B
ADVIES RAAD VAN STATE VAN HET KONINKRIJK EN NADER RAPPORT
Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State van het Koninkrijk
d.d. 7 september 2001 en het nader rapport d.d. 2 oktober 2001,
aangeboden aan de Koningin door de staatssecretaris van Justitie. Het advies
van de Raad van State van het Koninkrijk is cursief afgedrukt.
Bij Kabinetsmissive van 25 juli 2001, no.01.003611, heeft Uwe Majesteit,
op voordracht van de Staatssecretaris van Justitie, bij de Raad van State
van het Koninkrijk ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van rijkswet
met memorie van toelichting tot aanpassing van enige onderdelen van de Rijkswet
op het Nederlanderschap en van de Rijkswet van 21 december 2000 tot wijziging
van de Rijkswet op het Nederlanderschap met betrekking tot de verkrijging,
de verlening en het verlies van het Nederlanderschap (Stb. 618).
Dit wetsvoorstel strekt ertoe een aantal onevenwichtigheden en onnauwkeurigheden
in de Rijkswet op het Nederlanderschap te corrigeren, die zijn aangebracht
bij de Rijkswet van 21 december 2000 tot wijziging van de Rijkswet op
het Nederlanderschap met betrekking tot de verkrijging, de verlening en het
verlies van het Nederlanderschap (Stb. 618).
De Raad van State van het Koninkrijk is van oordeel dat aanpassing van
het wetsvoorstel wenselijk is op het onderdeel van het niveau van delegatie,
voorgesteld in het nieuwe tweede lid van artikel 2.
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 25 juli
2001, no. 01.003611, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State van het
Koninkrijk zijn advies inzake bovenvermeld voorstel van rijkswet rechtstreeks
aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 7 september 2001, nr. W03.01.0373/1/K,
bied ik U hierbij aan.
1. In artikel I, onderdeel A, wordt voorgesteld in artikel 2 van de Rijkswet
op het Nederlanderschap een nieuw tweede lid in te voegen. Daarin wordt bepaald
dat behoudens in de bij of krachtens algemene maatregel van rijksbestuur te
bepalen gevallen verklaringen en verzoeken (omtrent verkrijging en verlies
van het Nederlanderschap) in persoon worden afgelegd en ingediend.
De Raad wijst er in dit verband op dat, mede gelet op aanwijzing 26 van
de Aanwijzingen voor de regelgeving, delegatie aan een minister van de bevoegdheid
tot het vaststellen van algemeen verbindende voorschriften wordt beperkt tot
voorschriften van administratieve aard, uitwerking van details van een regeling,
voorschriften die dikwijls wijziging behoeven en voorschriften waarvan te
voorzien is dat zij met grote spoed moeten worden vastgesteld.
Naar de mening van de Raad behoren de hiervoor bedoelde regels inzake verklaringen
en verzoeken niet tot één van deze categorieën. De Raad
adviseert daarom het voorgestelde artikel 2, tweede lid, te wijzigen in die
zin dat het stellen van nadere regels over deze onderwerpen slechts kan plaatsvinden
bij algemene maatregel van rijksbestuur.
1. Het advies van de Raad van State van het Koninkrijk heeft ertoe geleid
dat de tekst van het wetsvoorstel dienovereenkomstig is gewijzigd.
2. Voor redactionele kanttekeningen verwijst het college naar de bij het
advies behorende bijlage.
2. De redactionele kanttekeningen van de Raad zijn overgenomen.
3. Er is van de gelegenheid gebruik gemaakt om twee artikelen duidelijker
te formuleren. Artikel 23 is bij Rijkswet van 21 december 2000 tot wijziging
van de Rijkswet op het Nederlanderschap met betrekking tot de verkrijging,
de verlening en het verlies van het Nederlanderschap (Stb. 618) gewijzigd.
De bij die wijziging gekozen formulering stemt niet overeen met de in de toelichting
neergelegde bedoeling van deze wijziging. Om die reden wordt voorgesteld het
artikel te herformuleren. Artikel 26 is ingevoerd bij genoemde Rijkswet van
21 december 2001. Het tweede lid van dit artikel bevat een verliestermijn
van tien jaren. De formulering van het tweede lid laat deze termijn ingaan
op het tijdstip van inwerkingtreding van de Rijkswet op het Nederlanderschap,
dus op 1 januari 1985. Zoals onder meer aan de toelichting kan worden ontleend,
is het echter de bedoeling deze termijn te laten aanvangen op het tijdstip
waarop het nieuw ingevoerde artikel 26 in werking treedt. De voorgestelde
wijziging van het tweede lid van artikel 26 voorziet daarin.
De Raad van State van het Koninkrijk geeft U in overweging het voorstel
van rijkswet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, aan de Staten
van de Nederlandse Antillen en aan die van Aruba, nadat met het vorenstaande
rekening zal zijn gehouden.
De Vice-President van de Raad van State van het Koninkrijk,
H. D. Tjeenk Willink
Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van rijkswet
en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal,
de Staten van de Nederlandse Antillen en de Staten van Aruba te zenden.
De Staatssecretaris van Justitie,
N. A. Kalsbeek
Bijlage bij het advies van de Raad van State van het Koninkrijk van
7 september 2001, no. W03.01.0373/I/K, met redactionele kanttekeningen
die de Raad in overweging geeft.
– De in artikel I, onderdeel D, voorgestelde zin, mede gelet op
aanwijzing 100, onder b, van de Aanwijzingen voor de regelgeving, niet toevoegen
aan artikel 6, eerste lid, onder d, van de Rijkswet op het Nederlanderschap,
maar aan artikel 6, derde lid, met dien verstande dat de zin als volgt komt
te luiden: De voorgaande volzin van dit artikellid is niet van toepassing
op de minderjarige die ten tijde van het afleggen van de verklaring de leeftijd
van zestien jaar nog niet heeft bereikt.
– In artikel I, onderdeel E, aan het slot invoegen: in Nederland,
de Nederlandse Antillen of Aruba.