28 020
Wijziging van een aantal bepalingen van de Flora- en faunawet in verband met een verbod op de drijfjacht

nr. 4
VERSLAG

Vastgesteld 18 oktober 2001

De vaste commissie voor Landbouw, Natuurbeheer en Visserij1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, brengt als volgt verslag uit van haar bevindingen.

Algemeen

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende voorstel tot wijziging van de Flora- en faunawet, dat beoogt de drijfjacht op edelherten, damherten, reeën en wilde zwijnen te verbieden. Met een dergelijk verbod kunnen deze leden instemmen. Het voorstel sluit immers aan bij het standpunt van deze leden, zoals naar voren is gebracht tijdens het algemeen overleg d.d. 21 februari 2001.

Met belangstelling hebben de leden van de VVD-fractie kennis genomen van de voorgestelde wijziging van de Flora- en faunawet. Nadrukkelijk wijzen deze leden erop dat de mogelijkheid van een drijfjacht voor bijzondere gevallen in stand moet blijven als methode om in een korte tijd met een korte, weliswaar grote, verstoring een groot afschot te kunnen bewerkstelligen.

De leden van de CDA-fractie vinden het in principe wenselijk dat een wetsvoorstel wordt ingediend waarmee beoogd wordt de drijfjacht in algemene zin te verbieden. Het aanwezige «draagvlak» voor de drijfjacht in de samenleving is in de afgelopen jaren om begrijpelijke redenen tot een minimum gedaald. De drijfjacht is een ingrijpende, vanuit het oogpunt van dierenwelzijn, discutabele jachtmethode, die ook op gespannen voet kan staan met enkele belangrijke uitgangspunten van de Flora- en faunawet: het rekening houden met de intrinsieke waarde van dieren, en het voorkómen van onnodig lijden van dieren bij de bestrijding van schade en overlast.

Deze leden zijn evenwel van mening dat als besloten wordt tot een algeheel verbod van de drijfjacht, er redelijke zekerheid moet bestaan dat men het geheel zonder de drijfjacht kan stellen, en dat de wél toegestane jachtmethoden in alle gevallen voldoende effectief zullen zijn om de beoogde beheersdoelstelling te bereiken. Met andere woorden: een wettelijk verbod op de drijfjacht (én drukjacht) moet degelijk onderbouwd zijn.

De leden van de fractie van D66 hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel tot wijziging van een aantal bepalingen van de Flora- en faunawet in verband met een verbod op de drijfjacht. Deze leden stemmen in met het verbod op de drijfjacht, maar zijn teleurgesteld dat een afgeslankte vorm van drukjacht toch wordt toegestaan. De vragen van deze leden hebben dan ook vooral op dit onderwerp betrekking.

De leden van de fractie van GroenLinks hebben met belangstelling kennisgenomen van de voorgestelde wijziging van de Flora- en Faunawet. Deze leden zijn content met het voorgestelde verbod op de drijfjacht. Het wetsvoorstel schiet op enkele punten echter te kort en kent in de huidige vorm enkele negatieve effecten.

De leden van de GroenLinks-fractie zijn van mening dat het voorstel slechts ten dele leidt tot een juiste en volledige regelgeving op het gebied van afschot van grootwild. Het toestaan van de drukjacht op wilde zwijnen en het openstellen van de drukjacht op edelherten, damherten en reeën keuren deze leden af. Zij zijn er niet blij mee dat er onderscheid gemaakt wordt tussen drijf- en drukjacht, aangezien zij van mening zijn dat een dergelijk onderscheid in de praktijk niet of nauwelijks bestaat. Verder hebben de leden van de GroenLinks-fractie grote twijfels bij de handhaafbaarheid van de voorgestelde vorm van drukjacht, en verwachten zij dat hierdoor toch een vorm van drijfjacht ontstaat, waarvan de negatieve effecten niet opwegen tegen de vermeende voordelen.

De leden van de SP-fractie hebben verheugd, doch ook met gemengde gevoelens kennisgenomen van de wijzigingen van een aantal bepalingen van de Flora- en faunawet in verband met een verbod op de drijfjacht. De SP, groot voorstander van een verbod op de drijfjacht, ziet deze wijzigingen dan ook als een stap in de goede richting.

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben met instemming kennisgenomen van het voornemen om de drijfjacht op wilde zwijnen af te schaffen. Ze zijn van mening dat het wetsvoorstel in lijn ligt met hun visie dat de jacht dient te worden gebaseerd op het uitgangspunt van beheer. Tevens doet het recht aan het uitgangspunt van de intrinsieke waarde van het dier. Deze leden hebben over het voorliggend wetsvoorstel wel nog enkele vragen.

De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel en de daarbij behorende toelichting. In het wetsvoorstel worden regels gesteld om de drijfjacht te verbieden.

Methoden om dieren te doden en de voorgestelde verbodsbepaling

De leden van de PvdA-fractie willen wel opmerken dat de discussie zich tijdens bovengenoemd overleg vooral toespitste op de drijfjacht op wilde zwijnen. Immers, zoals nu ook in de memorie van toelichting (bladzijde 3) wordt gesteld, is de drukjacht op edelherten, damherten en reeën reeds sinds jaar en dag niet toegestaan. Deze leden gaan er dan ook van uit dat het ook niet de bedoeling van de regering is daarin verandering te willen aanbrengen. Het voorgestelde artikel 74 laat echter, zoals het nu is geredigeerd, ruimte om drukjacht op edelherten, damherten en reeën toe te staan. Deze leden vinden dit een slechte zaak, ook gelet op de decentralisatie van bevoegdheden in de Flora- en faunawet. Zij vragen de regering in het tweede lid van artikel 74 tot uitdrukking te brengen dat de toegestane drukjacht zich tot wilde zwijnen beperkt.

Voor aanzitjacht is het gebruik van lokvoer voor de hand liggend. Maar wat nu als er een groot voedselaanbod van nature is geweest? Bestaat dan alsnog de mogelijkheid om in die bijzondere situatie een drijfjacht toe te staan? De leden van de VVD-fractie zijn verbaasd over de omschrijving van drukjacht zoals de regering die nu hanteert in het wetsvoorstel, terwijl zowel in de toelichting als in de brief van 30 januari 2001 de drukjacht anders beschreven is. Drukjacht is een vorm van jacht waarbij het wild in beweging wordt gebracht zonder dat het naar één bepaalde kant wordt gedwongen. Het wild wordt dan door een beperkt aantal jagers geschoten. Het gebruik van één drijver enéén jager zal nauwelijks effectief zijn, omdat van dwang geen sprake is. Zou het niet beter zijn het voorstel zo te wijzigen dat er sprake is van één of twee drijvers en één, twee of drie jagers? Ook het gebruik van een langzame hond (zoals bijvoorbeeld een teckel) die door blaffen op een wildspoor de dieren op een natuurlijke manier in beweging brengt, is juist aan te bevelen in plaats van te verbieden. Bij zo'n hond is er ook geen sprake van dwang of drijven. Op deze wijze kan naar de mening van de leden van de VVD-fractie juist wel sprake zijn van een effectieve, maar weinig verstorende drukjacht.

Tenslotte van deze leden nog de volgende vraag: in de toelichting wordt geen advies van het Faunafonds vermeld. Betekent dat dat hun geen advies gevraagd is?

De leden van de CDA-fractie constateren dat het wetsvoorstel verder gaat dan het geheel verbieden van de drijfjacht. Met de door de regering gehanteerde definitie van drijven, wordt ook de drukjacht nagenoeg geheel verboden. Slechts de meest basaal denkbare vorm van drukjacht, namelijk met één drijver, één geweerdrager en zónder honden, zal nog toegestaan worden.

Het heeft deze leden enigszins verbaasd dat, waar in het wetsvoorstel besloten wordt tot het bijna geheel verbieden van drijf- en drukjacht, het advies van het Faunafonds niet is ingewonnen. Waarom is dit niet gebeurd? Welke (wetenschappelijke) onderzoeken en adviezen van deskundigen liggen wél ten grondslag aan de fundamentele keuze die in het wetsvoorstel wordt gemaakt? Deze leden missen in de memorie van toelichting ook een onderbouwde beschouwing over nut en noodzaak van de druk- en drijfjachtmethoden zoals deze op dit moment nog worden toegepast. Kan daar alsnog in voorzien worden? Zij lezen uit de memorie van toelichting dat in het jaar 2000 ongeveer 20 procent geschoten is door middel van «drijven». Kan bij benadering aangegeven worden in hoeverre hier sprake was van drijfjacht, drukjacht of de jachtmethode welke volgens het wetsvoorstel nog toegestaan zal zijn?

De leden van de CDA-fractie staan kritisch tegenover de volgens het wetsvoorstel nog toe te stane jachtmethode, en vinden dat er meer zekerheid moet zijn over de (benodigde) effectiviteit en de toegevoegde waarde van deze methode. Is deze jachtmethode toereikend voor het door de overheid gewenste faunabeheer? Zijn er (wetenschappelijke) gegevens voorhanden over de effectiviteit van deze jachtmethode van maximaal één drijver, één geweerdrager en zonder honden? Deze leden overwegen dat de effectiviteit van de te hanteren vorm van drukjacht niet zozeer bepaald wordt door het aantal drijvers, maar veeleer door het aantal geweerdragers, dat verspreid in het terrein staat opgesteld. Het opstellen van meerdere geweerdragers verhoogt de kans op trefzekerheid. Het laag houden van het aantal drijvers verhoogt aan de andere kant de rust in het jachtveld. Hieraan gekoppeld stellen deze leden de vraag: zou een drukjachtvorm met één of twee drijvers in combinatie met twee of drie geweerdragers niet een betere optie zijn als nog toe te stane vorm van drukjacht?

Het heeft deze leden verbaasd dat het volgens het wetsvoorstel ook verboden wordt een drukjacht te houden met een daartoe geschikte hond. Het komt deze leden voor dat dieren, waaronder wilde varkens, over het algemeen vertrouwder reageren op een hond dan op een mens. Zou met het gebruik van de hond niet juist bereikt kunnen worden dat dieren rustiger in beweging worden gebracht, zodat de geweerdrager goede selectiekansen krijgt?

Deze leden zijn van mening dat een verbod op de drijfjacht in ieder geval gepaard dient te gaan met een verbod op het bijvoeren van de dieren. Ook moet er duidelijkheid komen over het gewenste aantal zwijnen per hectare, dat nog goed beheerd kan worden met de in de toekomst nog toe te stane jachtmethoden. Deze leden vinden voorts dat een uitzondering zou moeten kunnen worden gemaakt op het verbod op de drijfjacht wanneer de bezettingsgraad (zonder drijf- en drukjacht) per hectare toch hoger uitvalt dan gewenst en verantwoord is. De leden van de CDA-fractie bepleiten voorts een overgangstermijn in het wetsvoorstel op te nemen tot het moment dat de gewenste bezettingsgraad per hectare is gerealiseerd.

Tot slot geven deze leden in overweging, gezien de evidente onzekerheden waarmee het wetsvoorstel nog lijkt te zijn omgeven, ook een evaluatiebepaling in het wetsvoorstel op te nemen.

De regering geeft zelf aan dat de mate van verstoring, de a-selectieve werking en de kans op verwondingen het geringst zijn bij de aanzitmethode en het aanbersen. Ook het jachtvademecum (1995) geeft aan dat het aanzitten van grofwild de makkelijkste en meest efficiënte manier is om op grofwild te jagen. De leden van de fractie van D66 verbazen zich er dan ook over dat de regering toch een beperkte vorm van drukjacht wil toestaan, zeker omdat voorheen al 80 procent van de zwijnen door middel van de aanzitmethode werd geschoten.

Daarnaast vragen deze leden zich af hoe gecontroleerd gaat worden dat met niet meer dan één formatie van twee personen gedreven wordt? Hoe wordt voorkomen dat bijvoorbeeld vijf formaties naast elkaar opereren? Biedt het vastleggen van een maximaal aantal jagers per oppervlakte een mogelijkheid hiertoe, of het wettelijk vastleggen dat niet meer dan één formatie per jachtveld per dagdeel mag jagen? Hoe denkt de regering te controleren of een geweerdrager zich van schieten onthoudt, indien selectie niet goed mogelijk is en de trefkans gering?

In het jachtvademecum (1995) wordt de drukjacht omschreven als een vorm van drijfjacht. Kan de regering hierop reageren?

De leden van de fractie van D66 vinden het onbegrijpelijk dat, door toevoeging van het nieuwe onderdeel in artikel 74 de drukjacht op edelherten, damherten en reeën weer mogelijk wordt. Deze leden gaan er vanuit dat de regering deze omissie bij nota van wijziging weer ongedaan zal maken.

De drijfjacht op hoefdieren is in noodgevallen mogelijk, bijvoorbeeld ter preventie en bestrijding van besmettelijke dierziekten. De leden van de fractie van D66 vragen zich echter af of drijfjacht niet voor extra verstoring zorgt, en er juist door het vluchten van de dieren besmettingsgevaar ontstaat? Wie verleent in dit geval eigenlijk de ontheffing, de provincies of de minister?

Gedeputeerde Staten kunnen een ontheffing op het verbod verlenen. Hoe wordt gecontroleerd of deze ontheffingen op juiste grondslag worden verleend? Kan de regering aangegeven hoeveel ontheffingen in 2000 zijn verleend?

Kan de regering toelichten waarom op 17 augustus 2001 door bureau Laser te Dordrecht een vergunning is verleend voor de afschot van 40 wilde zwijnen?

Het amendement van het lid Poppe (23 147, nr. 38) verbiedt het bijvoeren van wild. In de toelichting op het amendement wordt vermeld dat bijvoeren, behalve in het geval van extreme weersomstandigheden, slechts het belang van de plezierjacht dient, en daarom strijdig is met het belang van een goed wildbeheer. Toch wordt op dit moment nog op grote schaal bijgevoerd, en is de populatie in veel leefgebieden een veelvoud van de natuurlijke draagkracht. De leden van de fractie van D66 zijn van mening dat wanneer de natuurlijke draagkracht van het terrein het uitgangspunt wordt, de afschot met meer dan de helft verminderd kan worden. Deze leden vinden dan ook dat er een algemeen verbod moet komen op het bijvoeren van in het wild levende dieren, waaronder ook wilde zwijnen en herten.

De leden van de fractie van D66 vragen zich af welke sanctie er eigenlijk staat op het overtreden van het verbod om met meer dan één formatie tegelijk te jagen, en welke sanctie staat er op het overtreden van het verbod tot drijfjacht?

Volgens de principes van de Flora- en faunawet kan er onder voorwaarden sprake zijn van afschot van in het wild levende dieren, bijvoorbeeld wanneer er aanzienlijke schade wordt aangericht door deze dieren. Voorwaarde is wel, dat er onvoldoende werkbare alternatieven zijn. De leden van de GroenLinks-fractie menen dat de noodzaak van afschot onvoldoende is aangetoond. De grootte van vooral de populatie zwijnen is onnatuurlijk, en vindt zijn oorzaak in grote mate in het bijvoeren van hoefdieren via voederplaatsen en grazige weiden en akkers. De populatiegrootte zou zonder afschot na enkele jaren bepaald worden door de natuurlijke draagkracht van hun habitat, zeker in grotere aaneengesloten gebieden, waartoe de Veluwe behoort of kan gaan behoren. Deelt de regering deze opvatting? Onderschrijft zij de bevinding, onder andere van onderzoekers van IBN/DLO (nu Alterra), dat de huidige overpopulatie van zwijnen met name wordt veroorzaakt door het bijvoeren? Zo niet, kan de regering dan aangeven, zo mogelijk met cijfers onderbouwd, wat de oorzaken zijn van de huidige overpopulatie? Welke manieren, buiten afschot, ziet de regering als bruikbare en werkbare alternatieven om de schade door hoefdieren te beperken?

De leden van de fractie van GroenLinks menen, dat het terugdringen van het bijvoeren (direct via voederplaatsen en indirect via weiden en akkers) en het ontsnipperen van de leefgebieden (onder andere door het weghalen van rasters) leidt tot een stabiele populatie, waarvan de grootte wordt bepaald door de draagkracht van het gebied. De benodigde afschot wordt hiermee in belangrijke mate gereduceerd.

Het beleid rond het al dan niet toestaan van drijfjacht begint naar de mening van de leden van de GroenLinks-fractie meer en meer een semantische discussie te worden. De in het huidige voorstel opgenomen definities van drijf- en drukjacht leveren teveel onduidelijkheden op. Door meerdere bronnen, waaronder enkele Jagersvademecums, wordt drijfjacht gezien als een verzamelnaam voor verschillende jachtvormen, waarbij dieren worden opgejaagd en vervolgens geschoten. Vormen zijn klopjacht en drukjacht. Volgens de leden van de GroenLinks-fractie is het derhalve niet in overeenstemming met gangbare terminologieën om een onderscheid te maken tussen drijf- en drukjacht. Kan de regering hierop ingaan? De voorgestelde definitie van drukjacht zorgt voor een vorm van jacht of afschot die volgens deze leden in de praktijk weinig onderscheidend is van drijfjacht. Het is immers volgens de wet toegestaan om tegelijkertijd met tien koppels van één drijver en één schutter te werk te gaan, waarmee het door de regering gemaakte onderscheid met drijfjacht vrijwel verdwenen is. Deelt de regering deze opvatting? Zo niet, op basis waarvan meent zij, dat geschetste situatie niet zal plaatsvinden?

De leden van de GroenLinks-fractie hebben twijfels bij de bewering in de memorie van toelichting dat bij drukjacht geen sprake is van vluchtgedrag van dieren. De snelheid waarmee gevlucht wordt is immers mede afhankelijk van de mate van schuwheid van de opgejaagde dieren. Deze schuwheid wordt volgens deze leden sterk vergroot door drijven, ook bij de voorgestelde drukjacht-variant. Zou het toestaan van drijven bij drukjacht niet tot een sterke mate van schuwheid en daarmee vluchtgedrag kunnen leiden? De mate waarin vluchtgedrag optreedt is sterk bepalend of er sprake is van afschot met een a-selectieve werking, een hoge mate van verstoring, een geringe trefkans en de daaraan gerelateerde kans op verwonding. De leden van de GroenLinks-fractie zijn er dus niet van overtuigd dat er geen sprake zal zijn van vluchtgedrag en vragen de regering waarop zij de bewering uit de memorie van toelichting baseert.

De memorie van toelichting meldt dat de drukjacht in Nederland vrijwel niet toegepast wordt, vanwege de geringere efficiëntie ten opzichte van drijfjacht. Relevant is echter ook de effectiviteit en efficiëntie ten opzichte van aanzitjacht en aanbersjacht. In de huidige situatie wordt immers 80 procent van het afschot gepleegd door middel van aanzitjacht. De vraag kan gesteld worden of de mogelijkheid van drukjacht in de wet geregeld moet worden, wanneer nut en noodzaak van een maatregel discutabel zijn. Kan de regering aangeven waarom zij van mening is dat voor de resterende 20% van het afschot van zwijnen de mogelijkheid van drukjacht moet blijven bestaan, en waarom dit opweegt tegen de nadelen ervan?

De leden van de GroenLinks-fractie menen dat de handhaafbaarheid van een maatregel grotendeels bepaalt of een dergelijke regel in een wet moet worden opgenomen. Deelt de regering deze opvatting? Juist de handhaafbaarheid van de wetgeving ten aanzien van drukjacht onder de huidige voorwaarden, is naar de mening van deze leden onvoldoende. Al eerder gaven deze leden aan dat het tegelijkertijd uitvoeren van meerdere drukjachten in één jachtgebied niet door de wet wordt tegengegaan. Het voorkómen dan wel tegengaan van dergelijke situaties is naar de opvatting van deze leden niet mogelijk met het huidig wetsvoorstel. Hiermee is het verschil met drijfjachten, los van de semantische discussie, niet te maken, en zal het leiden tot situaties die vergelijkbaar zijn met de huidige, waarin drijfjachten nog wel zijn toegestaan. Kan de regering in dit licht ingaan op de handhaafbaarheid van de voorgestelde regelgeving? Ziet zij mogelijkheden om de regels zodanig aan te passen, dat het één-op-één karakter van drukjacht, zoals zij die omschrijft, wel handhaafbaar is? Behoort het stellen van een limiet aan het aantal mensen dat tegelijkertijd in één jachtgebied actief is, wat de regering betreft tot de mogelijkheden?

Blijkens de brief van de staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij d.d. 30 januari 2001 worden er sinds 1977 geen vergunningen ingevolge de Jachtwet verleend waarmee drijfjacht mogelijk is. In de huidige Flora- en faunawet wordt dit gewoonterecht geformaliseerd. Echter, doordat in de voorliggende wetswijziging alleen wordt voorzien in het verbieden van drijfjacht exclusief drukjacht, is het gevolg dat er toch drukjacht wordt toegestaan voor het afschot van edelherten, damherten en reeën. Het na tientallen jaren alsnog toestaan van deze vorm van afschot is volgens de leden van de GroenLinks-fractie niet onderbouwd, een breuk met het gewoonterecht en daarom niet wenselijk.

Bij alle vormen van afschot bestaat er nog een bepaalde mate van verstoring, namelijk door het knallen van geweren. De leden van de GroenLinks-fractie vragen zich af welke bezwaren er kunnen zijn tegen maatregelen, gericht op het terugdringen van de geluidsoverlast van geweren. Kan de regering de bezwaren noemen, die voor haar reden zijn geweest tot nu toe geen maatregelen te nemen? Een veel gehoord bezwaar, vanuit de hoek van de jagers, is dat het geluid een deel is van de positieve beleving die ervaren wordt bij het jagen en plegen van afschot. In de Flora- en faunawet is er echter nog maar sprake van jacht op een zeer beperkt aantal diersoorten. Hiermee is het schieten van de overige dieren beperkt tot schadebestrijding. Naar de mening van deze leden staat het bevorderen van de positieve beleving door de jager van afschot niet in verhouding met het negatieve effect van de knallen. Deelt de regering deze afweging? Is zij bereid regels, zo nodig wettelijke, te stellen aan de geluidsproductie van geweren? Is zij bijvoorbeeld bereid het gebruik van dempers te verplichten? Zo nee, waarom niet?

Tijdens de recente MKZ-uitbraak is de discussie over het nut van het afschieten middels drijfjacht van grote delen, dan wel de hele populatie hoefdieren (zwijnen, herten, enz.) al aan de orde geweest. Mede naar aanleiding van de in die discussie naar voren gebrachte argumenten, menen de leden van de fractie van GroenLinks dat dit nut niet aannemelijk is en een dergelijke maatregel zelfs contraproductief kan werken. Immers, is het niet zo dat een dergelijke drijfjacht juist kan zorgen voor een verspreiding van besmette dieren? Is het niet zo dat tijdens recente de MKZ-uitbraak de regering met natuuren milieuorganisaties op het standpunt stonden dat door jacht de kans op verspreiding van dierziekten vergroot wordt?

Eén van de effecten van afschot, al dan niet door drukjacht, is dat zwijnen, edelherten, damherten, reeën maar ook andere fauna, schuwer worden. Dit leidt ertoe dat, dieren in opengestelde terreinen zich minder of niet laten zien overdag. Hecht de regering er waarde aan dat, ter bevordering van de natuurbeleving van recreanten en daarmee het draagvlak voor natuurbeleid, dieren zichtbaar zijn voor recreanten? Hoe neemt zij dergelijke overwegingen mee in haar afweging rond de nut en noodzaak van (bepaalde vormen van) afschot van zwijnen, edelherten, damherten en reeën?

De leden van de SP-fractie betreuren het dat het wetsvoorstel ruimte laat voor de drukjacht op hoefdieren. Door de voorgestelde wijzigingen is het nu mogelijk dat de drukjacht op herten en reeën (sinds 1977 door de overheid verboden) weer mogelijk wordt. Het kan niet de bedoeling zijn dat bestaande regels verruimd worden. Er moet dan ook duidelijk aangegeven worden dat de drukjacht beperkt moet blijven tot zwijnen, én dat deze vorm van jacht alleen toegepast mag worden in het geval van schadebestrijding.

Onduidelijkheid is er bij de leden van de SP-fractie over de handhaafbaarheid van het wetsvoorstel. In het wetsvoorstel komt namelijk nergens aan de orde hoeveel deelnemers (jagers en drukkers) per dagdeel maximaal aanwezig mogen zijn in het jachtveld van één jachthouder. Om een goede handhaving te kunnen waarborgen moet, naar de mening van deze leden, duidelijk in het wetsvoorstel aangegeven worden hoeveel deelnemers per jachtveld aanwezig mogen zijn. Uiteraard moet er op het overtreden van deze regels duidelijke en strenge sancties worden gesteld.

Blijkens de memorie van toelichting wil de regering de mogelijkheid openhouden om op grond van veterinaire redenen een uitzondering te maken op het verbod van drijfjacht op hoefdieren. De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen zich af over welke dierziekten het daarbij gaat. Tevens vragen zij of de drijfjacht op reeën en edelherten hiermee weer mogelijk wordt gemaakt.

In de huidige situatie is het zo dat 80% van de zwijnen wordt geschoten door middel van aanzitjacht. De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen of het mogelijk is om het normale beheer geheel met behulp van de aanzitjacht te doen. Is, met uitzondering van bijzondere situaties zoals hierboven besproken, de vorm van drukjacht zoals die nu wordt voorgesteld wel nodig?

De leden van de fractie van de ChristenUnie zouden de mogelijkheid tot drijf- en drukjacht uitsluitend als excesbepaling in de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren opgenomen willen zien.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vernemen graag een reactie van de regering op de kritiek van de Dierenbescherming dat, doordat in de omschrijving van drijven niet is vastgelegd hoeveel jagers en drukkers per oppervlakte eenheid maximaal aanwezig mogen zijn, het te gemakkelijk is om het verbod op meer dan twee bij het jagen betrokken personen te ontduiken.

De leden van de SGP-fractie vragen of de gekozen richting van de regering om het jagen op zwijnen te laten plaatsvinden door één drijver en één jager effectief is. Naar het oordeel van deze leden moet het bij de jacht gaan om een verantwoorde uitvoering van het door de overheid gewenste faunabeheer. De kans dat een jager tot een schot komt, is gering als er slechts één drijver is. Is dan niet het gevolg van deze maatregel dat er alleen maar langer gejaagd wordt, zo vragen deze leden.

De leden van de SGP-fractie zijn van mening dat de effectiviteit van een drukjacht niet bepaald wordt door het aantal drijvers, maar met name door het aantal jagers. Deelt de regering deze opvatting?

De leden van de SGP-fractie vragen wat de regering vindt van het argument van de Koninklijke Nederlandse Jagersvereniging om juist wel een hond te gebruiken bij de jacht, bijvoorbeeld een teckel. Volgens hen worden dieren daardoor op een natuurlijke manier in beweging gebracht.

Uitzonderingen op grond van veterinaire redenen

In het algemeen overleg in de Tweede Kamer op 21 februari jl. heeft de staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij aangegeven dat drijfjacht op hoefdieren in noodgevallen eventueel mogelijk moet blijven, bijvoorbeeld op grond van veterinaire redenen. Heeft de regering bij de voorbereiding van het wetsvoorstel ook nog gedacht aan andere mogelijke noodsituaties? Zo ja, waarom is uiteindelijk gekozen voor een limitatieve beperking tot noodgevallen om veterinaire redenen? Volgens de leden van de CDA-fractie zou ook bijvoorbeeld een noodgeval kunnen ontstaan vanuit oogpunt van dierenwelzijn, wanneer in enig jaar met de minder verontrusting veroorzakende jachtmethoden het beoogde beheer niet kan worden bereikt. Zo'n situatie zou zich kunnen voordoen in een zeer voedselrijk jaar, gevolgd door een plotseling invallende strenge winter.

In de memorie van toelichting wordt gesteld dat het om veterinaire redenen van belang kan zijn dat van de overige bepalingen in de wet kan worden afgeweken. De leden van de fractie van de ChristenUnie zouden graag vernemen aan welke bepalingen en welke belangen zij hierbij moeten denken.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel I, A

De leden van de D66-fractie vragen zich af van welke andere middelen dan een geweer hier sprake zou kunnen zijn?

Artikel I, E

De leden van de PvdA-fractie vragen waarom het verbod op de drijfjacht in het nieuw voorgestelde onderdeel b. beperkt blijft tot genoemde hoefdieren.

Artikel I, F

De leden van de PvdA-fractie vragen of, gelet op de opmerkingen in de memorie van toelichting (bladzijde 7) over de herziening van de Wet wapens en munitie, hier geen sprake is van een misverstand. Artikel 109 handelt immers over de bevoegdheid tot het nemen van monsters.

Artikel I, B

In artikel I, onder hoofdletter B, wordt verwezen naar geregistreerde eendenkooien als bedoeld in artikel 56. Betekent dit dat er geen eendenkooien meer kunnen worden geregistreerd, die na 1 april 1984 gemaakt zijn en voldoen aan de bij algemene maatregel van bestuur gestelde regels, zo vragen de leden van de VVD-fractie? Waarschijnlijk is deze verwijzing overbodig, gezien de inhoud van artikel 50, tweede lid.

Artikel II

Nu in artikel II van dit wijzigingsvoorstel in artikel 26 van de Wet wapens en munitie «jacht» vervangen wordt door «jacht en beheer en schadebestrijding» is volgens de leden van de VVD-fractie duidelijkheid gewenst over de vraag of op de jachtakte bijgeschreven moet kunnen worden dat desgevraagd ook wapens toegestaan zijn voor beheer en schadebestrijding. Het kan immers op ieder moment nodig zijn die wapens te gebruiken en voldoende te oefenen. Misschien kan dit bij circulaire aan de korpschefs meegedeeld worden.

Artikel 26, tweede lid, onderdeel b, van de Wet Wapens en munitie wordt aangepast aan de terminologie van de Flora- en faunawet. Hiermee wordt bereikt dat, afgezien van de voor «jacht» bestemde wapens en munitie, óók de voor «beheer en schadebestrijding» bestemde wapens en munitie in de jachtakte omschreven (kunnen) worden. De leden van de fracties van CDA en D66 vragen of het door de voorgestelde wijziging ook mogelijk is dat jagers, die aan de eisen voor een verlening van een jachtakte voldoen, ook wapens, toegestaan voor beheer en schadebestrijding, op hun jachtakte bijgeschreven kunnen krijgen, zonder nadere voorwaarden dan de voorwaarden die gelden voor de verlening van een jachtakte.

Jagers zouden volgens de leden van de CDA-fractie in principe op ieder moment moeten kunnen beschikken over genoemde jachtmiddelen. Ook moeten zij gedurende het jaar voldoende gelegenheid krijgen tot het oefenen van de schietvaardigheid, opdat zij goed geoefend het door de overheid gewenste faunabeheer kunnen uitvoeren.

De voorzitter van de commissie,

Ter Veer

De griffier voor dit verslag,

Brandsema


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Van der Vlies (SGP), ondervoorzitter, Swildens-Rozendaal (PvdA), Ter Veer (D66), voorzitter, Witteveen-Hevinga (PvdA), Feenstra (PvdA), Poppe (SP), Van Ardenne-van der Hoeven (CDA), Stellingwerf (ChristenUnie), M. B. Vos (GroenLinks), Augusteijn-Esser (D66), Klein Molekamp (VVD), Passtoors (VVD), Th. A. M. Meijer (CDA), Hermann (GroenLinks), Geluk (VVD), Schreijer-Pierik (CDA), Atsma (CDA), Ross-van Dorp (CDA), Oplaat (VVD), Schoenmakers (PvdA), Waalkens (PvdA), Udo (VVD), Herrebrugh (PvdA), Snijder-Hazelhoff (VVD), Dijsselbloem (PvdA).

Plv. leden: Van Vliet (D66), Depla (PvdA), Ravestein (D66), Zijlstra (PvdA), Albayrak (PvdA), Kant (SP), Mosterd (CDA), Van Middelkoop (ChristenUnie), Van der Steenhoven (GroenLinks), Scheltema-de Nie (D66), Verbugt (VVD), Cornielje (VVD), Rietkerk (CDA), T. Pitstra (GroenLinks), Kamp (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), Van Wijmen (CDA), Buijs (CDA), Weekers (VVD), Dijksma (PvdA), Bolhuis (PvdA), O. P. G. Vos (VVD), De Boer (GroenLinks), Te Veldhuis (VVD), Duivesteijn (PvdA).

Naar boven