28 008
Zorgnota 2002

nr. 54
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 11 juli 2002

Met deze brief wil ik u nader informeren over de gang van zaken rondom het onthouden van mijn goedkeuring aan de beleidsregel inzake de aanpassing van de rekennorm voor fysiotherapie. Ik heb u reeds eerder over deze kwestie inhoudelijk geïnformeerd met mijn brief van 18 juni 2002 (inclusief bijlage) naar aanleiding van vragen van mevrouw Kant. Vervolgens ga ik in op de kwestie rondom de compensatie van gestegen premies voor arbeidsongeschiktheidsverzekeringen voor fysiotherapeuten.

Op 20 maart 2002 heeft het College Tarieven Gezondheidszorg aan mij ter goedkeuring een beleidsregel voorgelegd, strekkende tot een verlaging van de rekennorm fysiotherapie van 16 zittingen naar 15 zittingen. Verlaging van deze rekennorm werd nodig geacht om de werkbelasting van de vrijgevestigde fysiotherapeut meer in overeenstemming te brengen met het norminkomen van deze beroepsgroep. Daarbij werd uitgegaan van de resultaten van het inkomens- en tijdbestedingsonderzoek zoals deze door Deloitte & Touche Bakkenist op 14 november 2001 zijn gepresenteerd.

Dat ik op 4 juni 2002 mijn goedkeuring toch heb onthouden, hangt samen met de ruimte binnen het Budgettair Kader Zorg. Deze is onvoldoende om de financiële effecten van de rekennormaanpassing te accommoderen. Het CTG heeft berekend dat verlaging van het aantal zittingen van 16 naar 15 leidt tot macromeerkosten in omvang van EUR 48 miljoen op jaarbasis. Goedkeuring van de beleidsregel zonder gelijktijdige verruiming van het BKZ zal dus onherroepelijk leiden tot – ongewenste – interventies elders in de zorg.

Naast de beleidsregel omtrent de werkdrukverlaging van fysiotherapeuten is door het CTG tevens een beleidsregel voorgelegd waarbij aan de vrije beroepsgroepen een tweede voorschot werd gegeven op de komende inkomensherijking. Aan deze beleidsregel heb ik, niet alleen vanwege het ontbreken van financiële middelen mijn goedkeuring onthouden maar ook omdat ik het ongewenst acht om opnieuw een voorschot mogelijk te maken.

Vorig jaar heb ik reeds met een voorschot op de algehele inkomensherijking ingestemd.

Dan rest nog het probleem van de gestegen premies voor de arbeidsongeschiktheidsverzekeringen. Ook daarover heeft het CTG in overleg met het KNGF en de zorgverzekeraars een voorstel ingediend. Dat voorstel komt erop neer dat er een voorschot wordt gegeven op de komende inkomensherijking voor zelfstandige beroepsbeoefenaren. Omdat ik vorig jaar ook al een voorschot heb verleend, acht ik het ongewenst om dit opnieuw te doen. Bovendien ontbreken ook hiervoor de middelen. Liever neem ik het probleem van de gestegen premies mee in het kader van de definitieve besluitvorming over de herijking van de norminkomens. Naar verwachting ontvang ik rondom de zomer de eerste resultaten.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E. Borst-Eilers

Naar boven