28 024
Wijziging van onder meer de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en de Wet studiefinanciering 2000 in verband met de invoering van de bachelor-masterstructuur in het hoger onderwijs

nr. 7
NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 18 december 2001

In het wetsvoorstel worden de volgende wijzigingen aangebracht:

A

Artikel I, onderdeel I, komt te luiden:

I

Artikel 7.3 komt te luiden:

Artikel 7.3. Opleidingen en onderwijseenheden

1. Het initiële onderwijs wordt door de instelling aangeboden in de vorm van bacheloropleidingen en masteropleidingen.

2. Een opleiding is een samenhangend geheel van onderwijseenheden, gericht op de verwezenlijking van welomschreven doelstellingen op het gebied van kennis, inzicht en vaardigheden waarover degene die de opleiding voltooit, dient te beschikken. Onder een bacheloropleiding in het wetenschappelijk onderwijs wordt mede begrepen een opleiding als bedoeld in de eerste volzin, waarvan de onderwijseenheden tot het gebied van meer dan een opleiding of meer dan een faculteit behoren.

3. Een onderwijseenheid kan betrekking hebben op de praktische voorbereiding op de beroepsuitoefening en op de beroepsuitoefening in verband met het onderwijs in een duale opleiding, voorzover deze activiteiten onder begeleiding van het instellingsbestuur plaatsvinden.

4. Aan elke opleiding is een examen verbonden. Aan elke onderwijseenheid is een tentamen verbonden.

5. Elke opleiding wordt op de voet van titel 3 van hoofdstuk 6 geregistreerd in het Centraal register opleidingen hoger onderwijs.

B

In artikel I, onderdeel J, wordt artikel 7.3a als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid komt te luiden:

2. Binnen het hoger beroepsonderwijs worden onderscheiden:

a. bacheloropleidingen, en

b. masteropleidingen die door Onze minister als zodanig zijn aangemerkt.

2. Aan het artikel wordt een lid toegevoegd, luidende:

3. Een besluit als bedoeld in het tweede lid, onder b, wordt uitsluitend genomen, indien in een opleiding niet of in onvoldoende mate is voorzien en de instandhouding van die opleiding wordt gevorderd door:

a. het belang van het instandhouden van een doelmatig onderwijsaanbod, en

b. een aantoonbare maatschappelijke behoefte.

C

In artikel I, onderdeel K, wordt in artikel 7.4a, derde lid, na de eerste volzin een volzin ingevoegd, luidende: In afwijking van de eerste volzin bedraagt de studielast van bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen opleidingen als bedoeld in die volzin ten minste 84 studiepunten en ten hoogste 126 studiepunten.

D

In artikel I, onderdeel K, wordt in artikel 7.4b als volgt gewijzigd:

1. Het vierde tot en met zesde lid vervallen.

2. Het tweede lid komt te luiden:

2. De studielast van een masteropleiding in het hoger beroepsonderwijs bedraagt 42 studiepunten.

3. Het derde lid komt te luiden:

3. Het instellingsbestuur kan bepalen dat een opleiding als bedoeld in het tweede lid een grotere studielast heeft dan 42 studiepunten.

E

In artikel I, onderdeel T, wordt in het tweede lid in artikel 7.13, derde lid, na «voor elke bacheloropleiding in het wetenschappelijk onderwijs» ingevoegd: of in een voorkomend geval voor een afstudeerrichting binnen een bacheloropleiding, en wordt na «aansluit op die bacheloropleiding» ingevoegd: of die afstudeerrichting.

F

In artikel I, onderdeel FF, worden aan artikel 7.30a, eerste lid, twee volzinnen toegevoegd, luidende: Indien op grond van de in de eerste volzin genoemde bepaling een afstudeerrichting is aangewezen, geldt in afwijking van de eerste volzin als toelatingseis voor een in die volzin bedoelde masteropleiding het bezit van het in die volzin bedoelde getuigschrift dat betrekking heeft op die afstudeerrichting. In afwijking van de eerste volzin kan de examencommissie besluiten dat degene die voor een bacheloropleiding als bedoeld in die volzin is ingeschreven, toch wordt ingeschreven voor een masteropleiding als bedoeld in die volzin onder de voorwaarde dat is voldaan aan bij de onderwijs- en examenregeling van de desbetreffende masteropleiding te stellen eisen.

G

Artikel I, onderdeel II, komt te luiden:

II

Artikel 7.34 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onder a, wordt «7.31, tweede lid» vervangen door: 7.30a, derde lid, en 7.30b, eerste lid.

2. Aan het artikel wordt een lid toegevoegd, luidende:

5. In afwijking van het eerste lid, onder b, heeft de student, bedoeld in artikel 7.30a, eerste lid, tweede volzin, niet het recht de examens van die opleiding af te leggen.

H

In artikel I wordt na onderdeel II een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:

IIa

Aan artikel 7.36 wordt een volzin toegevoegd, luidende: Artikel 7.34, vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.

I

Artikel I, onderdeel CCC, wordt als volgt gewijzigd:

1. Artikel 17.2 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt na de tweede volzin een volzin ingevoegd, luidende: Van de in te stellen bachelor- en masteropleidingen maken uitsluitend onderwijseenheden deel uit die in het studiejaar voorafgaand aan de instelling van die opleidingen door de instelling werden verzorgd.

2. Aan het derde lid wordt een volzin toegevoegd, luidende: De eerste volzin is niet van toepassing op een masteropleiding die een voortzetting vormt van een opleiding ten aanzien waarvan het instellingsbestuur uiterlijk op 1 september 2001 met toepassing van artikel 7.4, zevende lid, zoals die bepaling op die datum luidde, heeft bepaald dat de desbetreffende opleiding een grotere studielast had dan 168 studiepunten.

2. Na artikel 17.2 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 17.2a. Instelling brede bacheloropleidingen

1. In het studiejaar 2002–2003 kan het instellingsbestuur van een universiteit dat voornemens is met betrekking tot een of meer opleidingen de bachelor-masterstructuur in te voeren, naast de bacheloropleidingen, bedoeld in artikel 17.2, een of meer bacheloropleidingen als bedoeld in artikel 7.3, tweede lid, tweede volzin, instellen. Artikel 7.15 is van overeen-komstige toepassing.

2. Artikel 17.2, vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 17.2b. Instelling van masteropleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de eerste graad

1. Het instellingsbestuur van een universiteit dat met betrekking tot een opleiding als bedoeld in artikel 17.2, tweede lid, waaraan een afstudeerrichting is verbonden als bedoeld in artikel 7.5, eerste lid, onder b, zoals die bepaling op 31 augustus 2002 luidde, voornemens is de bachelor-masterstructuur in te voeren, is bevoegd in een bepaald studiejaar in plaats van een masteropleiding in het wetenschappelijk onderwijs als bedoeld in artikel 17.2, tweede lid, een opleiding als bedoeld een opleiding als bedoeld in artikel 7.4a, derde lid, eerste volzin, in te stellen.

2. Het instellingsbestuur van een universiteit waaraan een opleiding als bedoeld in artikel 7.5, eerste lid, onder a, zoals die bepaling op 31 augustus 2002 luidde, is verbonden, is bevoegd in een bepaald studiejaar een opleiding als bedoeld in artikel 7.4a, derde lid, eerste volzin, in te stellen.

3. Artikel 17.2, derde tot en met vijfde lid, is van toepassing.

3. In de artikelen 17.3, eerste lid, eerste volzin, 17.4, eerste lid, eerste volzin, 17.5, eerste lid, eerste volzin, 17.6, eerste lid, en 17.13, eerste lid, wordt «instellingsbestuur, bedoeld in artikel 17.2» telkens vervangen door: instellingsbestuur, bedoeld in artikel 17.2, artikel 17.2a of artikel 17.2b.

4. In de artikelen 17.6, tweede lid, en 17.7, derde lid, wordt na «voor de eerste maal voor» telkens ingevoegd: de propedeutische fase van.

5. Na artikel 17.7 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 17.7a. Voortzetting bestaande universitaire lerarenopleidingen

1. Tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip kunnen aan een bekostigde of aangewezen universiteit universitaire eerstegraads lerarenopleidingen als bedoeld in artikel 7.4, vierde lid, zoals die bepaling op 31 augustus 2002 luidde, worden verzorgd, voorzover die opleidingen op 31 augustus 2002 aan die instelling zijn verbonden. Artikel 17.7, eerste lid, tweede en derde volzin, is van toepassing.

2. Artikel 17.7, tweede en derde lid, is van toepassing.

6. In de artikelen 17.8, eerste volzin, en 17.9 wordt «in artikel 17.7» telkens vervangen door: in artikel 17.7 of artikel 17.7a.

7. Het opschrift van paragraaf 4 van titel 1 komt te luiden:

Paragraaf 4. Omzetting van rechtswege en registratie van bacheloropleidingen in het hoger beroepsonderwijs.

8. Artikel 17.10 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het opschrift komt te luiden:

Artikel 17.10. Omzetting van rechtswege in bacheloropleidingen in het hoger beroepsonderwijs.

2. Het tweede lid vervalt.

3. Het derde lid wordt vernummerd tot tweede lid. In dat lid wordt «eerste en tweede lid» vervangen door: tweede lid.

9. Na artikel 17.10 worden twee nieuw artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 17.10a. Voortzetting bestaande voortgezette opleidingen in het hoger beroepsonderwijs

1. Tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip kunnen aan een bekostigde hogeschool opleidingen in het hoger beroepsonderwijs als bedoeld in artikel 7.4, vierde en vijfde lid, zoals die artikelleden op 31 augustus 2002 luidden, worden verzorgd, voorzover die opleidingen op 31 augustus 2002 aan die hogeschool zijn verbonden. Artikel 17.7, eerste lid, tweede en derde volzin, is van toepassing.

2. Artikel 17.7, derde lid, is van toepassing.

3. Het in het eerste lid bedoelde tijdstip kan voor de onderscheiden opleidingen verschillend worden bepaald. Indien toepassing wordt gegeven aan de eerste volzin, wordt dat besluit niet eerder genomen dan nadat voor de desbetreffende opleiding een besluit als bedoeld in artikel 7.3a is genomen, waarbij een masteropleiding is aangemerkt die een voortzetting vormt van eerstbedoelde opleiding.

4. Indien een besluit als bedoeld artikel 7.3a, tweede lid, betrekking heeft op een masteropleiding die een voortzetting vormt van een opleiding als bedoeld in artikel 7.4, vierde en vijfde lid, zoals die artikelleden luidden op 31 augustus 2002, bedraagt de studielast het aantal studiepunten, genoemd in die artikelleden.

Artikel 17.10b. Gevolgen beëindiging opleiding; toepasselijke voorschriften

De artikelen 17.8 en 17.9 zijn van overeenkomstige toepassing op de opleidingen, bedoeld in artikel 17.10a, en de daarvoor ingeschreven studenten en extraneï.

10. In artikel 17.11, tweede lid, vervalt de zinsnede «en de opleidingen, bedoeld in artikel 7.4, vierde en vijfde lid».

J

In artikel I, onderdeel DDD, wordt punt 13 als volgt gewijzigd:

1. Na artikel 17.2 wordt ingevoegd:

Artikel 17.2a. Instelling brede bacheloropleidingen Artikel 17.2b. Instelling van masteropleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de eerste graad.

2. Na artikel 17.7 wordt ingevoegd:

Artikel 17.7a. Voortzetting bestaande universitaire lerarenopleidingen.

3. Het opschrift van paragraaf 4 van titel 1 komt te luiden:

Paragraaf 4. Omzetting van rechtswege en registratie van bacheloropleidingen in het hoger beroepsonderwijs.

4. Het opschrift van artikel 17.10 komt te luiden:

Artikel 17.10. Omzetting van rechtswege in bacheloropleidingen in het hoger beroepsonderwijs.

5. Na artikel 17.10 wordt ingevoegd:

Artikel 17.10a. Voortzetting bestaande voortgezette opleidingen in het hoger beroepsonderwijs.

Artikel 17.10b. Gevolgen beëindiging opleiding; toepasselijke voorschriften.

K

In artikel III, onderdeel X, derde lid, wordt «artikel 7.10a, eerste en tweede lid» vervangen door: artikel 7.10a, eerste, tweede of derde lid.

L

In artikel III, onderdeel OO, komt artikel 15.6, eerste lid, te luiden:

1. Het is verboden graden, genoemd in artikel 7.10a, te verlenen, tenzij:

a. op grond van artikel 5a.9 een accreditatiebesluit voor de opleiding van kracht is,

b. op grond van artikel 5a.11 het besluit van kracht is dat de opleiding een toets nieuwe opleiding met positief gevolg heeft ondergaan, of

c. toepassing is gegeven aan artikel 5a.12, eerste, vierde, vijfde of zesde lid, of artikel 5a.15, tweede lid.

M

Artikel III, onderdeel SS, wordt als volgt gewijzigd:

1. Artikel 17.21 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het opschrift wordt «bachelor- en masteropleidingen» vervangen door: bacheloropleidingen.

2. In het eerste lid vervalt «en de masteropleidingen, bedoeld in artikel 7.3a, tweede lid, onder b,».

3. In het derde lid vervalt «of tweede».

2. Na artikel 17.21 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 17.21a. Overgangsrecht accreditatieplicht voor voortgezette opleidingen in het hoger beroepsonderwijs

1. De opleidingen, bedoeld in artikel 17.10a, waarvan de beoordeling, bedoeld in artikel 1.18, eerste lid, heeft plaatsgevonden in 2001 of 2002, zijn geaccrediteerd als bedoeld in artikel 5a.9 tot en met 31 december 2007.

2. De opleidingen, bedoeld in het eerste lid, waarvan de beoordeling, bedoeld in artikel 1.18, eerste lid, heeft plaatsgevonden in 2000, zijn geaccrediteerd als bedoeld in artikel 5a.9 tot en met 31 december 2006.

3. De opleidingen, bedoeld in het eerste lid, waarop het eerste of tweede lid niet van toepassing is, zijn geaccrediteerd als bedoeld in artikel 5a.9 tot en met 31 december 2005.

N

In artikel III, onderdeel UU, wordt punt 19 als volgt gewijzigd:

1. In het opschrift van artikel 17.21 wordt «bachelor- en masteropleidingen« vervangen door: bacheloropleidingen.

2. Na artikel 17.21 wordt ingevoegd:

Artikel 17.21a. Overgangsrecht accreditatieplicht voor voortgezette opleidingen in het hoger beroepsonderwijs.

Toelichting

Algemeen

1. Inleiding

In de nota naar aanleiding van het verslag van de Tweede Kamer inzake het wetsvoorstel Invoering van de bachelor-masterstructuur in het hoger onderwijs (Kamerstukken II 2001/02, 28 024, nr. 6) heb ik aangegeven het wetsvoorstel op een aantal punten te zullen wijzigen. Als belangrijke punten noem ik: de mogelijkheid dat onder bepaalde voorwaarden masteropleidingen in het hoger beroepsonderwijs tot het bestel van het initieel hoger onderwijs worden toegelaten.

– de mogelijkheid voor universiteiten waaraan een lerarenopleiding (universitaire lerarenopleiding of desbetreffende afstudeerrichting) is verbonden, een zodanige masteropleiding in te stellen; de voorziening voor studenten aan een bacheloropleiding in het wetenschappelijk onderwijs die de opleiding nog niet hebben afgerond, om tot een aansluitende bacheloropleiding te worden toegelaten.

Verder is in deze nota van wijziging de mogelijkheid voor universiteiten opgenomen om eenmalig bij de omzetting naar de nieuwe structuur een of meer zogenoemde brede bacheloropleidingen in te stellen.

Deze nota van wijziging onderteken ik mede namens mijn ambtgenoot van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij.

2. Tweede nota van wijziging

Het ligt in mijn voornemen medio januari 2002 bij de Tweede Kamer een tweede nota van wijziging met betrekking tot dit wetsvoorstel in te dienen. Hierin worden opgenomen de noodzakelijk wijzigingen in verband met het wetsvoorstel Deregulering hoger onderwijs (Kamerstukken II 2001/02, 27 848 nr. 2) en nadere wijzigingen van het wetsvoorstel Invoering van accreditatie in het hoger onderwijs (Kamerstukken II 2001/02, 27 920 nr. 2). Voorts bevat de tweede nota van wijziging onder meer een aantal wijzigingen van technische aard in verband met de invoering van de systematiek dat de overgangs- en invoeringsbepalingen in een hoofdstuk van de WHW (hoofdstuk 17) worden opgenomen.

Onderdelen

Onderdeel A (artikel I, onderdeel I / artikel 7.3)

Door de universiteiten wordt gevraagd om de mogelijkheid dat aan die instellingen zogenoemde brede bacheloropleidingen worden ingesteld. Waar ook ik dit een gewenste ontwikkeling vind, heb ik deze mogelijkheid bij nota van wijziging in het wetsvoorstel opgenomen; zie onderdeel I onder punt 2.

Een brede bacheloropleiding in het wetenschappelijk onderwijs wordt gekenmerkt door een onderwijsprogramma dat is opgebouwd uit onderwijseenheden die liggen op het terrein van twee of meer opleidingen of twee of meer faculteiten. Een dergelijke omschrijving is aan artikel 7.3, tweede lid, toegevoegd. In die bepaling is reeds een algemene omschrijving van 'opleiding' opgenomen.

Van de gelegenheid is gebruikgemaakt om de huidige tweede volzin van artikel 7.3, tweede lid, in een afzonderlijk lid onder te brengen.

Onderdeel B (artikel I, onderdeel J / artikel 7.3a)

Dit onderdeel strekt er toe het mogelijk te maken dat masteropleidingen in het hoger beroepsonderwijs onder bepaalde voorwaarden tot het bekostigd initieel hoger onderwijs kunnen worden gerekend. Het gaat daarbij enerzijds om de bestaande voortgezette opleidingen. Anderszijds gaat het om beroepsgerichte opleidingen op masterniveau die gericht zijn op een verdieping en verbreding van competenties, en tegemoet komen aan de behoeften van het beroepenveld. Veelal zal het opleidingen betreffen die inspelen op nieuwe ontwikkelingen in het beroepenveld. Daarbij geldt voor deze opleidingen dat op andere wijze niet of in onvoldoende mate kan worden voorzien in het instandhouden van derge-lijke opleidingen. Tevens zullen deze opleidingen als hbo-masteropleiding moeten worden geaccrediteerd.

Mijn voorstel houdt in concreto in dat artikel 7.3a, tweede lid, zodanig wordt gewijzigd dat door de minister hbo-masteropleidingen tot het bestel van het initieel hoger onderwijs kunnen worden toegelaten. Bij bekostigde hogescholen zal er daarbij sprake zijn van bekostiging van de desbetreffende opleidingen. Op die opleidingen zijn vervolgens de voorschriften van hoofdstuk 6 van de WHW en, na invoering van het accreditatiesysteem, tevens de voorschriften van hoofdstuk 5a van die wet van toepassing.

De tekst van artikel 7.3a, derde lid («wordt gevorderd»), brengt tot uitdrukking dat de hogeschool die de minister verzoekt een besluit als bedoeld in dat lid te nemen, verplicht is aan te tonen dat voor die opleiding aan de beide in de nieuwe bepaling opgenomen criteria is voldaan. Dit betekent dat op de betrokken hogeschool een zware bewijslast rust.

Bij het eerste criterium wordt gedacht aan opleidingen waarvoor geen of onvoldoende bereidheid in de samenleving bestaat om daarin te investeren en die zonder overheidsfinanciering niet worden aangeboden of waarvan zonder overheidsfinanciering onvoldoende gebruik wordt gemaakt. De overheid treedt hierbij op als hoeder van het algemeen belang. Omgekeerd geldt dat voor opleidingen waarvoor wel voldoende andere financieringsbronnen kunnen worden aangeboord (waardoor deze als postinitiële opleiding voorkomen) deze niet als masteropleiding als bedoeld in artikel 7.3a kunnen worden aangemerkt.

Het tweede criterium is in concrete termen gegoten. De eis van «aantoonbaarheid» duidt erop dat er sprake moet zijn van een behoefte die objectief vaststelbaar en aannemelijk is te maken. In de regel zal de maatschappelijke behoefte betrekking hebben op de behoefte op de arbeidsmarkt. Niet uitgesloten wordt evenwel ook dat op andere gronden een maatschappelijke behoefte kan worden aangetoond. Als voorbeeld kunnen worden genoemd hbo-masteropleidingen op het gebied van de gezondheidszorg, kunst en onderwijs.

Voor beide criteria is van belang dat het afnemende beroepenveld de instelling van een bepaalde masteropleiding ondersteunt en onderschrijft.

De minister kan beleidsregels vaststellen ten aanzien van zijn beleid waarin – binnen de wettelijke grenzen – de criteria nog nader worden uitgewerkt. Tevens kunnen daarin nog omstandigheden worden omschreven die van belang zijn voor de aanvraag zonder dat het gaat om omstandigheden die daarvoor prohibitief zouden zijn. Te denken valt aan het leggen van een verband met de inbedding van de opleiding en de relatie met het aanstellen van lectoren en het instellen van kenniskringen in het hbo.

Onderdeel C (artikel I, onderdeel K / artikel 7.4a)

Deze mogelijkheid is bedoeld voor educatieve masteropleidingen in het wetenschappelijk onderwijs die behoren bij een masteropleiding met een studielast van 84 studiepunten, in het bijzonder de bèta- en technische opleidingen. Het betreft een voorziening die qua aard vergeleken kan worden met de tijdelijke voortzetting van een ongedeelde opleiding.

Onderdeel D (artikel I, onderdeel K / artikel 7.4b)

Dit voorstel bepaalt dat de studielast van de een masteropleiding maximaal 42 studiepunten bedraagt. Een uitzondering daarop zijn de huidige voortgezette opleidingen in het hbo, waarvan wordt geregeld dat deze de thans in de WHW vastgelegde studielast behouden. Daarnaast wordt voor de instellingen de mogelijkheid geopend «voor eigen rekening» een hogere studielast te bepalen.

Onderdeel E (artikel I, onderdeel T / artikel 7.13)

In artikel 7.13 is tot uitdrukking gebracht dat in elk geval één masteropleiding is aangewezen waarvoor de afgestudeerde uit de bachelorfase zich zonder nadere toelatingseisen op grond van het behaalde bachelorgetuigschrift kan inschrijven. In de memorie van toelichting bij het onderhavige wetsvoorstel (pag. 38) is aangegeven dat – indien in het curriculum van de bacheloropleiding er keuzemogelijkheden zijn – er verschillende masteropleidingen kunnen worden aangewezen als aansluitende masteropleidingen, afhankelijk van de gekozen afstudeerrichting binnen de bacheloropleiding. Door de voorgestelde wijziging blijkt deze differentiatiemogelijkheid ook uitdrukkelijk uit de wetsbepaling. De masteropleiding die aansluit bij de bacheloropleiding kan per afstudeerrichting verschillen.

Onderdeel F (artikel I, onderdeel FF / artikel 7.30a)

Met betrekking tot de voorgestelde tweede volzin van artikel 7.30a, eerste lid, wordt opgemerkt dat deze bepaling aansluit bij de situatie dat in voorkomende gevallen reeds een zekere specialisatie in de bacheloropleiding nodig is om te kunnen doorstromen naar een bepaalde masteropleiding.

Wat betreft de voorgestelde derde volzin van artikel 7.30a wordt het volgende opgemerkt. Voor de inschrijving voor een masteropleiding die in relatie tot een bacheloropleiding is aangewezen, geldt als toelatingseis het bachelordiploma. De situatie kan zich voordoen dat een student zijn bacheloropleiding op enkele studiepunten na heeft afgerond. Op grond van de huidige bepaling in het wetsvoorstel zou deze student niet kunnen starten met een masteropleiding, terwijl uitdrukkelijk beoogd is dat een wo-student een wo-mastergraad behaalt: een wo-bachelorgraad heeft een doorstroomfunctie, zoals uiteengezet in het algemeen deel van de memorie van toelichting is uiteengezet (Kamerstukken II 2001/02, 28 024, nr. 3, pag. 13). Studievertraging als gevolg van de scheiding in een bachelor- en een masteropleiding is een onbeoogd effect. In deze nota van wijziging is derhalve het voorstel opgenomen om instellingen de mogelijkheid te geven om studenten die de bacheloropleiding nog niet hebben afgerond, toch toe te laten tot de masteropleiding die in dit kader aangewezen. De instelling kan de voorwaarden waaronder zelf vormgeven en zal deze kenbaar moeten maken in de onderwijs- en examenregeling. Voor de vormgeving van deze bepaling is nauw aangesloten bij de huidige bepaling die geldt voor de toegang tot de postpropedeutische fase, indien de student nog niet zijn propedeuse heeft afgerond (artikel 7.30).

Indien een student die het bachelorexamen nog niet heeft gehaald, tevens er voor kiest om toegang tot een masteropleiding te verkrijgen, kan dat een inschrijving voor beide opleidingen meebrengen. Dit leidt overigens niet tot extra kosten op het vlak van het collegegeld.

Het ligt in de rede dat een vergelijkbare «speelruimte» van belang kan zijn bij de toelating tot een niet-aansluitende masteropleiding. Artikel 7.30b, waarin een bewijs van toelating wordt geïntroduceerd, biedt al de mogelijkheid daartoe.

Onderdelen G en H (artikel I, onderdelen II en IIa / artikelen 7.34 en 7.36)

Deze wijzigingen beperken de rechten van studenten en extraneï van een masteropleiding, in die zin dat het hun in deze situatie niet is toegestaan het afsluitend examen van die masteropleiding af te leggen.

De hierboven voorgestelde voorziening voorziet in een soepele aansluiting van de bacheloropleiding op een bepaalde masteropleiding voor studenten die de bacheloropleiding nagenoeg hebben afgerond. Het spreekt vanzelf dat alvorens de masteropleiding te kunnen afsluiten eerst het bachelorexamen moet zijn behaald.

Voor alle duidelijkheid zij er op gewezen dat het recht om onderwijs te volgen uit artikel 7.34, eerste lid, onder a, voortvloeit.

Onderdeel I (artikel I, onderdeel CCC)

Artikel 17.2

In de artikelsgewijze toelichting op artikel I, onderdeel CCC (artikel 17.2, tweede lid) is onder meer gesteld dat de masteropleidingen qua inhoud terug te voeren moeten zijn op de bestaande onderwijseenheden. De wijziging strekt ertoe op dit punt de bedoeling scherper in de wettekst tot uitdrukking te brengen. Het referentiepunt wordt gevormd door de onderwijseenheden die in het voorafgaande studiejaar door de instelling worden verzorgd.

Artikel 17.2, derde lid, bepaalt dat het instellingsbestuur bij de instelling van doorstroommasteropleidingen geen gebruik mag maken van zijn bevoegdheid om voor eigen rekening de studielast van een opleiding te verhogen. De reden hiervoor is, samengevat, dat het ongewenst zou zijn als bij de 'omzetting' van deze bevoegdheid gebruik zou worden gemaakt. Het is evenwel niet redelijk om in de gevallen dat het instellingsbestuur zijn bevoegdheid op dit punt al eerder heeft gebruikt en een bepaalde masteropleiding, inhoudelijk gezien, kan worden beschouwd als de opvolger van een bepaalde opleiding, het instellingsbestuur te verbieden de huidige situatie te continueren. De voorgestelde aanvulling strekt ertoe het instellingsbestuur in staat te stellen ook de studielast van de masteropleiding te verlengen dan wel hiervan af te zien.

Artikel 17.2a

Deze bepaling maakt mogelijk dat bij omzetting van het onderwijsaanbod per instelling een of meer brede bacheloropleidingen worden ingesteld.

De instelling van brede bacheloropleidingen zonder dat de CROHO-procedure behoeft te worden gevolgd, is uitsluitend met betrekking tot het studiejaar 2002–2003 mogelijk. Voor het studiejaar 2003–2004 en de daaropvolgende studiejaren dient de reguliere CROHO-procedure in acht te worden genomen.

Artikel 17.2b

Op grond van artikel 17.2 kunnen bij de invoering van de bachelor-masterstructuur voor een bepaalde opleiding een bacheloropleiding en een of meer masteropleidingen worden ingesteld. Indien de instelling reeds een universitaire lerarenopleiding verzorgt of de huidige opleiding een afstudeerrichting als bedoeld in artikel 7.5, eerste lid onder b, omvat, biedt dat de mogelijkheid van instelling van een educatieve masteropleiding. De studielast van die opleiding is dan het aantal studiepunten zoals vastgelegd in artikel 7.4a, derde lid.

Dit artikel biedt een universiteit tevens de mogelijkheid een masteropleiding in te stellen, indien daaraan een universitaire lerarenopleiding is verbonden.

In beide gevallen staat het de universiteit vrij de educatieve masteroplediing met ingang van het studiejaar 2002–2003 dan wel met ingang van een later studiejaar van start te laten gaan.

Artikel 17.6

De redactie van artikel 17.6, tweede lid, maakt het niet mogelijk dat in een opleiding in afbouw in de hogere studiejaren sprake is van inschrijving van studenten die bijvoorbeeld afkomstig zijn van een soortgelijke opleiding van een andere universiteit («zij-instroom»). Een dergelijke stringente regeling is niet de bedoeling. De bedoeling is dat bij een opleiding in afbouw niet meer wordt gestart met het opleiden van een nieuw cohort eerstejaars studenten; degenen die het propedeutische examen niet in het eerste studiejaar hebben behaald, kunnen overigens wel opnieuw worden ingeschreven.

Derhalve wordt voorgesteld de redactie van deze bepaling aan te passen.

Artikel 17.7a

Indien een universiteit geen gebruik maakt van de mogelijkheid die artikel 17.2a, tweede lid, biedt, kan een universitaire lerarenopleiding worden voortgezet tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Deze overgangsrechtelijke voorziening is vergelijkbaar met artikel 17.7.

Artikelen 17.10a en 17.10b

De opleidingen waarop artikel 17.10a ziet, zijn de lerarenopleidingen speciaal onderwijs, de voortgezette kunstopleidingen, de voortgezette opleidingen bouwkunst, en de opleidingen tot leraar voortgezet onderwijs van de eerste graad in algemene vakken en de hogere kaderopleiding pedagogiek die volgen onderscheidenlijk mede volgen op bacheloropleidingen gericht op het beroep van leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad in algemene vakken. Deze opleidingen zijn nu reeds opgenomen in de WHW en worden thans ook bekostigd. Artikel 17.10a waarborgt het voortbestaan van deze opleidingen. Beoogd is deze opleidingen op basis van nader te maken bestuurlijke afspraken op enig moment aan te merken als masteropleidingen in het hbo met toepassing van artikel 7.3a en op deze wijze de continuïteit van deze opleidingen verder te waarborgen. De tweede volzin van het derde lid van artikel 17.10a verschaft deze opleidingen extra zekerheid. Daarbij is in het vierde lid van dat artikel vastgelegd dat deze opleidingen ook de thans reeds de wettelijk bepaalde studielast behouden.

Onderdeel K (artikel III, onderdeel X / artikel 7.18)

Met deze wijziging wordt de omissie hersteld waardoor afgestudeerden van een postinitiele masteropleiding geen toegang tot de promotie zouden hebben.

Onderdeel L (artikel III, onderdeel OO / artikel 15.6)

De tekst van artikel 15.6, eerste lid, wordt technisch aangevuld om te bewerkstelligen dat naast de situaties waarin of wel sprake is van een geldig accreditatiebesluit of een besluit waaruit blijkt dat de instelling een toets nieuwe opleiding met positief gevolg heeft ondergaan, ook twee andere situaties van belang zijn. Op grond van artikel 5a.12, vierde lid, kan de minister bepalen dat ondanks het feit dat een bepaalde opleiding geen accreditatie heeft verworven, in bepaalde gevallen de rechten van die opleiding in stand blijven. Een andere situatie die zich kan voordoen is dat de minister een besluit van het accreditatieorgaan waarin de gevraagde accreditatie weigert, vernietigt en met toepassing van artikel 5a.15, tweede lid, bepaalt dat gedurende een bepaalde termijn de rechten van een opleiding in stand blijven. Het is duidelijk dat ook in de twee laatstbeschreven situaties graden moeten kunnen worden verleend zonder in strijd te komen met artikel 15.6 van de WHW.

Onderdeel M (artikel III, onderdeel SS / artikelen 17.21 en 17.21a)

Deze wijzigingen zijn van technische aard en vloeien voort uit de voorstellen met betrekking tot artikel 7.3a.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

L. M. L. H. A. Hermans

Naar boven