nr. 7
NOTA VAN WIJZIGING
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
A
In de artikelen 1, onderdeel d, 14, eerste, vierde en vijfde lid, 20,
derde en vijfde lid, 23 en 31, wordt telkens na «op het terrein van
de strafrechtelijke handhaving» de volgende zinsnede ingevoegd: van
de rechtsorde dan wel de taken ten dienste van de justitie.
B
Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het zesde lid komt te luiden als volgt:
6. De studielast van de initiële opleidingen bedraagt voor de onderscheiden
in het derde lid, onderdelen a tot en met e, bedoelde initiële opleidingen
ten minste:
a. 2400 studiebelastinguren,
b. 4800 studiebelastinguren,
c. 6400 studiebelastinguren,
d. 6720 studiebelastinguren, en
e. 6720 studiebelastinguren.
Van de studielast kan overeenkomstig artikel 14, vijfde lid, worden afgeweken.
2. In het achtste lid wordt de «studieduur» vervangen door:
studielast.
C
Artikel 32 wordt als volgt gewijzigd:
In het eerste en tweede lid wordt telkens in de tweede volzin, voor «de
Inspectie voor de politie» de volgende zinsnede ingevoegd: of namens.
Toelichting
Onderdeel A
Uitbreiding met de voorgestelde formulering is noodzakelijk gebleken,
omdat in de oorspronkelijke aanduiding onvoldoende rekening wordt gehouden
met de bestaande opleidingsbehoefte ten aanzien van werkzaamheden op het terrein
van onder meer de vreemdelingendiensten. Door de formulering uit te breiden
op dezelfde wijze als deze ook reeds in de Politiewet 1993 wordt gehanteerd,
wordt deze omissie hersteld.
Onderdeel B, Artikel 13, zesde lid
Zoals ook in de nota naar aanleiding van het verslag bij het onderhavig
wetsvoorstel is aangeduid kan het gebruik van zowel de term «studieduur»
als «studielast» verwarring opleveren. De studielast van een opleiding
in het initieel politieonderwijs wordt, afgestemd op het regulier onderwijs,
uitgedrukt in studiebelastingsuren. Studieduur is de tijd waarin de totale
studie kan worden afgerond. De verwarring kan ontstaan doordat door erkenning
van eerder verworden competenties de studieduur per individuele student door
het wel of niet verkrijgen van een bepaalde hoeveelheid vrijstellingen kan
verschillen. Gekozen is nog slechts het begrip «studielast» te
blijven hanteren.
Onderdeel C, Artikel 32
Bij de uitwerking van het toezicht op de kwaliteit van het politieonderwijs
zal aansluiting worden gezocht bij de bepalingen en voorschriften van de nieuwe
Wet op het onderwijstoezicht en bij de ontwikkelingen rond het toezicht op
de instellingen die vallen onder de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk
onderzoek. Dit impliceert dat het toezicht door de Inspectie voor de politie
zal worden uitgeoefend aan de hand van een door de Ministers van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties en van Justitie vast te stellen toezichtskader.
Hierin worden de objecten van toezicht alsmede de kwaliteitskenmerken en indicatoren
beschreven. Bij de beoordeling van de kwaliteit van onderwijs en examinering
zal de Inspectie voor de politie zich zowel richten op de naleving van wettelijke
voorschriften als op andere aspecten van kwaliteit. De centrale vragen daarbij
zijn: realiseert de instelling opbrengsten van voldoende niveau, is het politieonderwijs
van voldoende kwaliteit en – in het geval van gebleken hiaten –
faciliteren beleid en organisatie in voldoende mate de kwaliteit van het politieonderwijs?
Hoewel er sprake zal zijn van één toezichtskader voor de
inhoudelijke beoordeling van het LSOP-onderwijs zal er differentiatie zijn
in de uitvoering van dit kader. Conform het toezichtsregime dat ook voor het
reguliere onderwijs geldt, zal de Inspectie voor de politie direct toezicht
uitoefenen op de niveaus 2 tot en met 4. Bij het toezicht op de niveaus 5
en 6 zal – zoveel mogelijk afgestemd op de wijze van toezicht in het
reguliere onderwijsveld – een andere benadering worden gekozen, namelijk
in de vorm van een visitatiecommissie met onafhankelijke, ook buitenlandse,
deskundigen. Deze visiterende en validerende commissie zal onder verantwoordelijkheid
van de Inspectie voor de politie toezien op de kwaliteit van de uitvoering
en de examinering van de opleidingen ingevolge de niveaus 5 en 6. Deze differentiatie
komt in het oorspronkelijke wetsvoorstel onvoldoende tot uitdrukking. De voorgestelde
wijziging van artikel 32 moet in dit hiaat voorzien.
Het toezichtskader is in goede samenwerking met het LSOP en met andere
bij het politieonderwijs betrokken partijen opgesteld.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
K. G. de Vries
De Minister van Justitie,
A. H. Korthals