nr. 5
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Met belangstelling heb ik kennis genomen van de door de leden van de fracties
van de VVD en de Christenunie gemaakte opmerkingen.
Met het onderhavige wetsvoorstel wordt onder meer uitvoering gegeven aan
een concrete aanbeveling uit het rapport van de MDW-werkgroep inzake plantaardig
uitgangsmateriaal. Terecht constateren de leden van de VVD-fractie dat met
dit wetsvoorstel geen invulling wordt gegeven aan de andere aanbevelingen
uit het rapport. Het nu voorliggende wetsvoorstel beoogt slechts vooruitlopend
op een integrale herziening van de Zaaizaad- en Plantgoedwet een basis op
te nemen voor een flexibele implementatie van internationale regelgeving.
De concrete aanleiding hiertoe vormt de noodzaak om uiterlijk voor 1 januari
2003 regels vast te stellen ter implementatie van richtlijn nr. 99/105/EG
van de Raad van de Europese Unie van 22 december 1999 betreffende het in de
handel brengen van bosbouwkundig teeltmateriaal (Pb EG 2000 L 11). Op dit
moment ontbreekt een wettelijke basis om die richtlijn te kunnen implementeren.
Het bovenstaande neemt niet weg, dat het in de bedoeling ligt om te komen
tot een modernisering van de Zaaizaad- en Plantgoedwet langs de lijnen van
het MDW-rapport, met inbegrip van de aanbevelingen over privaatrechtelijke
handhaving van het kwekersrecht waaraan de leden van de VVD-fractie refereren.
Die modernisering zal echter niet zijn beslag krijgen door de onderhavige
wetswijziging. Hiertoe zal een separaat wetsvoorstel dienen.
De reden waarom gekozen is voor een algemene basis voor implementatie,
houdt verband met precies het punt waarop de leden van de fractie van de VVD
wijzen, namelijk te voorkomen dat bij het totstandkomen van een nieuwe richtlijn
waarvoor geen wettelijke basis bestaat, wederom een wetswijziging moet plaatsvinden.
Door ten algemene te voorzien in de mogelijkheid om bij of krachtens algemene
maatregel van bestuur regels te stellen ter uitvoering van een verdrag of
een bindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie – onder welke
omschrijving ook Europese richtlijnen vallen – is verzekerd, dat steeds
op adequate en flexibele wijze regels ter implementatie vastgesteld kunnen
worden.
Naar aanleiding van de opmerkingen van de Raad van State is in de memorie
van toelichting de nodige aandacht besteed aan de wijze waarop de implementatie
van de Europese bosbouwrichtlijn verder vorm zal krijgen. Het is immers deze
richtlijn die de aanleiding vormt om op dit moment met een aparte wetswijziging
te komen, zonder te wachten op de al aangekondigde integrale herziening van
de Zaaizaad- en Plantgoedwet naar aanleiding van het MDW-rapport.
De leden van de fractie van de Christenunie hebben vraagtekens bij de
ruimte die het wetsvoorstel laat voor het implementeren van internationale
of Europese regelgeving bij ministeriële regeling. Deze leden sluiten
zich aan bij de opmerkingen van de Raad van State op dit punt en zouden graag
zien dat de opmerking inzake het beperkte gebruik van de ministeriële
regeling vertaald zou worden in het wetsvoorstel.
Naar mijn oordeel bestaat er geen noodzaak voor de door de leden van de
fractie van de Christenunie bepleite aanpassing van het wetsvoorstel. De formulering
«bij of krachtens algemene maatregel van bestuur» brengt met zich
dat delegatie naar het niveau van de ministeriële regeling pas mogelijk
is, indien dit in een algemene maatregel van bestuur expliciet wordt bepaald.
Er is in het wetsvoorstel derhalve geen sprake van rechtstreekse delegatie
naar het niveau van een ministeriële regeling. Hiermee wordt recht gedaan
aan zowel de behoefte om in voorkomende gevallen bij ministeriële regeling
nadere regels te kunnen stellen als aan rechtstatelijke principes die met
zich brengen dat met deze mogelijkheid terughoudend moet worden omgegaan.
Bij de implementatie van internationale regelgeving zal telkens op het niveau
van een algemene maatregel van bestuur de afweging moeten worden gemaakt of
nadere delegatie naar het niveau van de ministeriële regeling in de rede
ligt. Deze afweging zal derhalve steeds getoetst kunnen worden door de Raad
van State.
Inmiddels is ter uitvoering van het kabinetsstandpunt versnelde implementatie
van EG- en andere internationale besluiten een conceptwijziging van de Aanwijzingen
voor de regelgeving opgesteld, waarin een modelbepaling is opgenomen die het
eveneens mogelijk maakt bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels
te stellen ter implementatie van internationale regelgeving. Aangezien de
redactie van de modelbepaling iets anders luidt dan het nieuw voorgestelde
artikel 94, tweede lid, van de Zaaizaad- en Plantgoedwet, heb ik besloten
de formulering van dat artikellid overeenkomstig de modelbepaling te wijzigen.
Derhalve gaat deze nota naar aanleiding van het verslag vergezeld van
een nota van wijziging.
De Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,
G. H. Faber