluiten van volkenrechtelijke organisaties;

c. marktactiviteiten die bestaan uit het benutten van een gedeelte van de capaciteit van duurzame kapitaalgoederen als bedoeld in artikel 6, vierde lid, onderdeel b.

Artikel 10

1. Artikel 4 is niet van toepassing op een marktactiviteit indien:

1°. de redelijkerwijs te verwachten omzet van die activiteit per boekjaar niet meer bedraagt dan € 75 000 en

2°. de overheidsorganisatie geen geldmiddelen ter beschikking stelt voor de marktactiviteit.

2. Onverminderd het eerste lid worden geen marktactiviteiten verricht indien daarmee uitsluitend het verwerven van inkomsten wordt beoogd, tenzij de marktactiviteiten bestaan uit het benutten van een gedeelte van de capaciteit van duurzame kapitaalgoederen als bedoeld in artikel 6, vierde lid, onderdeel b.

3. Indien gedurende twee achtereenvolgende boekjaren de omzet van een marktactiviteit meer heeft bedragen dan € 75 000, is artikel 4 van toepassing na zes maanden na afloop van het tweede boekjaar. Het eerste lid is niet van toepassing.

4. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent de berekening van de omzet aan marktactiviteiten.

HOOFDSTUK 3. HET OPRICHTEN VAN OF DEELNEMEN IN OVERHEIDSBEDRIJVEN

Artikel 11

1. Overheidsorganisaties, anders dan de Staat, provincies, gemeenten en waterschappen, kunnen slechts besluiten een overheidsbedrijf op te richten of mede op te richten dan wel daarin deel te nemen, indien de bevoegdheid daartoe hun is verleend in de regeling waarbij de desbetreffende overheidsorganisatie is ingesteld of bij besluit van het bestuursorgaan dat bevoegd is de taken te bepalen van de desbetreffende overheidsorganisatie.

2. De in het eerste lid bedoelde regeling of het besluit van het bestuursorgaan dat bevoegd is de taken te bepalen, bepaalt de voorwaarden waaronder een besluit als in dat lid bedoeld kan worden genomen.

Artikel 12

1. Een overheidsorganisatie besluit slechts tot het oprichten of medeoprichten van dan wel deelnemen in een overheidsbedrijf indien dat naar het oordeel van die organisatie de aanwezen weg is voor de behartiging van het desbetreffende openbaar belang.

2. Op de voorbereiding van een besluit als bedoeld in het eerste lid is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, behoudens indien het gaat om een deelneming die beoogt het voortbestaan van het bedrijf te waarborgen.

3. Met het oog op de toepassing van het eerste lid worden bij de voorbereiding van een besluit in ieder geval betrokken:

a. het openbare belang dat wordt gediend met de oprichting of deelneming;

b. de gevolgen van de oprichting of deelneming voor burgers en voor ondernemers die werkzaam zijn of zullen zijn op de markt waarop het overheidsbedrijf werkzaam is of zal zijn.

4. Artikel 6, derde en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing op een besluit als bedoeld in het eerste lid.

5. Ingeval het een besluit betreft tot het oprichten of medeoprichten van een overheidsbedrijf als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder a, dragen de betrokken overheidsorganisaties, bedoeld in het eerste lid, ervoor zorg dat de statuten:

a. zo nauwkeurig mogelijk het doel en de taken van het overheidsbedrijf omschrijven,

b. de bepaling bevatten dat het overheidsbedrijf geen werkzaamheden zal verrichten die niet rechtstreeks samenhangen met de in de statuten omschreven taken en

c. bepalen of en onder welke voorwaarden het overheidsbedrijf mag besluiten tot het oprichten of medeoprichten van of het deelnemen in een privaatrechtelijke rechtspersoon of een samenwerkingsvorm als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel b.

6. Op een besluit van een overheidsorganisatie omtrent goedkeuring van een wijziging van de statuten van een overheidsbedrijf zijn het eerste tot en met het derde lid van overeenkomstige toepassing indien deze wijziging leidt tot nieuwe doelstellingen of nieuwe taken van het overheidsbedrijf. Indien het besluit strekt tot goedkeuring van de statuten, is het vijfde lid van overeenkomstige toepassing.

Artikel 13

1. De artikelen 11 en 12 zijn niet van toepassing indien het besluit tot het oprichten of medeoprichten van dan wel deelnemen in een overheidsbedrijf niet leidt tot het bepalen van nieuwe doelstellingen of van nieuwe taken voor het overheidsbedrijf ten opzichte van de doelstellingen en taken van bestaande overheidsbedrijven van die overheidsorganisatie.

2. Artikel 12, vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 14

1. Binnen vijf jaar na de bekendmaking van een besluit als bedoeld in artikel 12, eerste lid, en vervolgens telkens na ten hoogste vijf jaar, besluit een overheidsorganisatie of zij haar deelneming voortzet. Indien dat besluit strekt tot voortzetting van de deelneming is artikel 12, eerste, tweede, derde en vierde lid, van overeenkomstige toepassing.

2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op een besluit tot oprichting van of deelneming in een rechtspersoon als bedoeld in artikel 2, vierde lid, indien niet meer wordt voldaan aan de in dat lid gestelde eisen.

3. De termijn van vijf jaar, genoemd in het eerste lid, kan bij een besluit als bedoeld in artikel 12, eerste lid, worden verlengd tot ten hoogste vijftien jaar indien:

a. het desbetreffende overheidsbedrijf wordt opgericht door een of meer overheidsorganisaties en een of meer privaatrechtelijke rechtspersonen tezamen, of

b. in het desbetreffende overheidsbedrijf naast een of meer overheidsorganisaties ook een of meer privaatrechtelijke rechtspersonen deelnemen.

HOOFDSTUK 4. DE COMMISSIE MARKT EN OVERHEID

§ 1. Taak

Artikel 15

1. Er is een Commissie markt en overheid, die tot taak heeft overheidsorganisaties die voornemens zijn een besluit te nemen als bedoeld in de artikelen 6, eerste lid, 8, derde lid, 12, eerste lid, of 14, eerste, tweede of derde lid, te adviseren over de toepassing van artikel 6, tweede en vierde lid, dan wel artikel 12, derde en vierde lid.

2. De commissie adviseert uit eigen beweging.

3. De directeur-generaal kan op verzoek van de commissie haar adviseren over de gevolgen van het voorgenomen besluit voor ondernemers die op de desbetreffende markt werkzaam zijn of zullen zijn.

4. De commissie brengt haar advies uit aan de desbetreffende overheidsorganisatie.

Artikel 16

1. Indien de commissie voornemens is een advies uit te brengen deelt zij dit terstond nadat zij daartoe heeft besloten, en uiterlijk binnen vier weken nadat het ontwerp van het besluit op grond van artikel 3:11 van de Algemene wet bestuursrecht ter inzage is gelegd, mee aan de desbetreffende overheidsorganisatie.

2. De commissie brengt binnen acht weken na de in het eerste lid bedoelde mededeling haar advies uit.

3. De overheidsorganisatie neemt niet eerder een besluit omtrent het verrichten van marktactiviteiten of omtrent het oprichten of medeoprichten van dan wel deelnemen in een overheidsbedrijf dan nadat een termijn van negen weken na de in het eerste lid bedoelde mededeling is verstreken.

4. Het derde lid is niet van toepassing indien het gaat om een deelneming die beoogt het voortbestaan van het bedrijf te waarborgen.

5. De commissie stelt haar adviezen algemeen verkrijgbaar.

Artikel 17

De commissie brengt op verzoek van Onze Minister die het aangaat, een rapportage uit over de effecten van voorgenomen en bestaande regelgeving met betrekking tot marktactiviteiten van overheidsorganisaties voor ondernemers die op de desbetreffende markt werkzaam zijn of zullen zijn.

§ 2. Samenstelling en werkwijze

Artikel 18

1. De commissie bestaat uit een voorzitter en twee of vier andere leden.

2. De leden van de commissie worden op voordracht van Onze Minister en Onze Minister van Justitie bij koninklijk besluit benoemd voor ten hoogste vier jaren. Zij kunnen eenmaal worden herbenoemd.

3. De leden van de commissie worden op eigen aanvraag door Onze Minister en Onze Minister van Justitie ontslagen. Zij kunnen voorts op de voordracht van Onze Minister en Onze Minister van Justitie bij koninklijk besluit worden geschorst en ontslagen wegens ongeschiktheid, onbekwaamheid of op andere zwaarwegende gronden.

4. Personen die werkzaam zijn bij een overheidsorganisatie en werknemers, bestuurders of commissarissen van een overheidsbedrijf worden niet benoemd tot lid van de commissie.

Artikel 19

Bij regeling van Onze Minister wordt de vergoeding van de leden van de commissie geregeld.

Artikel 20

1. De commissie regelt zelf haar werkwijze.

2. Onze Minister stelt personeel ter beschikking van de commissie voor de uitvoering van haar taken, waaronder een secretaris. Dit personeel is voor zijn werkzaamheden voor de commissie uitsluitend verantwoording schuldig aan de commissie.

3. De commissie vervult haar taak met de middelen die ingevolge de wet, houdende vaststelling van de begroting van uitgaven en ontvangsten van het Ministerie van Economische Zaken voor het desbetreffende jaar, ter beschikking zijn gesteld.

Artikel 21

1. De commissie brengt jaarlijks vóór 1 mei aan Onze Minister verslag uit van haar werkzaamheden in het afgelopen jaar en maakt dit verslag openbaar. Het verslag bevat een overzicht van de in het verslagjaar door de commissie uitgebrachte adviezen.

2. Onze Minister brengt het verslag ter kennis van de beide kamers van de Staten-Generaal.

HOOFDSTUK 5. GEDRAGSREGELS VOOR OVERHEIDSORGANISATIES

Artikel 22

1. Een overheidsorganisatie brengt voor marktactiviteiten zodanige prijzen in rekening dat redelijkerwijs valt aan te nemen dat, gerekend over het desbetreffende boekjaar, ten minste alle directe en indirecte aan de marktactiviteiten toe te rekenen lasten door de te verwachten baten zijn gedekt.

2. Onder lasten als bedoeld in het eerste lid worden mede verstaan de lasten van financiering met vreemd vermogen en een vergoeding voor het redelijkerwijs aan de marktactiviteiten toe te rekenen eigen vermogen van ten minste vijf procent.

3. Indien de overheidsorganisatie uit haar geldmiddelen een bedrag beschikbaar stelt voor bepaalde marktactiviteiten, kan dat bedrag in mindering worden gebracht op de op grond van het eerste lid door te berekenen lasten.

4. Het in het derde lid bedoelde bedrag is niet hoger dan het bedrag dat op grond van artikel 6, tweede lid, onderdeel c, voor de desbetreffende marktactiviteit ter beschikking zou komen.

5. Het eerste lid is niet van toepassing indien:

a. de activiteiten strekken ter uitvoering van een uitsluitend of bijzonder recht en reeds voorschriften gelden omtrent de in rekening te brengen prijzen voor de desbetreffende activiteiten;

b. de activiteiten inhouden het verstrekken van gegevens die de overheidsorganisatie heeft verkregen in het kader van de uitoefening van haar bestuursbevoegdheden of het verstrekken van gegevensbestanden die uit de genoemde gegevens zijn samengesteld.

6. Het in het tweede lid genoemde percentage kan bij algemene maatregel van bestuur worden aangepast indien wijzigingen in het effectief rendement op staatsleningen daartoe aanleiding geven.

Artikel 23

1. Een overheidsorganisatie voert een zodanige administratie dat:

a. de registratie van de lasten en baten van de marktactiviteiten gescheiden is van die voor de overige activiteiten;

b. alle lasten en baten van de marktactiviteiten, op grond van consequent toegepaste en objectief te rechtvaardigen beginselen inzake kostprijsadministratie, correct zijn toegerekend;

c. de beginselen inzake kostprijsadministratie volgens welke de administratie wordt gevoerd, duidelijk zijn vastgelegd.

2. Het eerste lid is niet van toepassing indien de netto-jaaromzet van alle marktactiviteiten van de overheidsorganisatie tezamen in de twee voorafgaande boekjaren niet meer bedroeg dan € 75 000.

3. De overheidsorganisatie voegt bij zijn jaarrekening een verantwoording, die een overzicht bevat van de door de organisatie in het desbetreffende boekjaar verrichte marktactiviteiten, met uitzondering van de marktactiviteiten waarop het tweede lid van toepassing is, en van de bij de desbetreffende marktactiviteiten behorende baten en lasten. Deze verantwoording ligt voor een ieder ter inzage ten kantore van de overheidsorganisatie.

Artikel 24

De artikelen 22 en 23 zijn niet van toepassing op marktactiviteiten als bedoeld in artikel 7 totdat de in dat artikel genoemde termijn is verstreken.

Artikel 25

1. Een overheidsorganisatie mag een overheidsbedrijf waarbij zij in de zin van artikel 2, eerste lid, is betrokken, niet bevoordelen boven andere ondernemingen waarmee dat overheidsbedrijf in concurrentie treedt of anderszins voordelen toekennen die verder gaan dan in het normale handelsverkeer gebruikelijk is.

2. Als bevoordeling als bedoeld in het eerste lid wordt in ieder geval aangemerkt het toestaan van het gebruik door het overheidsbedrijf van de naam en het beeldmerk van een overheidsorganisatie als bedoeld in het eerste lid, op een wijze waardoor verwarring bij het publiek is te duchten over de herkomst van goederen en diensten.

3. Als het toekennen van voordelen die verder gaan dan in normaal handelsverkeer gebruikelijk is wordt in ieder geval aangemerkt het leveren van goederen aan, het verrichten van diensten voor en het ter beschikking stellen van middelen aan het overheidsbedrijf tegen een vergoeding die lager is dan de redelijkerwijs daaraan toe te rekenen lasten.

4. Onder bevoordeling als bedoeld in het eerste lid wordt niet verstaan het verstrekken van een subsidie ten behoeve van de algemene bedrijfsvoering van de subsidie-ontvanger.

Artikel 26

1. Een overheidsorganisatie gebruikt gegevens die zij heeft verkregen in het kader van de uitoefening van haar bestuursbevoegdheden en waarvoor krachtens wettelijk voorschrift een verplichting tot geheimhouding geldt, niet voor het verrichten van marktactiviteiten.

2. Indien een overheidsorganisatie gegevens die zij heeft verkregen in het kader van de uitoefening van haar bestuursbevoegdheden en waarvoor geen verplichting tot geheimhouding geldt, gebruikt voor het verrichten van marktactiviteiten of aan een of meer derden verstrekt, stelt zij die gegevens tegen gelijke voorwaarden beschikbaar voor derden.

3. Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing op gegevensbestanden die de overheidsorganisatie heeft samengesteld uit gegevens als bedoeld in dat lid.

4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de in het tweede lid bedoelde voorwaarden. Daarbij kunnen voor verschillende categorieën van gegevens verschillende regels worden gesteld.

Artikel 27

Een overheidsorganisatie brengt taken en bevoegdheden met betrekking tot marktactiviteiten:

a. waarvan de resultaten op enigerlei wijze plegen te worden betrokken bij de uitoefening van publiekrechtelijke bevoegdheden door een tot die overheidsorganisatie behorend bestuursorgaan, of

b. voor het verrichten of doen verrichten waarvan een tot die overheidsorganisatie behorend bestuursorgaan uit hoofde van een publiekrechtelijke bevoegdheid toestemming moet geven,

onder in een andere organisatorische eenheid dan een eenheid die is betrokken bij de besluitvorming ten behoeve van de uitoefening van de desbetreffende bevoegdheid.

HOOFDSTUK 6. ONDERNEMINGEN WAARAAN EEN BIJZONDER OF UITSLUITEND RECHT IS VERLEEND

Artikel 28

1. Ondernemingen waaraan een bijzonder of uitsluitend recht is verleend houden een zodanige administratie bij dat:

a. de registratie van de lasten en baten van de verschillende activiteiten gescheiden is;

b. alle lasten en baten, op grond van consequent toegepaste en objectief te rechtvaardigen beginselen inzake kostprijsadministratie, correct zijn toegerekend;

c. de beginselen inzake kostprijsadministratie volgens welke de administratie wordt gevoerd, duidelijk zijn vastgelegd.

2. Het eerste lid is niet van toepassing:

a. op activiteiten die onder de toepassing vallen van specifieke door de Europese Gemeenschap vastgestelde bepalingen inzake gescheiden administratie, andere dan die van richtlijn 80/723/EEG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 25 juni 1980 betreffende de doorzichtigheid in de financiële betrekkingen tussen lidstaten en openbare bedrijven en de financiële doorzichtigheid binnen bepaalde ondernemingen (PbEG L 195);

b. indien de netto-jaaromzet van de onderneming gedurende de twee boekjaren voorafgaande aan het boekjaar waarin de onderneming beschikte over een bijzonder of uitsluitend recht niet meer bedroeg dan € 6 250 000.

Artikel 29

Ondernemingen waaraan een bijzonder of uitsluitend recht is verleend benutten middelen die ten dienste staan van of zijn verkregen uit het bijzondere of uitsluitende recht, in Nederland uitsluitend voor andere activiteiten indien die middelen tegen ten minste een vergoeding van de redelijkerwijs daaraan toe te rekenen lasten beschikbaar worden gesteld.

Artikel 30

1. Een onderneming waaraan een bijzonder of uitsluitend recht is verleend gebruikt gegevens die zij heeft verkregen in het kader van de uitoefening van dat recht en waarvoor krachtens wettelijk voorschrift een verplichting tot geheimhouding geldt, niet voor het verrichten van andere activiteiten.

2. Indien een onderneming waaraan een bijzonder of uitsluitend recht is verleend gegevens die zij heeft verkregen in het kader van de uitoefening van dat recht gebruikt voor het verrichten van andere activiteiten of aan een of meer derden verstrekt, stelt zij die gegevens tegen gelijke voorwaarden beschikbaar voor derden.

3. Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing op gegevensbestanden die de onderneming heeft samengesteld uit gegevens als bedoeld in dat lid.

4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de in het tweede lid bedoelde voorwaarden. Daarbij kunnen voor verschillende categorieën van gegevens verschillende regels worden gesteld.

HOOFDSTUK 7. BIJZONDERE REGELS VOOR ONDERZOEKSINSTELLINGEN

§ 1. Algemene bepalingen

Artikel 31

In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder onderzoeksinstelling:

a. een instelling als bedoeld in artikel 1.2 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, met uitzondering van hogescholen;

b. de Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek TNO, bedoeld in artikel 3 van de TNO-wet;

c. het Rijksinstituut voor volksgezondheid en milieu, bedoeld in artikel 2 van de Wet op het RIVM;

d. de Nederlandse organisatie voor wetenschappelijk onderzoek, bedoeld in artikel 2 van de Wet op de Nederlandse organisatie voor wetenschappelijk onderzoek;

e. een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen wetenschappelijke of technologische onderzoeksinstelling.

Artikel 32

1. Dit hoofdstuk is van toepassing op marktactiviteiten die rechtstreeks bijdragen aan de ontwikkeling en de overdracht van nieuwe kennis, welke worden uitgevoerd door een onderzoeksinstelling.

2. De hoofdstukken 2 en 5 zijn niet van toepassing op marktactiviteiten als bedoeld in het eerste lid.

3. Hoofdstuk 3 is niet van toepassing op besluiten van een onderzoeksinstelling tot het oprichten of medeoprichten van of deelnemen in een overheidsbedrijf dat uitsluitend activiteiten verricht die rechtstreeks bijdragen aan de ontwikkeling en overdracht van nieuwe kennis.

§ 2. Verrichten van marktactiviteiten

Artikel 33

Een marktactiviteit als bedoeld in artikel 32, eerste lid, wordt uitsluitend uitgevoerd indien de betrokken onderzoeksinstelling heeft vastgesteld dat het belang van het uitvoeren van de desbetreffende activiteit opweegt tegen het belang van derden tegen een zodanige concurrentie te worden beschermd.

Artikel 34

Op de behandeling van een klacht bij een onderzoeksinstelling over de toepassing van artikel 33, is, voor zover niet reeds uit andere hoofde van toepassing, de in hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde procedure van overeenkomstige toepassing.

§ 3. Gedragsregels

Artikel 35

1. De in de artikelen 22, 23, eerste en derde lid, 26 en 27 vervatte voorschriften voor overheidsorganisaties zijn van overeenkomstige toepassing op marktactiviteiten als bedoeld in artikel 32, eerste lid.

2. Artikel 23, eerste lid, is niet van overeenkomstige toepassing indien de netto-jaaromzet van alle marktactiviteiten van een onderzoeksinstelling tezamen in de twee voorafgaande boekjaren niet meer bedroeg dan € 75 000.

HOOFDSTUK 8. HANDHAVING

§ 1. Handhaving gedragsregels voor overheidsorganisaties en voor onderzoeksinstellingen

Artikel 36

1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 22, 23, derde lid, 25, 26, 27 en 35 zijn belast de bij besluit van de directeur-generaal aangewezen ambtenaren van de Nederlandse Mededingingsautoriteit.

2. Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

Artikel 37

1. Ingeval van overtreding van artikel 22, eerste lid, artikel 23, derde lid, artikel 25, eerste lid, artikel 26, eerste, tweede of derde lid, artikel 27 of artikel 35, eerste lid, kan de directeur-generaal bij beschikking verklaren dat hij de overtreding heeft vastgesteld.

2. De bevoegdheid tot het vaststellen van een verklaring als bedoeld in het eerste lid vervalt vijf jaren nadat de overtreding heeft plaatsgevonden.

Artikel 38

1. De directeur-generaal deelt zijn voornemen een verklaring vast te stellen als bedoeld in artikel 37, eerste lid, schriftelijk en met redenen omkleed mee aan belanghebbenden.

2. In afwijking van afdeling 4.1.2 van de Algemene wet bestuursrecht stelt de directeur-generaal, alvorens te besluiten omtrent toepassing van artikel 37, eerste lid, belanghebbenden in de gelegenheid schriftelijk of mondeling hun zienswijze kenbaar te maken.

Artikel 39

1. Een verklaring als bedoeld in artikel 37, eerste lid, wordt, nadat zij is bekend gemaakt, ter inzage gelegd bij de Nederlandse Mededingingsautoriteit.

2. Van de verklaring wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.

§ 2. Handhaving gedragsregels voor ondernemingen waaraan een bijzonder of uitsluitend recht is verleend

Artikel 40

1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 28, 29 en 30 zijn belast de bij besluit van de directeur-generaal aangewezen ambtenaren van de Nederlandse Mededingingsautoriteit.

2. Artikel 5:17 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing op geschriften met betrekking tot de toepassing van de artikelen 28, 29 en 30, gewisseld tussen een onderneming en een advocaat die is toegelaten tot de balie, die zich bij de onderneming bevinden, doch waarop, indien zij zich zouden bevinden bij die advocaat, artikel 5:20, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing zou zijn.

3. Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

Artikel 41

1. Met het onderzoek zijn belast de krachtens artikel 40, eerste lid, aangewezen ambtenaren.

2. Ten dienste van het onderzoek beschikken zij over de bevoegdheden die hun zijn toegekend ter uitoefening van het toezicht, bedoeld in artikel 40, eerste lid, en over de bevoegdheden, bedoeld in de artikelen 54 en 55 van de Mededingingswet.

3. Artikel 53 van de Mededingingswet is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 42

1. Ingeval van overtreding van artikel 28, eerste lid, artikel 29 of artikel 30, eerste, tweede of derde lid, kan de directeur-generaal de natuurlijke persoon of rechtspersoon aan wie de overtreding kan worden toegerekend:

a. een bestuurlijke boete opleggen;

b. een last onder dwangsom opleggen.

2. Een bestuurlijke boete en een last onder dwangsom kunnen tezamen worden opgelegd.

3. Artikel 56, derde en vierde lid, van de Mededingingswet is van toepassing.

Artikel 43

1. De in artikel 42, eerste lid, onder a, bedoelde boete bedraagt ten hoogste € 450 000.

2. Ingeval van overtreding van artikel 29 of artikel 30, eerste, tweede of derde lid, kan een boete worden opgelegd van ten hoogste 10% van de omzet van de onderneming in het boekjaar, voorafgaande aan de beschikking, indien dat meer is dan € 450 000.

3. Artikel 57, tweede en derde lid, van de Mededingingswet is van toepassing.

Artikel 44

1. Een last onder dwangsom als bedoeld in artikel 42, eerste lid, onder b, strekt ertoe de overtreding ongedaan te maken of verdere overtreding dan wel herhaling van de overtreding te voorkomen.

2. De last geldt voor een door de directeur-generaal te bepalen termijn van ten hoogste twee jaren.

3. De artikelen 5:32, vierde en vijfde lid, 5:33, 5:34, eerste lid, en 5:35 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van toepassing.

Artikel 45

1. Indien de directeur-generaal na afloop van het onderzoek een redelijk vermoeden heeft dat een overtreding als bedoeld in artikel 42, eerste lid, is begaan en dat daarvoor een boete of een last onder dwangsom dient te worden opgelegd, doet hij een rapport opmaken.

2. De artikelen 59, tweede, derde en vierde lid, 60 en 61 van de Mededingingswet zijn van toepassing.

Artikel 46

1. De directeur-generaal beslist bij beschikking omtrent het opleggen van een boete of een last onder dwangsom.

2. De artikelen 62, tweede en derde lid, 63, 64 en 65 van de Mededingingswet zijn van overeenkomstige toepassing.

3. De artikelen 67 en 68 van de Mededingingswet zijn van toepassing op de invordering van de boete.

4. Ter zake van de wijziging of intrekking van een last onder dwangsom als bedoeld in artikel 42, eerste lid, onder b, is artikel 66 van de Mededingingswet van toepassing.

Artikel 47

De werkzaamheden in verband met de uitvoering van de artikelen 45, tweede lid, en 46 worden verricht door personen die niet betrokken zijngeweest bij de opstelling van het in artikel 45, eerste lid, bedoelde rapport en het daaraan voorafgaande onderzoek.

HOOFDSTUK 9. BEROEP

Artikel 48

In afwijking van artikel 8:7 van de Algemene wet bestuursrecht is voor beroepen tegen besluiten op grond van deze wet de rechtbank te Rotterdam bevoegd.

HOOFDSTUK 10. WIJZIGINGEN IN ANDERE WETTEN

Artikel 49

De Provinciewet wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 151 wordt gewijzigd als volgt:

1. Onder vernummering van het tweede lid tot het derde lid wordt een nieuw tweede lid ingevoegd, luidende:

2. Indien het een besluit betreft tot het oprichten of medeoprichten van dan wel deelnemen in een overheidsbedrijf als bedoeld in artikel 2 van de Wet markt en overheid is, in afwijking van het eerste lid, artikel 12 van de Wet markt en overheid van toepassing.

2. In het nieuwe derde lid wordt in onderdeel a «het eerste lid» vervangen door: het eerste en tweede lid.

B

Aan artikel 152, tweede lid, wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel g door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

h. het nemen van een besluit als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel b, van de Wet markt en overheid.

Artikel 50

De Gemeentewet wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 155 wordt gewijzigd als volgt:

1. Onder vernummering van het tweede lid tot het derde lid wordt een nieuw tweede lid ingevoegd, luidende:

2. Indien het een besluit betreft tot het oprichten of medeoprichten van dan wel deelnemen in een overheidsbedrijf als bedoeld in artikel 2 van de Wet markt en overheid is, in plaats van het eerste lid, artikel 12 van de Wet markt en overheid van toepassing.

2. In het nieuwe derde lid wordt «het eerste lid» vervangen door: het eerste en tweede lid.

B

Aan artikel 156, tweede lid, wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel f door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

g. het nemen van een besluit als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel b, van de Wet markt en overheid.

Artikel 51

De Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie wordt gewijzigd als volgt:

Aan de bijlage, bedoeld in artikel 20, wordt toegevoegd: .... (volgnr.): Wet markt en overheid.

Artikel 52

In artikel 90, eerste lid, van de Mededingingswet wordt na «voor de toepassing van deze wet,» ingevoegd: de Wet markt en overheid, .

HOOFDSTUK 11. EVALUATIE

Artikel 53

Onze Minister zendt in overeenstemming met Onze Minister van Justitie binnen vijf jaar na inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk. Hierbij wordt in het bijzonder aandacht besteed aan het functioneren van de Commissie markt en overheid.

HOOFDSTUK 12. OVERGANGSBEPALINGEN

§ 1. Algemene overgangsbepalingen

Artikel 54

Gedurende één jaar na het tijdstip van zijn inwerkingtreding is artikel 6, vierde lid, onderdeel b, niet van toepassing op marktactiviteiten die het leveren van goederen of het verrichten van diensten betreffen, welke ook voor dat tijdstip werden geleverd of verricht.

Artikel 55

Gedurende vijf jaar na het tijdstip van hun inwerkingtreding zijn de artikelen 4, 22 en 23 niet van toepassing op marktactiviteiten die het leveren van goederen of het verrichten van diensten betreffen, welke ook voor dat tijdstip werden geleverd of verricht.

Artikel 56

Een overheidsorganisatie die op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 12 deelneemt in een overheidsbedrijf, besluit binnen vijf jaar na dat tijdstip omtrent voortzetting van die deelneming. Artikel 12 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 57

Gedurende vijf jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 25 is dat artikel niet van toepassing op bepalingen in overeenkomsten die strijd zijn met dat artikel, mits de overeenkomst is gesloten voor het genoemde tijdstip.

Artikel 58

Gedurende vijf jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 26 is artikel 26, tweede en derde lid, niet van toepassing op gegevens of gegevensbestanden die op grond van een voor dat tijdstip gesloten overeenkomst aan een of meer derden worden verstrekt.

Artikel 59

Gedurende één jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 27 is dat artikel niet van toepassing op marktactiviteiten die het leveren van goederen of het verrichten van diensten betreffen, welke ook voor dat tijdstip werden geleverd of verricht.

Artikel 60

Gedurende één jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 29 is dat artikel niet van toepassing op bepalingen in overeenkomsten die in strijd zijn met dat artikel, mits de overeenkomst is gesloten voor het genoemde tijdstip.

Artikel 61

Gedurende vijf jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 30 is dat artikel niet van toepassing op bepalingen in voor dat tijdstip gesloten overeenkomsten met betrekking tot het ter beschikking stellen van gegevens als bedoeld in artikel 30.

§ 2. Overgangsbepalingen speciale sectoren

Artikel 62

Tot een bij koninklijk besluit te bepalen datum is hoofdstuk 6 niet van toepassing op ondernemingen aan welke op grond van de Elektriciteitswet 1998 of de Gaswet een bijzonder of uitsluitend recht is verleend voorzover het de uitoefening van dat recht betreft.

Artikel 63

Tot een bij koninklijk besluit te bepalen datum is hoofdstuk 6 niet van toepassing op de krachtens artikel 2a van de Postwet aangewezen rechtspersoon, voorzover het het krachtens dat artikel verkregen uitsluitende recht betreft.

Artikel 64

Tot een bij koninklijk besluit te bepalen datum zijn de artikelen 22 en 23 niet van toepassing op onderzoeksinstellingen als bedoeld in artikel 31.

HOOFDSTUK 13. SLOTBEPALINGEN

Artikel 65

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Artikel 66

Deze wet wordt aangehaald als: Wet markt en overheid.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Economische Zaken,

De Minister van Justitie,

Naar boven