28 015
Wijziging van belastingwetten c.a. (Belastingplan 2002 IV – Herziening successie- en schenkingsrecht, BTW-maatregelen, artiesten- en sportersregeling, alsmede overige aanpassingen)

nr. 7
NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 12 november 2001

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

I

In artikel I wordt de volgende wijziging aangebracht.

In onderdeel G komt «op grond van artikel 7.2, dertiende lid,» te vervallen.

II

In artikel II worden de volgende wijziging aangebracht.

A. In onderdeel C wordt in artikel 5b, tweede lid, tweede volzin, «door een lid die als leider» vervangen door: door een lid dat als leider.

B. In onderdeel G wordt in artikel 35, vierde lid, derde volzin, na «een maand na het optreden» ingevoegd: of de sportbeoefening.

C. In onderdeel J wordt in artikel 35d, tweede lid, «en woonplaats» vervangen door:, woonplaats en – ingeval hij niet in Nederland woont – woonland en geboortedatum.

D. Onderdeel K wordt als volgt gewijzigd:

1. In artikel 35g, vierde lid, wordt in de derde volzin na «een maand na het optreden» ingevoegd: of de sportbeoefening.

2. Artikel 35h, derde lid, onderdeel a, wordt vervangen door:

a. indien aan de inhoudingsplichtige de naam, het adres, de woonplaats, het woonland en de geboortedatum van de leider of vertegenwoordiger, alsmede de namen van de leden van het gezelschap niet zijn verstrekt;.

3. In artikel 35h, derde lid, onderdeel c, wordt «inhoudigsplichtige» vervangen door: inhoudingsplichtige.

4. In artikel 35l, tweede lid, wordt «en correspondentieadres» vervangen door:, adres, woonplaats, woonland en geboortedatum van de leider of vertegenwoordiger.

III

In artikel IV worden de volgende wijzigingen aangebracht:

A. Onderdeel F wordt vervangen door:

F. Artikel 11, vijfde lid, komt te luiden:

5. De bepalingen van dit artikel zijn niet van toepassing indien de verkrijger niet is de partner van de erflater, noch behoort tot diens bloed- of aanverwanten tot en met de vierde graad of hun partners.

B. Na Onderdeel J wordt een nieuw onderdeel ingevoegd dat komt te luiden:

JA. Artikel 22 vervalt.

C. Aan onderdeel K wordt een lid toegevoegd dat komt te luiden:

3. Het vijfde lid wordt vervangen door:

5. De overdrachtsbelasting betaald over het bedrag waarover recht van schenking of recht van overgang verschuldigd is, strekt in mindering van het recht van schenking onderscheidenlijk het recht van overgang.

D. Onderdeel R wordt als volgt gewijzigd:

1. Het derde lid wordt vervangen door:

3. In het eerste lid, ten vierde, onder f vervalt «voor wie de vrijstelling onder e genoemd niet van toepassing is». Voorts wordt in de laatste volzin van ten vierde «in de gevallen, bedoeld onder de letters a, b, c, e en f» vervangen door: in de gevallen, bedoeld onder de letters b, c en f.

2. Het vierde lid wordt vervangen door:

4. In het eerste lid, onder 6°, wordt «letters b, c, d, e en f» vervangen door: letters b, c, d en f.

IV

In artikel V worden de volgende wijzingen aangebracht:

Na onderdeel E wordt ingevoegd onderdeel F, dat komt te luiden:

F. Artikel 35 wordt als volgt gewijzigd.

Het vierde lid wordt vervangen door:

4. Voor de waardering van effecten die zijn genoteerd aan de Euronext effectenbeurs te Amsterdam wordt de waarde in het economische verkeer gesteld op de slotnotering die is vermeld in de Officiële prijscourant, uitgegeven door AEX-Data services, geldende voor de dag waarnaar de waarde moet worden bepaald.

V

In artikel X wordt de volgende wijziging aangebracht:

In de aanhef wordt «onderdeel AKab» vervangen door: onderdeel AKac. Voorts wordt «AKac. Overgangsrecht koophuurwoningen» vervangen door: AKad. Overgangsrecht koophuurwoningen.

VI

Na artikel X worden vier artikelen ingevoegd, luidende:

ARTIKEL XA

In artikel XII van de Wet van 18 oktober 2001, Stb. 491, tot wijziging van enkele belastingwetten (herstel van enige onjuistheden) wordt «zoals die luiden na de wijziging ingevolge deze wet» vervangen door: zoals die luiden na de wijzigingen ingevolge de wetten die voor 1 januari 2002 in het Staatsblad zijn of worden gepubliceerd.

ARTIKEL XB

Artikel 16, tweede lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 vindt geen toepassing voorzover het betreft de aanpassing van de guldensbedragen opgenomen in het Besluit uitsluiting aftrek omzetbelasting 1968 in verband met de invoering van de euro.

ARTIKEL XC

In de Wet tot beëindiging van overheidstaken m.b.t. voormalige Wees- en Momboirkamers wordt artikel 4, het vijfde lid, vervangen door:

5. De waarde van een zaak, als in het vorige lid bedoeld, wordt indien daarover tussen Onze Minister en de bedoelde rechtspersoon geen overeenstemming bestaat, bepaald door een of meer door hen gezamenlijk aan te wijzen deskundigen, met dien verstande dat voor de waarde van een inschrijving in de Grootboeken der Nationale Schuld wordt aangesloten bij de slotnotering die is vermeld in de Officiële prijscourant, als bedoeld in artikel 21 van de Successiewet 1956, geldende voor de dag voorafgaand aan de dagtekening van de in het vorige lid bedoelde aangetekende brief.

ARTIKEL XD

Indien het bij koninklijke boodschap van 5 juli 2001 ingediende voorstel van wet houdende Invoeringswet Boek 4 en Titel 3 van Boek 7 van het nieuwe Burgerlijk Wetboek, vierde gedeelte (aanpassing van de wetgeving aan het nieuwe erfrecht en schenkingsrecht) (27 245), tot wet wordt verheven en in werking treedt, worden in hoofdstuk II, artikel I, van die wet de volgende wijzigingen aangebracht:

A. In onderdeel A, onder b, wordt in de aanhef «het tweede lid tot derde lid» vervangen door: het tweede en derde lid tot respectievelijk derde en vierde lid.

B. In onderdeel A, onder d, aanhef, wordt «derde lid» vervangen door: «vierde lid», wordt «tweede lid» vervangen door «derde lid» en wordt «vierde lid» vervangen door «vijfde lid». Voorts wordt de aanduiding van het toegevoegde lid vervangen door «5.».

C. Onderdeel B komt te vervallen.

D. In onderdeel F, onder c, wordt in de aanhef «negende lid» vervangen door: tiende lid. Voorts wordt de aanduiding van het toegevoegde lid vervangen door «11.».

E. In het in onderdeel J opgenomen artikel 53, eerste lid, wordt «de aanslag» vervangen door: de aanslag of de conserverende aanslag.

VII

In artikel XI, tweede lid, wordt «onderdelen C» vervangen door: onderdelen B, C.

Toelichting

Deze Nota van wijziging bevat voorstellen die zijn aangekondigd in de Nota naar aanleiding van het verslag alsmede enige andere voorstellen. In deze nota zijn de volgende voorstellen opgenomen:

Technische aanpassingen met betrekking tot de belastingheffing van artiesten en beroepssporters.

Het vervallen van de bepaling voor het recht voor successie dat aangifte mag worden gedaan naar de balans bij het begin van het boekjaar van overlijden.

Wet op belastingen van rechtsverkeer en een andere wet afstemmen op de wijziging van artikel 21 van de Successiewet.

Voorkoming van samenloop van het recht van overgang en de overdrachtsbelasting.

Een afstemming op de Wet van 18 oktober 2001, Stb. 491, en een aanpassing van de delegatieopdracht in die wet om de Invoeringswet Wet IB 2001 opnieuw in het Staatsblad te plaatsen.

Samenloop regelen met het bij de Eerste Kamer aanhangige wetsvoorstel Invoeringswet nieuw erfrecht.

De regeling van renteloos uitstel van betaling voor inkomstenbelasting ter zake van sterftewinst reeds te laten gelden voor aanslagen over 2001.

De samenloop tussen de wetsvoorstellen die nog in behandeling zijn bij de Tweede Kamer en het reeds bij de Eerste Kamer aanhangige voorstel 26 854 inzake herziening regime fiscale eenheid is nog niet geregeld. Ik streef ernaar nog tijdig voor de afhandeling van het Belastingplan 2002 in de Tweede Kamer met een Nota van Wijziging te komen om die samenloop te regelen.

Toelichting op de onderdelen

Onderdeel I. (artikel 9.2, tweede lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001)

Door de thans voorgestelde wijziging van artikel 9.2, tweede lid, van de Wet IB 2001 kan ook de binnenlands belastingplichtige artiest of beroepssporter die deel uitmaakt van een buitenlands gezelschap een evenredig deel van de loonbelasting verrekenen die is geheven over het aan hem toegerekende deel van de door het gezelschap ontvangen gage.

Bij de omschrijving van een buitenlands gezelschap als bedoeld in artikel 5b, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 is rekening gehouden met de incidentele mogelijkheid dat tot het gezelschap ook een in Nederland wonende artiest of beroepssporter kan behoren. Zoals uit de rangorde van artikel 5b, derde lid, van die wet blijkt, vindt ook ten aanzien van dit lid de heffing van loonbelasting plaats ingevolge de regelingen zoals die gelden voor het buitenlandse gezelschap. Leden van het gezelschap die in het buitenland woonachtig zijn kunnen in hun aangifte inkomstenbelasting de loonbelasting verrekenen op grond van artikel 9.2, tweede lid, van de Wet IB 2001 dat verwijst naar de heffing van buitenlandse belastingplichtigen, bedoeld in artikel 7.2, dertiende lid, van de wet. Door het laten vervallen van die verwijzing naar artikel 7.2, dertiende lid, kan ook het in Nederland wonende lid van het buitenlandse gezelschap de aan hem toe te rekenen loonbelasting verrekenen met de inkomstenbelasting. Voor het niet in Nederland wonende of gevestigde lid van het buitenlandse gezelschap blijft artikel 7.2, dertiende lid, van de Wet IB 2001 onverkort van toepassing voor artikel 9.2, tweede lid.

Onderdeel II.A, B, D.1. en D.3 (artikel 5b en artikel 35 van de Wet op de loonbelasting 1964) De wijzigingen betreffen een redactionele aanpassing.

Onderdeel II.C (artikel 35d van de Wet op de loonbelasting 1964)

Uit controleoogpunt wordt bij een buitenlandse artiest of beroepssporter naast zijn naam en adres ook gevraagd naar zijn woonland en geboortedatum.

Onderdeel II.D.2 en D.4. (artikel 35h en artikel 35l van de Wet op de loonbelasting 1964)

De reden tot wijziging is te voorkomen dat een buitenlands gezelschap als zijn correspondentieadres een postbusnummer opgeeft. Het zal in dat geval moeilijk zijn het gezelschap in het buitenland te traceren, mocht dat nodig zijn. Met de opgave van de naam, adres, woonplaatsgegevens en opgave van het woonland en de geboortedatum van de leider of vertegenwoordiger van het gezelschap wordt beoogd dit zoveel mogelijk te voorkomen.

Onderdeel III.A (artikel 11 van de Successiewet 1956).

Per abuis werd in het vijfde lid nog verwezen naar artikel 7 dat komt te vervallen.

Onderdeel III.B (artikel 22 van de Successiewet 1956).

In de nota naar aanleiding van het verslag is naar voren gekomen, dat dit artikel inzake het doen van aangifte naar de balans bij het begin van het boekjaar van overlijden niet past in de nieuwe benadering van het waardebegrip van ondernemingsvermogen. Voorgesteld wordt deze bepaling te laten vervallen.

Onderdeel III.C (artikel 24 van de Successiewet 1956).

Zoals opgemerkt in de nota naar aanleiding van het verslag, kan zich bij de huidige formulering van het vijfde lid van artikel 24 Successiewet 1956 een samenloop voordoen tussen het recht van overgang en de overdrachtsbelasting. Aangezien een dergelijke samenloop ongewenst is, wordt artikel 24, vijfde lid, aangepast.

Onderdeel III.D (artikel 32 van de Successiewet 1956)

Met deze wijziging worden enkele verwijzingen aangepast.

Onderdeel IV (artikel 35 van de Wet op belastingen van rechtsverkeer)

De wijziging houdt verband met de wijziging van artikel 21 van de Successiewet 1956 in het onderhavige wetsvoorstel. Tot noch toe wordt onder de bepalingen van de Successiewet 1956 een prijscourant samengesteld aan de hand waarvan de waarde van de daarin opgenomen effecten moet worden bepaald. In het onderhavige wetsvoorstel wordt voorgesteld deze specifieke prijscourant te laten vervallen en aan te sluiten bij de Officiële prijscourant, waarin de slotnoteringen van effecten die zijn genoteerd aan de Euronext effectenbeurs, worden vermeld. Met de wijziging van onderhavige bepaling wordt aangesloten bij de wijzigingen in de bepalingen van de Successiewet 1956.

Onderdeel V (Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001)

Omdat bij de Wet van 18 oktober 2001, Stb. 491, tot wijziging van enkele belastingwetten (herstel van enige onjuistheden) in de Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001 in hoofdstuk 2, artikel I, reeds artikelonderdeel AKac is ingevoegd, moet het bij deze wet in te voegen artikelonderdeel dat betrekking heeft op Overgangsrecht koophuurwoningen worden verletterd tot AKad.

Onderdeel VI (Artikel XA; Wet van 18 oktober 2001, Stb. 491)

In artikel XII van de Wet van 18 oktober 2001 tot wijziging van enkele belastingwetten (herstel van enige onjuistheden) is een opdracht tot herplaatsing in het Staatsblad van de hoofdstukken 2 en 3 van de Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001 opgenomen. Om die herplaatsing zo actueel mogelijk te doen zijn, wordt voorgesteld bij de herplaatsing nog rekening te houden met de wijzigingen die uit het onderhavige wetsvoorstel en uit ander wetsvoorstellen die nog voor 1 januari 2002 wetskracht verkrijgen, voortvloeien.

Onderdeel VI (Artikel XB; artikel 16 van de Wet op de Omzetbelasting 1968)

In artikel 16 van de Wet op de omzetbelasting1968 is bepaald dat de aftrek van omzetbelasting in bepaalde gevallen bij koninklijk besluit geheel of gedeeltelijk kan worden uitgesloten. Ingevolge het tweede lid van dat artikel dient alsdan onverwijld een voorstel van wet tot goedkeuring van dat besluit aan de Staten-Generaal te worden gezonden. Bij de wijziging van de guldens- in eurobedragen in het Besluit uitsluiting aftrek omzetbelasting bestaat aan deze aparte goedkeuring door de Staten-Generaal geen behoefte nu immers deze bedragen worden omgezet overeenkomstig de voor de in de fiscale wet- en regelgeving voorkomende bedragen geldende regels. De memorie van toelichting op het wetsvoorstel Fiscale aanpassingswet euro verwijst naar deze regels (Kamerstukken II 2000/01, 27 882, nr. 3). Strikt genomen kan de vraag zelfs worden gesteld of het tweede lid van artikel 16 van toepassing is nu de rekenkundige afronding bij de omzetting van de bedragen in genoemd besluit niet ertoe leidt dat aftrek geheel of gedeeltelijk wordt uitgesloten. Ten einde formeel zeker te stellen dat de in artikel 16, tweede lid, opgenomen verplichting tot goedkeuring achteraf door de Staten-Generaal in dit geval achterwege kan blijven, wordt voorgesteld dit bij het onderhavige artikel te regelen.

Onderdeel VI (Artikel XC; artikel 4 van de Wet tot beëindiging van overheidstaken m.b.t. voormalige Wees- en Momboirkamers)

De wijziging houdt verband met de wijziging van artikel 21 van de Successiewet 1956 in het onderhavige wetsvoorstel. Tot nu toe wordt onder de bepalingen van de Successiewet 1956 een prijscourant samengesteld aan de hand waarvan de waarde van de daarin opgenomen effecten moet worden bepaald. In het onderhavige wetsvoorstel wordt voorgesteld de prijscourant te laten vervallen en wordt deze vervangen door de Officiële prijscourant, waarin de slotnoteringen van effecten die zijn genoteerd aan de Euronext effectenbeurs, worden vermeld. Met de wijziging van onderhavige bepaling wordt aangesloten bij de wijzigingen in de bepalingen van de Successiewet 1956.

Onderdeel VI (Artikel XD; samenloop met het bij de Eerste Kamer aanhangige voorstel van wet houdende invoeringswet Boek 4 en titel 3 van boek 7 van het Nieuw Burgerlijk Wetboek)

In dit artikel wordt de samenloop geregeld met het bij de Eerste Kamer liggende voorstel van wet Invoeringswet Boek 4 en Titel 3 van Boek 7 van het nieuwe Burgerlijk Wetboek, vierde gedeelte. Het betreft louter technische aanpassingen.

Onderdeel VII (Inwerkingtreding)

Deze wijziging beoogt te bereiken dat de regeling van renteloos uitstel van betaling gedurende 10 jaar ter zake van inkomstenbelasting wegens zogenoemde sterftewinst ook reeds van toepassing is op sterftewinst welke is opgenomen in een aanslag over 2001. De bepaling waarin de sterftewinst wordt aangemerkt als geconserveerd inkomen dient daartoe terug te werken naar 1 januari 2001.

De Staatssecretaris van Financiën,

W. J. Bos

Naar boven