28 020
Wijziging van een aantal bepalingen van de Flora- en faunawet in verband met een verbod op de drijfjacht

nr. 7
TWEEDE NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 19 maart 2002

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

A

Na artikel I, onderdeel I, wordt een nieuw onderdeel J toegevoegd, luidende:

J

Artikel 75 van de Flora- en faunawet wordt als volgt gewijzigd:

1. Het vierde lid wordt vervangen door:

4. Vrijstellingen en ontheffingen worden tenzij uitvoering van internationale verplichtingen of bindende besluiten van organen van de Europese Unie of andere volkenrechtelijke organisaties noodzaakt tot het verlenen van vrijstelling of ontheffing om andere redenen, slechts verleend indien geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

2. Onder het vernummeren van het vijfde lid tot het zesde lid wordt een nieuw vijfde lid ingevoegd, luidende:

5. Onverminderd het vierde lid, worden voor soorten genoemd in bijlage IV van de richtlijn nr. 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PbEG L 206), voor soorten vogels als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel b, en voor bij algemene maatregel van bestuur aangewezen beschermde inheemse dier- of plantensoorten vrijstelling of ontheffing slechts verleend wanneer er geen andere bevredigende oplossing bestaat:

a. ten behoeve van onderzoek en onderwijs, repopulatie en herintroductie, alsmede voor de daartoe benodigde kweek, met inbegrip van de kunstmatige vermeerdering van planten;

b. teneinde het onder strikt gecontroleerde omstandigheden mogelijk te maken op selectieve wijze en binnen bepaalde grenzen een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen aantal van bij die maatregel aan te wijzen soorten te vangen, te plukken of in bezit te hebben of,

c. met het oog op andere, bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen, belangen.

B

Na artikel I, onderdeel J, wordt een nieuw onderdeel K toegevoegd, luidende:

K

Na artikel 75 van de Flora- en faunawet wordt een nieuw artikel 75a ingevoegd, luidende:

Artikel 75a

1. Indien daartoe door Onze Minister van Verkeer en Waterstaat is verzocht, geschiedt de behandeling van de aanvraag om de in artikel 75, derde lid, bedoelde ontheffing, tezamen met de voorbereiding en vaststelling van het tracébesluit, bedoeld in artikel 15 van de Tracéwet.

2. In de in het eerste lid bedoelde gevallen is op de behandeling van de aanvraag om de in artikel 75, derde lid, bedoelde ontheffing de in paragraaf 3.5.6 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde procedure van toepassing.

3. Ten aanzien van het beroep tegen een met toepassing van het eerste lid verleende ontheffing zijn de artikelen 25a en 25b van de Tracéwet van toepassing.

Toelichting

De in de tweede nota van wijziging voorgestelde wijzigingen van de Flora- en faunawet waren voorheen opgenomen in het voorstel van wet, houdende wijziging van de Natuurbeschermingswet 1998 in verband met Europeesrechtelijke verplichtingen (Kamerstukken II 2001–2002, 28 171, nrs. 2–3). Gelet op de spoedige inwerkingtreding van de Flora- en faunawet op 1 april 2002 is het wenselijk deze wijzigingen in het onderhavige wetsvoorstel tot wijziging van een aantal bepalingen van de Flora- en faunawet in verband met een verbod op de drijfjacht op te nemen (Kamerstukken II 2001–2002, 28 020, nrs. 2–3).

De onderhavige wijzigingen van de Flora- en faunawet gaven op voorhand, gelet op het verslag van de vaste commissie van de Tweede Kamer der Staten-Generaal voor Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (Kamerstukken II 2001–2002, 28 171, nr. 5), geen aanleiding tot het maken van opmerkingen.

Onderdeel J, wijziging artikel 75 Flora- en faunawet

Op grond van artikel 75 van de Flora- en faunawet kunnen vrijstellingen en ontheffingen worden verleend van de verboden genoemd in de artikelen 8 tot en met 18 van de wet. In het vierde lid van dit artikel zijn voorwaarden opgenomen waaraan moet zijn voldaan alvorens een vrijstelling of een ontheffing kan worden verleend. Deze voorwaarden zijn ontleend aan artikel 9, eerste lid, van de vogelrichtlijn en artikel 16, eerste lid, van de habitatrichtlijn. Deze voorwaarden komen er kort samengevat op neer dat:

a. er geen andere bevredigende oplossing mag bestaan voor de ingreep,

b. door de ingreep geen afbreuk wordt gedaan aan het streven de populaties van de betrokken soort in hun natuurlijke verspreidingsgebied in een gunstige staat van instandhouding te laten voorbestaan en

c. er met de ingreep een bij of krachtens de wet aangewezen belang gemoeid is.

Uit recente jurisprudentie, waarbij met name de genoemde bepaling van de habitatrichtlijn een rol speelt, blijkt dat deze voorwaarden zeer strikt geïnterpreteerd dienen te worden. Zo heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in haar uitspraak betreffende de wilde hamster van 24 april 2000 bepaald dat om na te gaan of er geen andere bevredigende oplossing is niet kan worden volstaan met een verwijzing naar het alternatievenonderzoek in het kader van de ruimtelijke ordening. Het hanteren van deze voorwaarden moet dan ook worden gezien als een zware toets bij de verlening van een vrijstelling of een ontheffing. De vogel- en habitatrichtlijn schrijven deze zware toets alleen voor, voor de vogels waarop de vogelrichtlijn van toepassing is en de dier- en plantensoorten die genoemd zijn op bijlage IV van de habitatrichtlijn.

Ingevolge het thans luidende artikel 75, vierde lid, van de Flora- en faunawet geldt deze toets echter voor alle beschermde inheemse dier – en plantensoorten, waartoe ook de veel voorkomende dieren als de veldmuis en de mol behoren. Voor de bestuurspraktijk is het ongewenst als ook voor zeer veel voorkomende en dus niet bedreigde dier- en plantensoorten alleen een vrijstelling of een ontheffing kan worden verleend na het doorlopen van een zware toets. De bestuurslasten staan dan immers niet meer in verhouding tot het te dienen belang.

Voorgesteld wordt daarom artikel 75, vierde lid, van de Flora- en faunawet te wijzigen. In een nieuw vierde lid wordt als voorwaarde om vrijstelling of ontheffing te kunnen verlenen opgenomen dat deze niet mag leiden tot het doen van afbreuk aan een gunstige staat van instandhouding van de soort. In een nieuw vijfde lid worden de overige voorwaarden opgenomen die thans in het vierde lid staan vermeld. Bepaald wordt dat deze alleen zullen gelden ten aanzien van de soorten als bedoeld in de vogelrichtlijn of dier- en plantensoorten die op bijlage IV van de habitatrichtlijn staan of bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen beschermde soorten betreft. Dit laatste biedt de mogelijkheid om ook om redenen van nationaal belang zeldzame beschermde inheemse dier- of plantensoorten aan te wijzen die niet op bijlage IV staan vermeld.

De voorgestelde splitsing van het huidige vierde lid van artikel 75 in een vierde en vijfde lid, maakt het bijvoorbeeld mogelijk vrijstelling te verlenen van de verboden van artikel 8 tot en met 18 van die wet ten aanzien van veel voorkomende soorten. Een zodanige vrijstelling ligt in de reden waar het gaat om soorten die staan vermeld in bijlage 2 van de habitatrichtlijn. Voor deze soorten dienen gebieden als bedoeld in artikel 4 van de habitatrichtlijn te worden aangewezen. Voor deze soorten dient in voorkomend geval het afwegingskader van artikel 6, zoals omgezet in dit wetsvoorstel, te worden doorlopen. Het is ongewenst uit het oogpunt van eenduidige besluitvorming, indien in zodanig geval afzonderlijk nog eens een overeenkomstige toets zou moeten worden toegepast in het kader van artikel 75 van de Flora- en faunawet. Dit leidt slechts tot dubbele besluitvomingsprocedures en onnodige extra bestuurslasten.

Onderdeel K, invoeging nieuw artikel 75a Flora- en faunawet

Artikel 75a voorziet erin dat in de gevallen dat voor een grootschalig infrastructureel werk een ontheffing op grond van artikel 75, derde lid, van de wet vereist is, deze gelijktijdig met het tracébesluit op grond van artikel 15 van de Tracéwet wordt genomen. Hierdoor is het mogelijk de voorbereiding van beide besluiten op elkaar af te stemmen met het oog op het voorkomen van innerlijk tegenstrijdige besluitvorming.

Het voorgestelde derde lid voorziet in een bundeling van de rechtsbescherming.

De Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

G. H. Faber

Naar boven