28 015
Wijziging van belastingwetten c.a. (Belastingplan 2002 IV – Herziening successie- en schenkingsrecht, BTW-maatregelen, artiesten- en sportersregeling, alsmede overige aanpassingen)

nr. 1
KONINKLIJKE BOODSCHAP

Aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Wij bieden U hiernevens ter overweging aan een voorstel van wet tot wijziging van belastingwetten c.a. (Belastingplan 2002 IV – Herziening successie- en schenkingsrecht, BTW-maatregelen, artiesten- en sportersregeling, alsmede overige aanpassingen.

De memorie van toelichting, die het wetsvoorstel vergezelt, bevat de gronden waarop het rust.

En hiermede bevelen Wij U in Godes heilige bescherming.

's-Gravenhage

18 september 2001

Beatrix

nr. 21
VOORSTEL VAN WET

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het in het kader van het fiscale beleid voor het jaar 2002 wenselijk is maatregelen te treffen inzake de herziening van het successieen schenkingsrecht, BTW, artiesten- en sportersregeling, alsmede overige onderwerpen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Wet inkomstenbelasting 2001 wordt als volgt gewijzigd:

A. Na artikel 1.7a wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 1.7b Gelijkstelling met de premie voor een verzekering

Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt met de premie voor een verzekering gelijkgesteld de op de verzekeringnemer drukkende uitgaven ter beloning van de assurantietussenpersoon ter zake van het afsluiten dan wel het verlengen van de desbetreffende verzekering of het incasseren van premies.

B. Artikel 2.8 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt na «die in aanmerking zijn genomen op grond van de artikelen» ingevoegd: 3.58, eerste lid,.

2. Na het tweede lid wordt een nieuw lid ingevoegd, luidende:

3. Voor de toepassing van het tweede lid worden als positieve inkomensbestanddelen die in aanmerking zijn genomen op grond van artikel 3.58, eerste lid, uitsluitend aangemerkt de positieve voordelen die voortvloeien uit de toepassing van dat artikel en die op de voet van artikel 3.2 of 3.3, eerste lid, onderdeel a, opkomen.

C. Aan artikel 3.143 worden twee nieuwe leden toegevoegd die komen te luiden:

3. Indien de belastingplichtige gedurende het gehele kalenderjaar een partner heeft of gedurende het gehele kalenderjaar een gezamenlijke huishouding voert met een belastingplichtige die samen met de belastingplichtige de keuze voor kwalificatie als partner kan maken, worden de uitgaven voor kinderopvang voor de toepassing van het eerste lid samengevoegd.

4. Indien de belastingplichtige gedurende een deel van het kalenderjaar een partner heeft en zij bij een verzoek om voorlopige teruggaaf of bij een aangifte een keuze als bedoeld in artikel 2.17, zevende lid, hebben gemaakt, wordt de belastingplichtige voor de toepassing van het derde lid geacht gedurende het gehele kalenderjaar een partner te hebben gehad.

D. Aan artikel 6.13, eerste lid, wordt een nieuwe volzin toegevoegd luidende: Voor de beoordeling in welke mate een kind door de belastingplichtige wordt onderhouden, worden, indien de belastingplichtige een partner heeft, de uitgaven van de belastingplichtige en zijn partner voor het levensonderhoud van het kind samengevoegd.

E. Artikel 7.2 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid wordt «krachtens een andere rechtsgrond» vervangen door: krachtens een andere grond.

2. Na het twaalfde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

13. Voor de toepassing van het tweede lid wordt een niet in Nederland wonende natuurlijke persoon die deel uitmaakt van een buitenlands gezelschap als bedoeld in artikel 5b van de Wet op de loonbelasting 1964, geacht een evenredig deel, gerelateerd aan het aantal leden van het gezelschap, te hebben genoten van de door het gezelschap voor het optreden of de sportbeoefening ontvangen gage, bedoeld in artikel 35g van de Wet op de loonbelasting 1964, behoudens voorzover hij aannemelijk maakt dat hij een ander deel van de gage heeft genoten.

F. In het vierde lid van artikel 8.9 wordt «27 jaar» vervangen door: 30 jaar.

G. In artikel 9.2 wordt, onder vernummering van het tweede en derde lid tot derde respectievelijk vierde lid, na het eerste lid een lid ingevoegd, luidende:

2. Ten aanzien van een belastingplichtige die deel uitmaakt van een buitenlands gezelschap als bedoeld in artikel 5b van de Wet op de loonbelasting 1964, wordt ook als voorheffing aangemerkt een evenredig deel van de loonbelasting die is geheven over de door het gezelschap ontvangen gage, bedoeld in artikel 35g van die wet, welk evenredig deel is gerelateerd aan het aan hem op grond van artikel 7.2, dertiende lid, toegerekende deel van de door het gezelschap ontvangen gage.

H. Artikel 9.4, derde lid, komt te luiden:

3. Het eerste lid, onderdeel a, is niet van toepassing:

a. indien de belastingplichtige in het kalenderjaar de leeftijd van 65 jaar bereikt en een verzamelinkomen heeft dat uitsluitend bestaat uit een uitkering volgens de Algemene Ouderdomswet;

b. indien de belastingplichtige een niet in Nederland wonende artiest of beroepssporter is als bedoeld in artikel 5a van de Wet op de loonbelasting 1964, dan wel lid is van een buitenlands gezelschap in de zin van artikel 5b van die wet, en zijn verzamelinkomen uitsluitend bestaat uit gage, bedoeld in artikel 35 of 35g van die wet.

ARTIKEL II

De Wet op de loonbelasting 1964 wordt als volgt gewijzigd:

A. In artikel 1 wordt »van beroepssporters» vervangen door: van beroepssporters, van buitenlandse gezelschappen.

B. Aan artikel 5a worden, na het tweede lid, de volgende leden toegevoegd, die komen te luiden:

3. Ingeval een artiest of beroepssporter optreedt of als beroep een tak van sport beoefent in het kader van een dienstbetrekking tot een in Nederland gevestigde inhoudingsplichtige, is hij voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen werknemer.

4. Ingeval een niet in Nederland wonende artiest of beroepssporter optreedt of als beroep een tak van sport beoefent in het kader van een dienstbetrekking tot een inhoudingsplichtige die niet in Nederland is gevestigd, vindt de heffing van loonbelasting plaats ingevolge de regelingen zoals die gelden voor artiesten en beroepssporters.

C. Na artikel 5a wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 5b

1. Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder buitenlands gezelschap: een groep van hoofdzakelijk niet in Nederland wonende natuurlijke personen of gevestigde rechtspersonen waarbij de leden van de groep individueel of gezamenlijk ingevolge een overeenkomst van korte duur, dan wel kortstondig krachtens een andere grond, als artiest in Nederland optreden of als beroep een tak van sport in Nederland beoefenen.

2. De rechten die een buitenlands gezelschap heeft en de verplichtingen die daarop rusten, komen toe aan elk lid van het gezelschap en rusten op elk lid van het gezelschap. Een lid kan zich doen vertegenwoordigen door een lid die als leider van het gezelschap fungeert.

3. Ingeval een lid van een buitenlands gezelschap optreedt of als beroep een tak van sport beoefent in het kader van een dienstbetrekking tot een inhoudingsplichtige die niet in Nederland is gevestigd, vindt de heffing van loonbelasting plaats ingevolge de regelingen zoals die gelden voor het buitenlandse gezelschap.

D. In artikel 6, derde lid, vervalt, onder vervanging van de puntkomma aan het slot van onderdeel b door een punt, onderdeel c.

E. In artikel 7, onder 2°, onderdeel c, wordt «de sportbeoefening» vervangen door: de inkomensvoorziening of kostenvergoeding.

F. Artikel 8a wordt vervangen door:

Artikel 8a

1. Ten aanzien van een artiest, beroepssporter of buitenlands gezelschap is inhoudingsplichtige, indien het optreden of de sportbeoefening is gebaseerd op een overeenkomst van korte duur:

a. voorzover de gage wordt ontvangen van degene met wie het optreden of de sportbeoefening is overeengekomen: degene met wie het optreden of de sportbeoefening is overeengekomen;

b. voorzover de gage wordt ontvangen van een derde: deze derde.

2. Indien het optreden of de sportbeoefening is gebaseerd op een andere grond, geschiedt de heffing op de voet van artikel 35b, tweede lid, of artikel 35i, tweede lid.

3. Wie niet in Nederland woont of gevestigd is, wordt slechts als inhoudingsplichtige beschouwd voorzover hij in Nederland een vaste inrichting voor de uitoefening van zijn bedrijf, beroep of andere bezigheid heeft, dan wel een in Nederland wonende of gevestigde vaste vertegenwoordiger. Hierbij wordt mede als vaste inrichting aangemerkt het in Nederland verrichten of doen verrichten van werkzaamheden die gericht zijn op het in Nederland laten optreden van artiesten, beroepssporters of buitenlandse gezelschappen.

4. Bij ministeriële regeling kan, in overeenstemming met Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de inhoudingsplicht worden verlegd naar een andere persoon dan voortvloeit uit de toepassing van het eerste of tweede lid.

G. Artikel 35 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid, tweede volzin, wordt «onkostenvergoedingen» vervangen door: kostenvergoedingen. Voorts komt de derde volzin te vervallen.

2. Onder vernummering van het derde en vierde lid tot vijfde respectievelijk zesde lid worden na het tweede lid twee leden ingevoegd, luidende:

3. Tot de gage behoren niet:

a. vergoedingen en verstrekkingen ter zake van consumpties en maaltijden die ingevolge artikel 11, eerste lid, onderdeel a of onderdeel b, niet tot het loon zouden hebben behoord;

b. vergoedingen die strekken tot bestrijding van reis- en verblijfkosten – andere dan kosten van eigen vervoer – ter behoorlijke vervulling van het optreden dan wel de sportbeoefening, mits de artiest of beroepssporter de bewijsstukken overhandigt aan de inhoudingsplichtige en deze de bewijsstukken administreert en voor controle beschikbaar houdt;

c. verstrekkingen die strekken tot voorkoming van reis- en verblijfkosten ter behoorlijke vervulling van het optreden dan wel de sportbeoefening;

d. aanspraken ingevolge de Ziektewet, de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en de Werkloosheidswet;

e. aanspraken, die naar aard en strekking overeenkomen met aanspraken als bedoeld in onderdeel d;

f. aanspraken op uitkeringen wegens overlijden of invaliditeit ten gevolge van een ongeval en

g. bedragen die worden ingehouden als premie ingevolge de Werkloosheidswet en als bijdrage voor aanspraken die naar aard en strekking overeenkomen met aanspraken bedoeld in onderdeel e, alsmede bijdrage voor aanspraken, bedoeld in onderdeel f.

4. Tot de gage behoort mede niet het aan de artiest of beroepssporter toe te rekenen deel van hetgeen blijkens een beschikking van de inspecteur als een niet tot de gage behorende vergoeding kan worden aangemerkt (kostenvergoedingsbeschikking). De kostenvergoedingsbeschikking wordt op verzoek door de inspecteur verstrekt en is vatbaar voor bezwaar. Het verzoek wordt voor het optreden of de sportbeoefening gedaan door de artiest, de beroepssporter of de inhoudingsplichtige, dan wel uiterlijk een maand na het optreden door de inhoudingsplichtige. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot de kostenvergoedingsbeschikking.

3. In het tot vijfde lid vernummerde derde lid vervalt na «in geld genoten gage» de komma.

4. Het in zesde lid vernummerde vierde lid wordt vervangen door:

6. Gage wordt beschouwd te zijn genoten op het tijdstip:

a. waarop zij betaald of verrekend wordt, ter beschikking van de artiest of beroepssporter wordt gesteld of rentedragend wordt;

b. waarop zij vorderbaar en tevens inbaar wordt, of

c. indien dat later is dan de tijdstippen, bedoeld in de onderdelen a en b en de inhoudingsplichtige een kostenvergoedingsbeschikking heeft aangevraagd: uiterlijk een maand na het optreden of de sportbeoefening.

H. Artikel 35a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «bedraagt 20 percent» vervangen door: bedraagt een percentage, gelijk aan het gecombineerde heffingspercentage, bedoeld in artikel 21, onderdeel b,. Voorts wordt de tweede volzin vervangen door: In afwijking van de vorige volzin bedraagt de belasting ten aanzien van de niet in Nederland wonende artiest of beroepssporter 20 percent van de gage.

2. Het tweede lid wordt vervangen door:

2. Ten aanzien van niet in Nederland wonende beroepssporters kan bij algemene maatregel van bestuur, zo nodig onder voorwaarden, ten behoeve van uniforme heffing bij grensoverschrijdende evenementen het in het eerste lid genoemde percentage van 20 tijdelijk worden verlaagd, doch niet verder dan tot 15 percent. Een krachtens de eerste volzin vastgestelde algemene maatregel van bestuur wordt aan de beide kamers der Staten-Generaal overlegd. Hij treedt in werking op een tijdstip dat nadat vier weken na de overlegging zijn verstreken bij koninklijk besluit wordt vastgelegd, tenzij binnen die termijn door of namens een der kamers of door ten minste een vijfde van het grondwettelijk aantal leden van een der kamers de wens te kennen wordt gegeven dat het onderwerp van de algemene maatregel van bestuur bij wet wordt geregeld. In dat geval wordt een daartoe strekkend voorstel van wet zo spoedig mogelijk ingediend. Indien het voorstel van wet wordt ingetrokken of indien een van de beide Kamers van de Staten-Generaal besluit het voorstel niet aan te nemen, wordt de algemene maatregel van bestuur ingetrokken.

3. In het derde lid wordt «opgenomen in de loonadministratie overeenkomstig artikel 28, eerste lid, onderdeel f» vervangen door: opgenomen in de loonadministratie overeenkomstig artikel 35e, eerste lid, onderdeel f.

I. Artikel 35b wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het tweede tot en met vijfde lid in respectievelijk derde tot en met zesde lid, wordt na het eerste lid een lid ingevoegd, luidende:

2. Voorzover het optreden of de sportbeoefening is gebaseerd op een andere grond dan een overeenkomst van korte duur als bedoeld in artikel 5a, wordt de belasting geheven bij wijze van inhouding door de artiest of de beroepssporter als ware hij de inhoudingsplichtige voor de door hem genoten gage. In dat geval wordt de artiest of beroepssporter beschouwd als inhoudingsplichtige.

2. Het in vijfde vernummerde vierde lid wordt vervangen door:

5. De inhoudingsplichtige die zekerheid wenst omtrent de vraag of op grond van een verdrag ter voorkoming van dubbele belasting of op grond van enige andere regel van interregionaal of internationaal recht geen loonbelasting behoort te worden ingehouden, kan een verzoek indienen bij de inspecteur. De inspecteur beslist op het verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking.

3. Het in zesde vernummerde vijfde lid vervalt.

J. Na artikel 35b worden, onder vernummering van artikel 35c in artikel 35f, de volgende artikelen ingevoegd:

Artikel 35c

Ten aanzien van een niet in Nederland wonende artiest of beroepssporter vindt geen heffing plaats indien het optreden of de sportbeoefening:

a. is gebaseerd op een andere grond dan een overeenkomst van korte duur als bedoeld in artikel 5a;

b. plaatsvindt op basis van wederkerigheid;

c. ter zake van het optreden of de sportbeoefening op basis van die wederkerigheid in het woonland van de artiest of beroepssporter overeenkomstige belastingheffing van de in Nederland wonende artiest of beroepssporter dan wel het in Nederland gevestigde gezelschap van artiesten of beroepssporters , evenmin plaatsvindt, en

d. in relatie met het woonland van de artiest of beroepssporter geen regeling ter voorkoming van dubbele belasting van toepassing is dat voor de in Nederland wonende artiest of beroepssporter voorziet in vrijstelling van Nederlandse belasting voor voordelen uit persoonlijke werkzaamheden als zodanig in dat andere land.

Artikel 35d

1. De artiest of beroepssporter is gehouden volgens bij ministeriële regeling te stellen regels aan de inhoudingsplichtige:

a. opgave te doen van gegevens waarvan de kennisneming voor de heffing van de belasting van belang kan zijn;

b. inzage te verlenen van een op hem betrekking hebbend document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht om een afschrift daarvan in de loonadministratie van de inhoudingsplichtige te laten opnemen;

c. – indien hij in Nederland woont – opgave te doen van zijn sociaal-fiscaalnummer.

2. Opgave van naam, adres en woonplaats van de artiest of beroepssporter alsmede van de overige in dit artikel bedoelde gegevens geschiedt door middel van de door de inspecteur verstrekte gageverklaring.

3. Met betrekking tot de in dit artikel bedoelde verplichtingen is artikel 47b, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen niet van toepassing.

Artikel 35e

1. De inhoudingsplichtige is gehouden volgens bij ministeriële regeling te stellen regels:

a. van de artiest of beroepssporter opgave te verlangen van gegevens waarvan de kennisneming voor de heffing van de belasting van belang kan zijn;

b. van de in Nederland wonende artiest of beroepssporter opgave te verlangen van zijn sociaal-fiscaalnummer;

c. een loonadministratie te voeren en daarbij de gegevens te administreren met betrekking tot de gage en met betrekking tot vergoedingen en verstrekkingen die niet tot de gage behoren;

d. aan de inspecteur opgave te doen van de in een kalenderjaar door de artiest of beroepssporter genoten gage, van de ingehouden belasting en van andere gegevens die van belang kunnen zijn voor de heffing van de inkomstenbelasting;

e. aan de in Nederland wonende artiest of beroepssporter, alsmede, op diens verzoek, aan de niet in Nederland wonende artiest of beroepssporter, opgave te doen van de in een kalenderjaar genoten gage, van de ingehouden belasting en van andere gegevens die van belang kunnen zijn voor de heffing van de inkomstenbelasting;

f. de identiteit van de artiest of beroepssporter vast te stellen aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht, alsmede de aard, het nummer en een afschrift daarvan in de loonadministratie op te nemen.

2. Met betrekking tot de in dit artikel bedoelde verplichtingen is artikel 52a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen niet van toepassing.

K. Na het in artikel 35f vernummerde artikel 35c wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:

HOOFDSTUK VIIA. BELASTINGHEFFING VAN BUITENLANDSE GEZELSCHAPPEN

Artikel 35g

1. Ten aanzien van een buitenlands gezelschap wordt de belasting geheven naar de gage.

2. Gage is al hetgeen het buitenlandse gezelschap ontvangt ter zake van het optreden of de sportbeoefening in Nederland. Tot de gage behoren kostenvergoedingen alsmede aanspraken om na verloop van tijd of onder een voorwaarde een of meer uitkeringen of verstrekkingen te ontvangen.

3. Tot de gage behoren niet:

a. vergoedingen en verstrekkingen ter zake van consumpties en maaltijden die ingevolge artikel 11, eerste lid, onderdeel a of onderdeel b, niet tot het loon zouden hebben behoord;

b. vergoedingen die strekken tot bestrijding van reis- en verblijfkosten – andere dan kosten van eigen vervoer – ter behoorlijke vervulling van het optreden of de sportbeoefening, mits het gezelschap de bewijsstukken aan de inhoudingsplichtige doet toekomen en deze de bewijsstukken administreert en voor controle beschikbaar houdt;

c. verstrekkingen die strekken tot voorkoming van reis- en verblijfkosten ter behoorlijke vervulling van het optreden dan wel de sportbeoefening;

d. aanspraken ingevolge de Ziektewet, de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en de Werkloosheidswet;

e. aanspraken, die naar aard en strekking overeenkomen met aanspraken als bedoeld in onderdeel d;

f. aanspraken op uitkeringen wegens overlijden of invaliditeit ten gevolge van een ongeval en

g. bedragen die worden ingehouden als premie ingevolge de Werkloosheidswet en als bijdrage voor aanspraken die naar aard en strekking overeenkomen met aanspraken bedoeld in onderdeel e, alsmede bijdrage voor aanspraken, bedoeld in onderdeel f.

4. Tot de gage behoort mede niet hetgeen blijkens een beschikking van de inspecteur als een niet tot de gage behorende vergoeding kan worden aangemerkt (kostenvergoedingsbeschikking). De kostenvergoedingsbeschikking wordt op verzoek door de inspecteur verstrekt en is vatbaar voor bezwaar. Het verzoek wordt voor het optreden of de sportbeoefening gedaan door het gezelschap of de inhoudingsplichtige, dan wel uiterlijk een maand na het optreden door de inhoudingsplichtige. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot de kostenvergoedingsbeschikking.

5. Niet in geld ontvangen gage wordt in aanmerking genomen naar de waarde die daaraan in het economische verkeer kan worden toegekend.

6. Gage wordt beschouwd te zijn ontvangen op het tijdstip:

a. waarop zij betaald of verrekend wordt, ter beschikking van het gezelschap wordt gesteld of rentedragend wordt;

b. waarop zij vorderbaar en tevens inbaar wordt, of

c. indien dat later is dan de tijdstippen, bedoeld in de onderdelen a en b en de inhoudingsplichtige een kostenvergoedingsbeschikking heeft aangevraagd: uiterlijk een maand na het optreden of de sportbeoefening.

Artikel 35h

1. De verschuldigde belasting bedraagt 20 percent van de gage.

2. Ten aanzien van buitenlandse gezelschappen kan bij algemene maatregel van bestuur, zo nodig onder voorwaarden, ten behoeve van uniforme heffing bij grensoverschrijdende evenementen het in het eerste lid genoemde percentage van 20 tijdelijk worden verlaagd, doch niet verder dan tot 15 percent. Een krachtens de eerste volzin vastgestelde algemene maatregel van bestuur wordt aan de beide kamers der Staten-Generaal overlegd. Hij treedt in werking op een tijdstip dat nadat vier weken na de overlegging zijn verstreken bij koninklijk besluit wordt vastgelegd, tenzij binnen die termijn door of namens een der kamers of door ten minste een vijfde van het grondwettelijk aantal leden van een der kamers de wens te kennen wordt gegeven dat het onderwerp van de algemene maatregel van bestuur bij wet wordt geregeld. In dat geval wordt een daartoe strekkend voorstel van wet zo spoedig mogelijk ingediend. Indien het voorstel van wet wordt ingetrokken of indien een van de beide Kamers van de Staten-Generaal besluit het voorstel niet aan te nemen, wordt de algemene maatregel van bestuur ingetrokken.

3. In afwijking van het eerste lid bedraagt de verschuldigde belasting 52 percent van de gage:

a. indien het gezelschap zijn naam en correspondentieadres en het aantal leden niet aan de inhoudingsplichtige heeft verstrekt;

b. indien ten aanzien van het merendeel van de leden geen afschrift van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht aan de inhoudingsplichtige is verstrekt of de identiteit niet is vastgesteld en opgenomen in de loonadministratie van de inhoudingsplichtige overeenkomstig artikel 35m, onderdeel d;

c. indien het gezelschap terzake onjuiste gegevens heeft verstrekt en de inhoudigsplichtige dit weet of redelijkerwijs moet weten.

Artikel 35i

1. De belasting wordt geheven door inhouding op de gage.

2. Voorzover het optreden of de sportbeoefening is gebaseerd op een andere grond dan een overeenkomst van korte duur als bedoeld in artikel 5b, wordt de belasting geheven bij wijze van inhouding door het buitenlandse gezelschap als ware het de inhoudingsplichtige voor de door hem ontvangen gage. In dat geval wordt het gezelschap beschouwd als inhoudingsplichtige.

3. De inhoudingsplichtige is verplicht de belasting in te houden op het tijdstip waarop de gage wordt ontvangen.

4. De inhoudingsplichtige is verplicht de ingehouden belasting op aangifte af te dragen.

5. De inhoudingsplichtige die zekerheid wenst omtrent de vraag of op grond van een verdrag ter voorkoming van dubbele belasting of op grond van enige andere regel van interregionaal of internationaal recht geen loonbelasting behoort te worden ingehouden, kan een verzoek indienen bij de inspecteur. De inspecteur beslist op het verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking.

Artikel 35j

Ten aanzien van een buitenlands gezelschap vindt geen heffing plaats indien het optreden of de sportbeoefening:

a. is gebaseerd op een andere grond dan een overeenkomst van korte duur als bedoeld in artikel 5b;

b. plaatsvindt op basis van wederkerigheid;

c. ter zake van het optreden of de sportbeoefening op basis van die wederkerigheid in het land van vestiging van het buitenlandse gezelschap overeenkomstige belastingheffing van de in Nederland wonende artiesten of beroepssporters dan wel het in Nederland gevestigde gezelschap van artiesten of beroepssporters, evenmin plaatsvindt, en

d. in relatie met het land van vestiging van het buitenlands gezelschap geen regeling ter voorkoming van dubbele belasting van toepassing is dat voor de in Nederland wonende artiest of beroepssporter voorziet in vrijstelling van Nederlandse belasting voor voordelen uit persoonlijke werkzaamheden als zodanig in dat andere land.

Artikel 35k

De leden van het buitenlandse gezelschap zijn gehouden volgens bij ministeriële regeling te stellen regels aan het gezelschap:

a. opgave te doen van gegevens waarvan de kennisneming voor de heffing van de belasting van belang kan zijn;

b. inzage te verlenen van een op hen betrekking hebbend document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht, en een afschrift daarvan te verstrekken.

Artikel 35l

1. Het buitenlandse gezelschap is gehouden volgens bij ministeriële regeling te stellen regels:

a. van de leden van het gezelschap opgave te verlangen van gegevens waarvan de kennisneming voor de heffing van de belasting van belang kan zijn;

b. de identiteit van de leden vast te stellen aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht en een afschrift daarvan te verlangen;

c. aan de inhoudingsplichtige opgave te doen van gegevens waarvan de kennisneming voor de heffing van de belasting van belang kan zijn;

d. aan de inhoudingsplichtige ten aanzien van het merendeel van de leden inzage te verlenen van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht om een afschrift daarvan in de loonadministratie van de inhoudingsplichtige te laten opnemen.

2. Opgave van naam en correspondentieadres alsmede het aantal leden van het gezelschap, en opgave van de overige in dit artikel bedoelde gegevens geschiedt door middel van de door de inspecteur verstrekte gageverklaring.

Artikel 35m

De inhoudingsplichtige is gehouden volgens bij ministeriële regeling te stellen regels:

a. van het buitenlandse gezelschap opgave te verlangen van gegevens waarvan de kennisneming voor de heffing van de belasting van belang kan zijn;

b. een loonadministratie te voeren en daarbij de gegevens te administreren met betrekking tot de gage en met betrekking tot vergoedingen en verstrekkingen die niet tot de gage behoren;

c. aan de inspecteur opgave te doen van de in een kalenderjaar door het gezelschap ontvangen gage, van de ingehouden belasting en van andere gegevens die van belang kunnen zijn voor de heffing van de inkomstenbelasting;

d. de identiteit van een zo groot mogelijk deel, doch ten minste het merendeel van de leden van het gezelschap vast te stellen aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht, alsmede de aard, het nummer en een afschrift daarvan in de loonadministratie op te nemen.

Artikel 35n

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voor buitenlandse gezelschappen nadere, zo nodig afwijkende, regelen worden gesteld inzake de heffing van de belasting, alsmede andere in het kader der wet passende nadere regelen worden gegeven ter aanvulling van in de wet geregelde onderwerpen.

ARTIKEL III

De Wet op de omzetbelasting 1968 wordt als volgt gewijzigd:

A. Aan artikel 11, eerste lid, onderdeel g, wordt na 2° toegevoegd:

3°. de diensten door landbouwers, veehouders, tuinbouwers en bosbouwers bestaande in het verlenen van dagbesteding, arbeidstraining of dagopvang aan:

a. personen voor wie zij daartoe een schriftelijke overeenkomst hebben gesloten met een instelling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel d, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of met een instelling die werkzaam is op het terrein van sociaal en maatschappelijk werk;

b. personen met wie zij daartoe een schriftelijke overeenkomst hebben gesloten en die beschikken over een persoonsgebonden budget met het oog op het geldend maken van hun aanspraken ingevolge de onder a genoemde wet;.

B. In artikel 28o wordt de zinsnede «In geval een ondernemer een dienst verricht die bestaat in een bewerking van aan een ander toebehorend beleggingsgoud» vervangen door: In geval een ondernemer een levering of een dienst verricht die een verwerking omvat van aan een ander toebehorend beleggingsgoud.

Voorts wordt «voor die dienst» vervangen door: voor die levering of dienst.

C. Tabel I wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan onderdeel a, post 34, wordt toegevoegd: hooglaagbedden;.

2. In onderdeel a, post 35, wordt na «gehoorapparaten» ingevoegd: en andere bij ministeriële regeling aan te wijzen hulpmiddelen die speciaal zijn ontworpen dan wel bestemd voor het exclusieve en persoonlijke gebruik door doven en slechthorenden.

3. Aan onderdeel a, post 37, wordt toegevoegd: antidecubitusmatrassen; draagbare uitwendige infuuspompen;.

4. Onderdeel b, post 3, wordt vervangen door:

3. het geven van gelegenheid tot sportbeoefening en baden;.

5. In onderdeel b, post 9, wordt «per schip,» vervangen door «per schip en» en vervalt de zinsnede «, en het vervoer van personen met luchtvaartuigen indien de plaats van vertrek en de plaats van bestemming in Nederland zijn gelegen».

6. Aan onderdeel b wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van post 16 door een puntkomma, een nieuwe post toegevoegd, luidende:

17. het optreden door uitvoerende kunstenaars.

ARTIKEL IV

De Successiewet 1956 wordt als volgt gewijzigd:

A. Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

Na het tweede lid wordt een lid toegevoegd, luidende:

3. Indien de waarde van het in artikel 5, tweede lid, omschrevene, 90% of meer uitmaakt van hetgeen krachtens deze wet zou worden belast met het recht van successie in het geval de erflater binnen het Rijk zou hebben gewoond, wordt op gezamenlijk verzoek van alle verkrijgers uit die nalatenschap de erflater ten tijde van het overlijden geacht binnen het Rijk te hebben gewoond. Indien de waarde van het in artikel 5, tweede lid, omschrevene, 90% of meer uitmaakt van hetgeen krachtens deze wet zou worden belast met het recht van schenking in het geval de schenker binnen het Rijk zou hebben gewoond, wordt op verzoek van de verkrijger de schenker ten tijde van de schenking geacht binnen het Rijk te hebben gewoond. Bij de toepassing van de tweede volzin zijn de artikelen 27 en 28 van overeenkomstige toepassing.

B. Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid, onderdeel b, onder 1°, wordt na «onderworpen» toegevoegd: , alsmede economische eigendom als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer van in Nederland gelegen onroerende zaken of rechten waaraan deze zijn onderworpen.

2. Onder vernummering van het vijfde en zesde lid tot respectievelijk zevende en achtste lid, worden na het vierde lid twee nieuwe leden ingevoegd, luidende:

5. Met onroerende zaken als bedoeld in het derde lid worden gelijkgesteld fictieve onroerende zaken als bedoeld in artikel 4 van de Wet op belastingen van rechtsverkeer. Fictieve onroerende zaken worden voor de toepassing van dit artikel in aanmerking genomen voor de waarde die is bepaald met overeenkomstige toepassing van artikel 10 van de Wet op belastingen van rechtsverkeer. Bij de berekening van de in de tweede volzin bedoelde waarde is artikel 5, vierde lid, onderdeel b, van overeenkomstige toepassing op schulden van het in artikel 4, eerste lid, Wet op belastingen van rechtsverkeer bedoelde lichaam die betrekking hebben op de tot zijn vermogen behorende onroerende zaken die op grond van dit lid in aanmerking worden genomen.

6. Indien de economische eigendom, bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer, van een in Nederland gelegen onroerende zaak of een recht waaraan deze is onderworpen berust bij een ander dan de erflater dan wel schenker van die onroerende zaak of dat recht, wordt de waarde bedoeld in het tweede lid van die zaak of dat recht bepaald met inachtneming van die omstandigheid.

C. De artikelen 6 en 7 vervallen.

D. Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid, ten eerste, wordt «echtgenoten» vervangen door: partners.

2. In het derde lid, ten vierde, wordt «echtgenoot» vervangen door: partner.

E. Artikel 10, vijfde lid, onder 1°, wordt vervangen door:

1°. indien de verkrijger niet is de partner van de erflater, noch behoort tot diens bloed- of aanverwanten tot en met de vierde graad of hun partners;.

F. Artikel 11, vijfde lid, onder 2°, wordt vervangen door:

2°. indien de verkrijger niet is de partner van de erflater, noch behoort tot diens bloed- of aanverwanten tot en met de vierde graad of hun partners.

G. In artikel 15, eerste lid, wordt «echtgenoot» telkens vervangen door: partner.

H. Artikel 19 wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het eerste lid wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel d door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

e. kinderen van de ene partner met eigen kinderen, doch na beëindiging van het partnerschap alleen in het geval van beëindiging door overlijden van de partner.

2. Het tweede lid wordt vervangen door:

2. Als pleegkinderen worden aangemerkt zij, die vóór het tijdstip waarop zij de leeftijd van 21 jaar hebben bereikt dan wel het tijdstip waarop zij vóór die leeftijd in het huwelijk zijn getreden of een partnerschap als bedoeld in artikel 19a zijn aangegaan, gedurende ten minste vijf jaren uitsluitend door de pleegouder – dan wel uitsluitend door hem en zijn partner tezamen – als een eigen kind zijn onderhouden en opgevoed.

I. Na artikel 19 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 19a

1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder partner:

a. de niet van tafel en bed gescheiden echtgenoot;

b. de ongehuwd samenwonende die tot het tijdstip van het overlijden of de schenking samen met de erflater of schenker een als duurzaam bedoelde gemeenschappelijke huishouding heeft gevoerd, welke huishouding in geval van overlijden reeds zes maanden heeft geduurd en in geval van schenking reeds twee jaar heeft geduurd, waarbij slechts in aanmerking wordt genomen een periode na het bereiken van de 18-jarige leeftijd.

2. Het voeren van een gemeenschappelijke huishouding als bedoeld in het eerste lid wordt slechts aangenomen indien de verkrijger en de erflater of de schenker volgens de basisadministratie persoonsgegevens of een daarmee naar aard en strekking overeenkomende administratie buiten Nederland op hetzelfde woonadres staan ingeschreven en een wederzijdse zorgverplichting zijn aangegaan, vastgelegd in een notarieel samenlevingscontract.

3. Als partner worden niet verstaan:

a. bloedverwanten in de rechte lijn van de erflater of schenker;

b. verkrijgers die gedurende de laatste vijf kalenderjaren voorafgaand aan het kalenderjaar van overlijden onderscheidenlijk van schenking, hadden kunnen kwalificeren als partner voor de heffing van de inkomstenbelasting van de erflater of schenker, doch zulks hebben nagelaten.

4. De in het eerste lid bedoelde ongehuwd samenwonende dient als enige persoon te voldoen aan de in dit artikel gestelde eisen voor partner.

J. Artikel 21 wordt als volgt gewijzigd.

1. Het derde lid wordt vervangen door:

3. Voor de waardering van effecten die zijn genoteerd aan de Euronext effectenbeurs te Amsterdam wordt de waarde in het economische verkeer gesteld op de slotnotering die is vermeld in de Officiële prijscourant, uitgegeven door AEX-Data services, geldende voor de dag voorafgaande aan de dag van de verkrijging.

2. Het vierde lid wordt vervangen door:

4. De waarde van in de verkrijging begrepen ondernemingsvermogen wordt in aanmerking genomen voor de waarde in het economische verkeer van dat vermogen met inbegrip van de voor overdracht vatbare goodwill, maar, in zoverre in afwijking van het vijfde lid, ten minste op de liquidatiewaarde.

K. Artikel 24 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt in de tabel de tekst «I. echtgenoot, kinderen, afstammelingen in tweede of verdere graad, of een verkrijger bedoeld in het tweede lid letters a en b» vervangen door: I. partner, kinderen, of afstammelingen in tweede of verdere graad.

2. Het tweede lid vervalt.

L. Artikel 25 wordt als volgt gewijzigd:

1. Vóór de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. Na het eerste lid wordt een lid toegevoegd luidende:

2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing bij verkrijgingen door ongehuwd samenwonenden die partners van elkaar zijn.

M. Aan artikel 26 wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende:

4. De vorige leden zijn van overeenkomstige toepassing op verkrijgingen door ongehuwd samenwonenden die partners van elkaar zijn.

N. In artikel 27, tweede lid, wordt «ouders» vervangen door: partners.

O. In artikel 28 wordt «ouders» vervangen door: partners.

P. In artikel 31 wordt «echtgenoot» vervangen door: partner.

Q. Na artikel 31 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 31a

1. Indien in de belastbare verkrijging te conserveren waarde als bedoeld in artikel 35c is begrepen, is de verschuldigde belasting voorzover deze bij wege van aanslag op de voet van artikel 37, eerste lid, wordt geheven de belasting die wordt berekend over de belastbare verkrijging verminderd, maar niet verder dan tot nihil, met de daarin begrepen te conserveren waarde.

2. De over te conserveren waarde verschuldigde belasting is het bedrag aan belasting dat verschuldigd zou zijn zonder de in het eerste lid bedoelde vermindering aan te conserveren waarde, na aftrek van de overeenkomstig het eerste lid bepaalde belasting.

3. De aan de op grond van artikel 35c, eerste en tweede lid, te conserveren waarde – de voorwaardelijk onbelaste geconserveerde waarde – toe te rekenen belasting is het verschil tussen de belasting die verschuldigd zou zijn zonder de in het eerste lid bedoelde vermindering aan te conserveren waarde en de belasting die verschuldigd zou zijn over de belastbare verkrijging nadat die is verminderd met de op grond van artikel 35c, eerste en tweede lid, te conserveren waarde.

4. De aan de op grond van artikel 35c, derde lid, te conserveren waarde – de belaste geconserveerde waarde – toe te rekenen belasting bedraagt het verschil tussen het op grond van het tweede lid berekende bedrag aan belasting en het op grond van het derde lid berekende bedrag aan belasting.

R. Artikel 32 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid, ten vierde, onder a, wordt vervangen door:

a. partner: het gehele bedrag van de verkrijging;.

2. Het eerste lid, ten vierde, onder e, vervalt.

3. In het eerste lid, onderdeel f, vervalt «voor wie de vrijstelling onder e genoemd niet van toepassing is».

4. In de laatste volzin van het eerste lid wordt «in de gevallen, bedoeld onder de letters a, b, c, e en f» vervangen door: in de gevallen, bedoeld onder de letters b, c, en f.

5. In het eerste lid, ten negende, wordt «echtgenoot» vervangen door: partner.

6. Het derde lid vervalt.

S. In artikel 33, eerste lid, ten twaalfde, wordt «echtgenoot» vervangen door: partner.

T. In artikel 35a, eerste lid wordt «, tweede lid en derde lid» vervangen door: en tweede lid.

U. Na artikel 35a wordt een nieuw hoofdstuk ingevoegd, luidende:

HOOFDSTUK IIIA BEDRIJFSOPVOLGING

Artikel 35b

1. Op verzoek van de verkrijger wordt op grond van artikel 35c de waarde, dan wel een deel van de waarde, van in de verkrijging begrepen vermogensbestanddelen die zijn aangeduid in het tweede lid, aangemerkt als te conserveren waarde.

2. De vermogensbestanddelen, bedoeld in het eerste lid, zijn:

a. de bestanddelen van het vermogen van een onderneming van een ondernemer als bedoeld in artikel 3.4 of 3.5 van de Wet inkomstenbelasting 2001 of van een medegerechtigdheid als bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, onderdeel a, van die wet, de bestanddelen van een gedeelte van een onderneming daaronder begrepen, mits het een onderneming betreft van de erflater of schenker die door de verkrijger rechtstreeks wordt voortgezet;

b. de aandelen in en winstbewijzen van een vennootschap welker kapitaal geheel of ten dele in aandelen is verdeeld, niet zijnde een lichaam waarvan de feitelijke werkzaamheid bestaat in het, onmiddellijk of middellijk, beleggen van vermogen of daarmee overeenkomende werkzaamheid, die behoorden tot een aanmerkelijk belang in de zin van afdeling 4.3 van de Wet inkomstenbelasting 2001 bij de erflater of schenker.

3. Voor de toepassing van het tweede lid, onderdeel b, wordt, volgens bij ministeriële regeling te stellen regels, slechts dat deel van de waarde van de aandelen of winstbewijzen in aanmerking genomen dat is toe te rekenen aan het deel van het vermogen van de vennootschap dat voor de toepassing van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 zou worden gerekend tot het ondernemingsvermogen, indien de vennootschap een rechtspersoon zou zijn als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel d, van die wet.

4. Voor de toepassing van dit hoofdstuk zijn de artikelen 4.3 tot en met 4.5a van de Wet inkomstenbelasting 2001 van overeenkomstige toepassing.

5. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld voor de toepassing van dit hoofdstuk.

Artikel 35c

1. Indien de op de voet van artikel 21 bepaalde waarde van de in de verkrijging begrepen vermogensbestanddelen, bedoeld in artikel 35b, tweede lid, uitgaat boven de waarde van die bestanddelen met inachtneming van de verplichting van de verkrijger onderscheidenlijk het in artikel 35b, tweede lid, onderdeel b, bedoelde lichaam, om de onderneming gedurende een periode van ten minste vijf jaren voort te zetten, wordt op verzoek van de verkrijger het verschil tussen de eerstgenoemde en de laatstgenoemde waarde aangemerkt als te conserveren waarde (voorwaardelijk onbelaste geconserveerde waarde).

2. Op verzoek van de verkrijger wordt 30 percent van de waarde van de in de verkrijging begrepen vermogensbestanddelen, bedoeld in artikel 35b, tweede lid, nadat deze waarde is verminderd met de op grond van het eerste lid te conserveren waarde, aangemerkt als te conserveren waarde (voorwaardelijk onbelaste geconserveerde waarde).

3. Op verzoek van de verkrijger wordt de waarde van de in de verkrijging begrepen vermogensbestanddelen, bedoeld in artikel 35b, tweede lid, nadat die is verminderd met de op grond van het eerste en het tweede lid te conserveren waarde, aangemerkt als te conserveren waarde (belaste geconserveerde waarde).

4. In geval van schenking is dit artikel slechts van toepassing indien de schenker ten tijde van de schenking hetzij de leeftijd van 55 jaren heeft bereikt, hetzij voor 45 percent of meer arbeidsongeschikt is in de zin van artikel 6.20 van de Wet inkomstenbelasting 2001. Voorts geldt als voorwaarde dat, te rekenen tot het tijdstip van de schenking:

a. indien het een verkrijging als bedoeld in artikel 35b, tweede lid, onderdeel a, betreft: het verkregen ondernemingsvermogen behoorde tot een gedurende ten minste vijf jaren voor rekening van de schenker gedreven onderneming;

b. indien het een verkrijging als bedoeld in artikel 35b, tweede lid, onderdeel b, betreft: de verkregen aandelen of winstbewijzen gedurende ten minste vijf jaren tot een aanmerkelijk belang in de zin van afdeling 4.3 van de Wet inkomstenbelasting 2001 van de schenker behoorden.

5. De in het eerste, tweede en derde lid bedoelde verzoeken worden gedaan gelijktijdig met de aangifte.

V. De hoofdstukaanduiding van hoofdstuk IV komt te luiden:

HOOFDSTUK IV AANGIFTE, AANSLAG EN CONSERVERENDE AANSLAG

W. Artikel 37 komt te luiden:

Artikel 37

1. De belasting wordt geheven bij wege van aanslag.

2. In afwijking van het eerste lid wordt de belasting bedoeld in artikel 31a, tweede lid, geheven bij wege van conserverende aanslag.

X. In artikel 53, eerste lid, wordt na «aanslag» ingevoegd: of de conserverende aanslag.

Y. Na artikel 53 worden drie artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 53a

1. Indien na het opleggen van de aanslag of de conserverende aanslag, ten gevolge van de verdeling van de nalatenschap wijziging komt in de gerechtigdheid tot de vermogensbestanddelen, bedoeld in artikel 35b, vinden op verzoek van de verkrijger wiens gerechtigdheid tot de genoemde vermogensbestanddelen toeneemt, de bepalingen van hoofdstuk IIIA toepassing op basis van de aldus ontstane gerechtigdheid. De aanslag onderscheidenlijk de conserverende aanslag worden opgelegd op basis van, dan wel in overeenstemming gebracht met, de gerechtigdheid zoals die op grond van de in de eerste volzin bedoelde verdeling is ontstaan.

2. Het verzoek, bedoeld in het eerste lid, en de nieuwe verzoeken voor de toepassing van artikel 35c, geschieden door het doen van aangifte binnen acht maanden nadat de in het eerste lid bedoelde verdeling heeft plaatsgevonden.

3. Dit artikel vindt slechts toepassing indien de verdeling van de nalatenschap heeft plaatsgevonden binnen twee jaren na het overlijden van de erflater.

Artikel 53b

1. Indien binnen vijf jaren na de verkrijging, onderscheidenlijk de in artikel 53a, eerste lid bedoelde verdeling, zich een van de in het derde lid bedoelde gebeurtenissen voordoet, doet de verkrijger hiervan aangifte binnen een termijn van acht maanden nadat die gebeurtenis zich heeft voorgedaan.

2. In de gevallen, bedoeld in het eerste lid, wordt de op grond van artikel 35c bepaalde te conserveren waarde herzien en, met overeenkomstige toepassing van de bepalingen van hoofdstuk IIIA, opnieuw vastgesteld met inachtneming van de in het eerste lid bedoelde gebeurtenis, met dien verstande dat daarbij de in het eerste lid bedoelde aangifte in de plaats treedt van de in artikel 35c bedoelde verzoeken. De aanslag onderscheidenlijk de conserverende aanslag worden opgelegd op basis van, dan wel in overeenstemming gebracht met, de aldus opnieuw vastgestelde te conserveren waarde.

3. Van een gebeurtenis als bedoeld in het eerste lid is sprake ingeval, volgens bij ministeriële regeling te stellen nadere regels,

a. indien het een verkrijging als bedoeld in artikel 35b, tweede lid, onderdeel a, betreft: de verkrijger ophoudt uit de onderneming, of een gedeelte daarvan, winst te genieten;

b. indien het een verkrijging als bedoeld in artikel 35b, tweede lid, onderdeel b, betreft: de verkrijger ophoudt aandeelhouder of winstbewijshouder te zijn met betrekking tot die aandelen of winstbewijzen, de vennootschap waarin de aandelen zijn verkregen haar onderneming staakt dan wel een lichaam wordt waarvan de feitelijke werkzaamheid bestaat in het, onmiddellijk of middellijk, beleggen van vermogen of daarmee overeenkomende werkzaamheid;

een en ander indien de waarde van de in onderdelen a en b bedoelde verkrijgingen geheel of voor een deel is aangemerkt als te conserveren waarde.

Artikel 53c

De na de toepassing van artikel 53b in een conserverende aanslag begrepen belasting bedoeld in artikel 31a, derde lid, wordt na afloop van de in artikel 53b, eerste lid, bedoelde periode van vijf jaren verminderd tot nihil.

ARTIKEL V

De Wet op belastingen van rechtsverkeer wordt als volgt gewijzigd:

A. In artikel 20 wordt de punt aan het slot vervangen door: en ter zake van daarmee samenhangende diensten.

B. Aan artikel 22, eerste lid, wordt, onder vervanging van de punt aan het slot door een komma, toegevoegd: alsmede over de vergoeding voor met de verzekering samenhangende diensten.

C. In artikel 25 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. Onder vernummering van het derde tot en met zesde lid in vierde tot en met zevende lid, wordt na het tweede lid ingevoegd:

3. De belasting wordt geheven van de tussenpersoon, indien en voor zover deze de vergoeding ontvangt van een ander dan de verzekeraar die in Nederland is gevestigd. Deze belastingplicht strekt zich niet verder uit dan tot die vergoeding.

2. In het tot vierde lid vernummerde derde lid wordt «eerste en tweede lid» vervangen door: eerste, tweede en derde lid.

3. In het tot zesde lid vernummerde vijfde lid wordt «eerste, tweede en vierde lid» vervangen door: eerste, tweede, derde en vijfde lid.

D. In artikel 25a, eerste en derde lid, wordt telkens «artikel 25, vijfde lid» vervangen door: artikel 25, zesde lid.

E. In artikel 28 wordt «artikel 25, eerste tot en met vierde lid» vervangen door: artikel 25, eerste tot en met vijfde lid.

ARTIKEL VI

De Algemene wet inzake rijksbelastingen wordt als volgt gewijzigd:

A. In artikel 2, derde lid, onderdeel e, wordt na «inkomstenbelasting» toegevoegd: , het recht van successie en het recht van schenking.

B. Artikel 30f wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid, onderdeel b, onder 1°, wordt «de artiest of de beroepssporter» vervangen door: de artiest, de beroepssporter of het buitenlandse gezelschap.

2. In het vijfde lid wordt «gegolden hebbende depositorente van de Europese Centrale Bank» vervangen door: door de Europese Centrale Bank voor basisfinancieringstransacties toegepaste interestvoet. Voorts wordt «op de effectenbeurs te Amsterdam» vervangen door: aan Euronext effectenbeurs te Amsterdam.

ARTIKEL VII

De Invorderingswet 1990 wordt als volgt gewijzigd:

A. Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel l, wordt na «beroepssporter» ingevoegd: , buitenlands gezelschap. Voorts wordt na «de beroepssporter» ingevoegd: , het buitenlandse gezelschap.

2. In het eerste lid, onderdeel m, wordt na «inkomstenbelasting» ingevoegd: , het recht van successie en het recht van schenking.

B. In artikel 24, achtste lid, wordt «elfde, dertiende of vijftiende lid, dan wel krachtens artikel 26, elfde lid» vervangen door: elfde tot en met veertiende, zestiende of zeventiende lid.

C. Artikel 25 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het elfde en twaalfde lid worden vervangen door:

11. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot het verlenen van uitstel van betaling voor de duur van vijf jaar voor belastingaanslagen betreffende de rechten van successie of schenking, bedoeld in artikel 31a, derde lid, van de Successiewet 1956. Het uitstel wordt beëindigd:

a. in geval van faillissement van de belastingschuldige;

b. ingeval de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen ten aanzien van de belastingschuldige van toepassing is.

12. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot het verlenen van uitstel van betaling voor de duur van tien jaar voor belastingaanslagen betreffende de rechten van successie of schenking, bedoeld in artikel 31a, vierde lid, van de Successiewet 1956. Het uitstel wordt beëindigd:

a. in geval van faillissement van de belastingschuldige;

b. ingeval de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen ten aanzien van de belastingschuldige van toepassing is.

2. Onder vernummering van het dertiende tot en met zestiende lid tot veertiende tot en met zeventiende lid wordt na het twaalfde lid ingevoegd:

13. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot het verlenen van uitstel van betaling voor de duur van tien jaar voor belastingaanslagen in de rechten van successie of schenking voor zover die rechten kunnen worden toegerekend aan de verkrijging van een vordering op een medeverkrijger ter zake van door deze medeverkrijger verkregen ondernemingsvermogen, aandelen of winstbewijzen als bedoeld in artikel 35b, tweede lid, van de Successiewet 1956. Het uitstel wordt beëindigd:

a. in geval van faillissement van de belastingschuldige;

b. ingeval de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen ten aanzien van de belastingschuldige van toepassing is;

c. ingeval zich ten aanzien van de medeverkrijger tijdens de in de eerste volzin bedoelde periode een gebeurtenis voordoet als bedoeld in artikel 53b, derde lid, van de Successiewet 1956;

d. voor zover de vordering, bedoeld in de eerste volzin, wordt voldaan.

3. Na het tot zestiende lid vernummerde vijftiende lid wordt, onder vernummering van het zeventiende (voorheen zestiende) lid tot achttiende lid, ingevoegd:

17. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot het verlenen van uitstel van betaling voor de duur van tien jaar voor belastingaanslagen betreffende de inkomstenbelasting die is verschuldigd bij staking door overlijden als bedoeld in artikel 3.58, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001.

4. In het tot achttiende lid vernummerde zestiende lid wordt «dertiende lid en vijftiende lid» vervangen door: veertiende en zestiende lid.

D. Artikel 26 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het twaalfde en dertiende lid tot onderscheidenlijk vierde en vijfde lid vervallen het vierde tot en met elfde lid.

2. In het tot vierde lid vernummerde twaalfde lid vervalt de zinsnede «tot en met vijfde en zevende tot en met negende».

E. In artikel 28, tweede lid, wordt «of elfde lid, dan wel krachtens artikel 26, elfde lid» vervangen door: , elfde of zeventiende lid.

F. In artikel 29 wordt «gegolden hebbende depositorente van de Europese Centrale Bank» vervangen door: door de Europese Centrale Bank voor basisfinancieringstransacties toegepaste interestvoet. Voorts wordt «op de effectenbeurs te Amsterdam» vervangen door: aan Euronext effectenbeurs te Amsterdam.

G. In artikel 37, tweede lid, wordt «het loon van de niet in Nederland wonende artiest of beroepssporter» vervangen door: de gage van de niet in Nederland wonende artiest of beroepssporter dan wel het buitenlandse gezelschap.

H. Artikel 38 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste eerste lid, onderdeel a, wordt «een artiest of een beroepssporter» vervangen door: een artiest, een beroepssporter of een buitenlands gezelschap. Voorts wordt «de artiest of de beroepssporter» vervangen door: de artiest, de beroepssporter, het gezelschap of de leden van het gezelschap.

2. In het tweede lid wordt «de beroepssporter of de belastingplichtige» vervangen door: de beroepssporter, het buitenlandse gezelschap, het lid van het buitenlandse gezelschap of de belastingplichtige.

I. Na artikel 42b wordt ingevoegd:

Artikel 42c

1. Hoofdelijk aansprakelijk voor de omzetbelasting die verschuldigd is ter zake van de levering van bij ministeriële regeling aan te wijzen goederen, is de natuurlijke persoon of rechtspersoon, die ondernemer is in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968, aan wie de levering is verricht en die wist of behoorde te weten dat de ter zake van die levering verschuldigde omzetbelasting niet of niet volledig is of zal worden voldaan. De vorige volzin is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van:

a. ondernemers die voorafgaand aan de in die volzin bedoelde levering leveringen van die goederen hebben verricht, indien deze leveringen hebben plaatsgevonden op of na de datum waarop die goederen bij ministeriële regeling zijn aangewezen;

b. ondernemers aan wie op de in die volzin bedoelde levering volgende leveringen van die goederen zijn verricht;

c. de ondernemer die tezamen met de op grond van de voorgaande bepalingen van dit lid aansprakelijke ondernemer ingevolge artikel 7, vierde lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 is aangemerkt of is aangemerkt geweest als één ondernemer.

2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt een ondernemer geacht te hebben geweten dat de omzetbelasting die verschuldigd is ter zake van de in dat lid bedoelde levering niet of niet volledig is of zal worden voldaan, indien hij door het niet of niet volledig voldaan zijn van de in dat lid bedoelde belasting voordeel heeft behaald, tenzij hij aannemelijk maakt dat dat voordeel niet voortvloeit uit of geen verband houdt met het niet of niet volledig voldaan zijn van die belasting. Voor de toepassing van de eerste volzin wordt een ondernemer in ieder geval geacht voordeel te hebben behaald als aan hem voor de goederen een vergoeding in rekening is gebracht die op het tijdstip van de levering lager is dan het bedrag dat bij vrije mededinging zou moeten worden betaald of die lager is dan de vergoeding die aan zijn leverancier of aan elk van de leveranciers ter zake van voorafgaande verkrijgingen van die goederen in rekening is gebracht.

3. Dit artikel is niet van toepassing indien de in het eerste lid bedoelde omzetbelasting verschuldigd is ter zake van een tijdens surséance van betaling of faillissement, of tijdens het van toepassing zijn van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen, verrichte levering door een ondernemer, diens bewindvoerder of curator of door een pandhouder in het kader van de uitoefening van een op de geleverde goederen gevestigd pandrecht.

J. In artikel 50, eerste lid, wordt «of artikel 42, tweede lid,» vervangen door: , artikel 42, tweede lid, of artikel 42c.

ARTIKEL VIII

In de Wet op de accijns wordt in artikel 60, tweede lid, «de depositorente van de Europese Centrale Bank» vervangen door: de door de Europese Centrale Bank voor basisfinancieringsrente toegepaste interestvoet.

ARTIKEL IX

In de Wet op de de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 wordt in artikel 17, zevende lid, «de depositorente van de Europese Centrale Bank» vervangen door: de door de Europese Centrale Bank voor basisfinancieringsrente toegepaste interestvoet.

ARTIKEL X

In de Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001 wordt inhoofdstuk 2, artikel I, na onderdeel AKab een onderdeel ingevoegd, luidende:

AKac. Overgangsrecht koophuurwoningen

1. Voor de toepassing van afdeling 3.6 van de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt tot 1 januari 2031 met de eigendom van een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat bestemd is tot woning gelijkgesteld de eigendom van de binnenkant van een woning, terwijl het casco en de ondergrond worden gehuurd, mits deze eigendom door de belastingplichtige voor 1 januari 2001 is verworven van de verhuurder en vanaf de verwerving het geheel hem anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking staat.

2. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld inzake de toepassing van artikel 3112, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 in deze gevallen.

ARTIKEL XI

1. Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari 2002.

2. In afwijking van het eerste lid werkt artikel I, onderdelen C, D, F en H en artikel X terug tot en met 1 januari 2001.

3. In afwijking van het eerste lid treden artikel I, onderdeel A, en artikel V in werking op het tijdstip waarop artikel I, onderdelen D en F, van de wet van 22 december 1999, Stb. 1999, 583, in werking treden.

4. De ingevolge de artikelen IV gewijzigde artikelen van de Successiewet 1956 vinden voor het eerst toepassing met betrekking tot belastbare feiten in de zin van de Successiewet 1956 die zich hebben voorgedaan op of na de datum van inwerkingtreding van deze wet.

5. De ingevolge artikel VII, onderdelen A, onder 2, B, C, D en E, gewijzigde artikelen van de Invorderingswet 1990 vinden voor het eerst toepassing met betrekking tot belastingaanslagen die verschuldigd zijn ter zake van belastbare feiten in de zin van de Successiewet 1956 die zich hebben voorgedaan op of na de datum van inwerkingtreding van deze wet. Met betrekking tot belastingaanslagen die verschuldigd zijn ter zake van belastbare feiten in de zin van de Successiewet 1956 die zich hebben voorgedaan voor de inwerkingtreding van deze wet blijven de op grond van artikel VII, onderdelen A, onder 2, B, C, D en E, gewijzigde artikelen van de Invorderingswet 1990 van kracht zoals deze luidden onmiddellijk voorafgaande aan de datum van inwerkingtreding van deze wet.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Staatssecretaris van Financiën,


XNoot
1

I.v.m. herstel van een drukfout op blz. 17, artikel 53b, laatste volzin.

Naar boven