nr. 5
VERSLAG
Vastgesteld 29 november 2001
De vaste commissie voor Justitie1, belast
met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, brengt als volgt verslag
uit van haar bevindingen. Onder het voorbehoud dat de regering de gestelde
vragen tijdig zal hebben beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling
van dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.
Algemeen
De leden van de fractie van de PvdA hebben met belangstelling kennisgenomen
van de voorliggende aanpassingen van enige onderdelen van de Rijkswet op het
Nederlanderschap. Zij hebben nog een aantal informatieve vragen.
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van
dit wetsvoorstel. Het lezen van het verslag heeft geen aanleiding gegeven
tot het stellen van vragen.
De leden van de fractie van D66 hebben met belangstelling kennisgenomen
van het voorliggende wetsvoorstel, dat er toe strekt een aantal onevenwichtigheden
en onnauwkeurigheden te corrigeren die zijn gebleken bij de voorbereiding
van de algemene maatregelen van rijksbestuur en bij het schrijven van de handleiding
bij de Rijkswet. De leden van deze fractie hebben nog een enkele vraag over
het voorstel.
Ten aanzien van het wetsvoorstel in het algemeen stellen deze leden de
vraag of het wetsvoorstel en de Rijkswet zélf nog nadere aanpassing
behoeven naar aanleiding van de openstelling van het huwelijk voor personen
van hetzelfde geslacht.
Met belangstelling hebben de leden van de fractie van GroenLinks kennisgenomen
van dit wetsvoorstel dat erin voorziet dat onevenwichtigheden en enkele onnauwkeurigheden
in de laatste Rijkswet (van 21 december 2000, Stb. 2000, 618) rechtgezet worden.
Deze leden spreken hun waardering uit over de mate waarin het ministerie van
Justitie hecht in het op zorgvuldige wijze tot stand brengen van wetgeving.
Artikelsgewijze behandeling
Artikel I
A. In artikel 2 lid 2 wordt gesteld dat bij algemene maatregel van rijksbestuur
verklaringen en verzoeken in persoon worden afgelegd en ingediend. De leden
van de fractie van de PvdA zouden geïnformeerd willen worden over de
huidige praktijk. Hoe worden nu verklaringen en verzoeken afgelegd en ingediend?
Voorts wordt er gesteld dat in de algemene maatregel van rijksbestuur
nader zal worden uitgewerkt in welke gevallen afgeweken zal worden van deze
regel. Kunnen enkele voorbeelden genoemd worden waarvoor dit vereiste niet
nodig is en waarom? De leden van de fracties van D66 en GroenLinks sluiten
zich bij deze vraag aan.
F. Aan artikel 6 wordt een achtste lid toegevoegd. Het is de leden van
de PvdA-fractie niet duidelijk wat de reikwijdte van dit toegevoegde lid is
en of oud-Nederlanders niet onnodig voor de herkrijging van het Nederlanderschap
geconfronteerd worden met de bepalingen van artikel 6 lid 1 sub f. Betekent
het toegevoegde lid 8 dat alle in artikel 6 lid 1 genoemde categorieën
tenminste zes jaar in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba hoofdverblijf
moeten hebben gehad willen ze via deze optie het Nederlanderschap herkrijgen?
Dat is immers de consequentie van tenminste één jaar toelating
voor onbepaalde tijd. Waarom wil de regering dat de categorieën in artikel
6 lid 1 onder a, b, c, d, en e gelijkgeschakeld worden met categorie f, terwijl
het hier om essentiële verschillen gaat? Wil de regering per categorie
van de in artikel 6 lid 1 genoemde categorieën aangeven wat de ratio
is van de beperking van herkrijging van het Nederlanderschap tot de mogelijkheid
van artikel 6, eerste lid, onder f?
Wie op grond van een optie het Nederlanderschap heeft verkregen en dat
vervolgens weer verliest door bijvoorbeeld aanvaarding van een vreemde nationaliteit,
kan zijn optieverklaring herhalen. Waarom is een dergelijke herhaling volgens
de regering onwenselijk wanneer de persoon in kwestie bereid is weer afstand
te doen van de andere nationaliteit, zo vragen de leden van de fractie van
D66.
G. De leden van de D66-fractie vragen of het de bedoeling was om hier
ook de term sedert tussen aanhalingstekens te
plaatsen.
K. In artikel 16 lid 3 onder b wordt gesteld dat een minderjarige zijn
Nederlanderschap verliest door het afleggen van een verklaring van afstand.
De bedoeling van deze bepaling is, zoals in de memorie van toelichting staat,
«te kunnen komen tot een gemeenschappelijke nationaliteit binnen het
gezin». Is het afleggen van een verklaring van afstand in de hier bedoelde
gevallen verplicht, zo vragen de leden van de PvdA-fractie. Wat gebeurt er
indien deze verklaring van afstand niet wordt afgelegd?
De leden van de D66-fractie vragen of het, in het geval dat men wil komen
tot een gemeenschappelijke nationaliteit binnen een gezin, geheel aan de minderjarige
zelf is om te bepalen of deze afstand wil doen van het Nederlanderschap. Vanaf
welke leeftijd moet de minderjarige in staat worden geacht zich hierover een
weloverwogen oordeel te kunnen vormen?
De voorzitter van de commissie,
Swildens-Rozendaal
De griffier voor dit verslag,
Stahlie
XNoot
1Samenstelling: Leden: Swildens-Rozendaal (PvdA), voorzitter, Van de Camp
(CDA), Biesheuvel (CDA), Scheltema-de Nie (D66), Zijlstra (PvdA), Apostolou
(PvdA), Middel (PvdA), Van Heemst (PvdA), Dittrich (D66), ondervoorzitter,
Rabbae (GroenLinks), Van Oven (PvdA), Kamp (VVD), Rouvoet (ChristenUnie),
O.P.G. Vos (VVD), Passtoors (VVD), Van Wijmen (CDA), De Wit (SP), Ross-van
Dorp (CDA) Niederer (VVD), Nicolaï (VVD), Halsema (GroenLinks), Weekers
(VVD), Van der Staaij (SGP), Wijn (CDA) en Vacature (PvdA).
Plv. leden: Wagenaar (PvdA), Balkenende (CDA), C. Cörüz (CDA),
Van Vliet (D66), Duijkers (PvdA), Kuijper (PvdA), Albayrak (PvdA), Barth (PvdA),
Hoekema (D66), Karimi (GroenLinks), Santi (PvdA), Luchtenveld (VVD), Slob
(ChristenUnie), Van den Doel (VVD), Rijpstra (VVD), Rietkerk (CDA), Marijnissen
(SP), Buijs (CDA), Van Baalen (VVD), Van Blerck-Woerdman (VVD), Vacature (GroenLinks),
De Vries (VVD), Van Walsem (D66), De Pater-van der Meer (CDA) en Arib (PvdA).