nr. 52
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 12 juli 2002
Bij brief van 3 december 20011 heb ik u geïnformeerd
over het opleiden van kraamverzorgenden, in het bijzonder over mijn beslissing
de opleidingscomponent uit het tarief voor kraamzorg te halen en onder te
brengen in een aparte «pot». In mijn reactie op het onderzoeksrapport
van TNO PG van 17 mei jl. ben ik opnieuw ingegaan op het stelsel van
opleiden van kraamzorgpersoneel. Ik heb daarbij tevens aangegeven duidelijkheid
te zullen vragen aan ZN en de brancheorganisaties in de kraamzorg, LVT en
BTN, over de huidige stand van zaken. Ik informeer u hierbij over de uitkomst
van dat gesprek.
Ter toelichting merk ik eerst het volgende op. In de kraamzorg kunnen
zorgaanbieders en zorgverzekeraars in de contractbesprekingen afspraken maken
over het onderwerp opleidingen en de daarmee gemoeide kosten. In het tarief
voor de kraamzorg is een rekencomponent opgenomen die is bestemd voor het
opleiden tot kraamverzorgende. Partijen kunnen flexibel met dit bedrag (rond
de 1 euro per uur) omgaan, dus afwijken naar boven of beneden, afhankelijk
van de plaatselijke situatie, is mogelijk.
De afgelopen jaren was het maken van afspraken tussen deze partijen vaak
een moeizame kwestie. Reden voor de koepelorganisaties om in 1999 de mogelijkheden
te verkennen om het systeem te wijzigen. Immers, zonder afspraken over (gedeeltelijke)
vergoeding van de kosten die zijn gemoeid met het opleiden en begeleiden van
nieuw personeel, stagneert de instroom van deze nieuwkomers in de zorg.
Nadat ZN, LVT en BTN mij in 2001 hebben laten weten dat het hen nog steeds
niet was gelukt om een ander systeem te realiseren, heb ik in december jl.
aangekondigd de impasse te willen doorbreken en ernaar te streven de opleidingscomponent
uit het tarief te halen. Deze zou dan in een aparte «pot» moeten
worden ondergebracht. Deze aparte «pot» zou ook zeker moeten stellen
dat gelden, bestemd voor opleidingen, daar uitsluitend voor worden besteed.
De afgelopen maanden heb ik in overleg met betrokken partijen onderzocht hoe
een en ander gerealiseerd zou moeten worden.
De situatie lijkt echter te zijn gewijzigd, gelet op de signalen die mij
sinds februari jl. bereiken over het verbeteren van de relatie kraamzorgaanbieders–zorgverzekeraars.
Ik heb in dit verband medio mei opnieuw met ZN en de LVT gesproken. Zij hebben
bij deze gelegenheid bevestigd dat de leden van de LVT thans geen behoefte
meer hebben aan een, administratief ingrijpende, wijziging van het systeem;
BTN onderschrijft dit standpunt. Partijen hebben mij tevens laten weten dat
de instroom van nieuwe kraamverzorgenden een stijgende lijn laat zien.
Zorgaanbieders hebben dan ook op grote schaal voor het lopende jaar naar
tevredenheid afspraken weten te maken met zorgverzekeraars over het financieren
en opleiden van nieuw personeel. Gelet hierop is na zorgvuldig, informeel,
overleg en op basis van goede aanvullende afspraken besloten om het huidige
systeem van financieren van het opleiden van nieuw in te stromen personeel,
te continueren.
De actievere rol van zorgverzekeraars blijkt ook uit de eis die sommigen
stellen dat de zorgaanbieder een opleidingsplan opstelt op basis waarvan de
verzekeraar financiert. Die rol strekt zich ook uit tot controle op de gemaakte
afspraken rond het opleiden. LVT, BTN en ZN zullen hun leden met een gezamenlijke
circulaire informeren over de inhoud van deze brief waarin ook nog eens het
uitgangspunt wordt benadrukt dat het voor opleiden bestemde deel van het tarief
alleen dient te worden betaald indien aanbieders daadwerkelijk opleiden.
Een ander punt is de informatievoorziening over de omvang van de nieuwe
instroom, de uitstroom en de soorten afspraken die zorgaanbieders met verzekeraars
maken; LVT, BTN en ZN hebben hier onvoldoende inzicht in. Omdat het van groot
belang is dit inzicht te verbeteren om het voor de toekomst mogelijk te maken
op wijzigingen te anticiperen, is afgesproken dit soort gegevens elke twee
jaar te monitoren.
Tevens meld ik u dat ZN en LVT dit najaar een informatiebijeenkomst zullen
organiseren voor zorgverzekeraars en kraamzorgaanbieders die behoefte hebben
aan informatie over de diversiteit in het aanbod van kraamzorgopleidingen.
Voor veel zorgaanbieders en verzekeraars is dit aanbod onoverzichtelijk hetgeen
de contractonderhandelingen soms bemoeilijkt. De zorgaanbieder moet immers
weten wat de exacte kwalificaties zijn van de onervaren kraamverzorgende die
hij moet begeleiden en de zorgverzekeraar moet een reële prijs kunnen
betalen voor deze investering. Het is hierbij van belang te streven naar enige
uniformiteit over wat het vak kraamverzorgende behelst en welke vaardigheden
daarvoor vereist zijn. Het onlangs afgeronde onderzoek van TNO PG biedt hiervoor
de nodige aanknopingspunten1. In dit verband merk
ik nog op dat de LVT voorstander is van een «integrale benadering»
van het vak. Dat wil zeggen, dat geen «knip» wordt gelegd tussen
de «echte» zorggerelateerde taken en de huishoudelijke taken (BTN
is hier overigens wel een voorstander van). Ik onderschrijf de visie van de
LVT– verreweg de grootste brancheorganisatie in de kraamzorg –
en de beroepsvereniging Sting en vind dat een dergelijke scheiding slechts
in geval van grote krapte zou moeten worden toegepast.
Een afschrift van deze brief stuur ik aan het Sectorfonds Zorg en Welzijn.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
E. Borst-Eilers