nr. 51
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 9 juli 2002
Tijdens de regeling van werkzaamheden van 25 juni jl. heeft het lid
van uw Kamer, de heer Jense (LN) verzocht om geïnformeerd te worden over
de eventuele toelating van artsen van allochtone afkomst tot de gezondheidszorg
in Nederland. Hierbij verstrek ik u de relevante informatie. Daarbij richt
ik mij meer in brede zin op artsen met een diploma van buiten de Europese
Economische Ruimte (EER). Binnen de EER is er vrij verkeer van artsen mogelijk
op grond van een Europese Richtlijn die de onderlinge erkenning van diploma's
regelt in samenhang met het staatsburgerschap van een van de lidstaten.
Krachtens de Wet op de Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (Wet
BIG) dient een arts met een diploma van buiten de EER een verklaring van vakbekwaamheid
van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport te hebben om opgenomen
te kunnen worden in het wettelijke register van artsen. Voor registratie van
de Nederlandse arts wordt de eis gesteld dat met goed gevolg de opleiding,
die aan bepaalde minimumeisen moet voldoen, is afgesloten. Die minimumeisen
worden ook gehanteerd bij de buitenslands gediplomeerde arts.
Een verklaring van vakbekwaamheid wordt eventueel afgegeven na een administratieve
en inhoudelijke beoordeling van overgelegde documenten. De minister kan over
het wel of niet afgeven van een dergelijke verklaring advies vragen aan een
commissie van deskundigen, de Commissie Buitenslands Gediplomeerden Volksgezondheid
(CBGV). Bij de overwegingen om al dan niet een verklaring af te geven gelden
het niveau van de gevolgde opleiding in vergelijking met de Nederlandse opleiding,
de eventueel opgedane beroepservaring, alsmede een eventuele specialisatie
of aanvullende opleiding. Aan de hand van openbare richtlijnen is bepaald
wanneer relevante beroepservaring of een specifieke vervolgopleiding kan leiden
tot gehele of gedeeltelijke compensatie van een eventueel geconstateerd tekort
in de basisopleiding. De hele procedure is er op gericht de kwaliteit van
de zorgverlening te waarborgen.
De beoordeling kan leiden tot de volgende conclusies met betrekking tot
de vakbekwaamheid van verzoeker in vergelijking met de eisen die volgens de
wet BIG worden gesteld:
– de vakbekwaamheid is gelijkwaardig. Dan is inschrijving in het
BIG-register mogelijk. Echter, wanneer verzoeker geen beroepservaring heeft
in Nederland dient betrokkene enkele maanden onder supervisie te werken om
zodoende kennis te maken met het Nederlandse zorgstelsel. De verzoeker krijgt
dan voor die periode een geclausuleerde inschrijving in het register. Als
de supervisieperiode goed is verlopen, vervalt de clausule. Heeft verzoeker
reeds kennis gemaakt met het Nederlandse zorgstelsel, dan krijgt deze toestemming
om zich direct ongeclausuleerd in te laten schrijven in het BIG-register.
– de vakbekwaamheid is nagenoeg gelijkwaardig. Dan kan verzoeker
zich alleen geclausuleerd laten inschrijven in het BIG-register. In de clausule
staat omschreven wat de beperkingen zijn en voor welke periode de geclausueerde
inschrijving geldt. Tevens is aangegeven aan welke voorwaarden moet zijn voldaan
om te zijner tijd het niveau van gelijkwaardigheid te verkrijgen. Deze supervisieperiode
is bedoeld om de geconstateerde tekorten in het opleidingsniveau weg te werken.
Als hieraan is voldaan kan de clausule vervallen. De verzoeker krijgt dan
toestemming zich ongeclausuleerd in te laten schrijven in het BIG-register.
– de vakbekwaamheid is niet gelijkwaardig. Dit sluit inschrijving
in het BIG-register uit. Wil de verzoeker zijn beroep in Nederland uit gaan
oefenen, zal deze in Nederland het daartoe vereiste diploma moeten halen.
Soms wordt verzoeker geadviseerd zich, met een door de Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport verstrekt «inpassingsadvies», tot een medische
faculteit te wenden om in te stromen in een hoger studiejaar. In andere gevallen
is het verschil te groot en zal verzoeker de hele studie moeten volgen. Wanneer
verzoeker zich wendt tot een opleidingsinstituut zal daar wel worden bekeken
op welke onderdelen vrijstellingen kunnen worden verleend.
De met naam genoemde artsen, die in het televisieprogramma «2 Vandaag»
van 25 juni 2002 waar de heer Jense op doelde aan het woord waren, behoren
tot deze categorie en hebben een inpassingsadvies gekregen. Zie ook mijn antwoorden,
mede namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, op vragen van
de leden Verburg en Buijs over diploma's van allochtone medici (DBO-K-U-2 295 847).
Ik realiseer mij dat deze administratief inhoudelijke toetsing zijn beperkingen
heeft in die zin dat sommige individuen mogelijk wel over andere competenties
beschikken, maar dat dat niet blijkt uit de diplomavergelijking. Deze procedure
is overigens in allerlei gerechtelijke zaken getoetst en, zolang er nog geen
andere mogelijkheden beschikbaar zijn, in orde bevonden.
Het kabinet heeft in zijn standpunt op het MDW-rapport «Nooit meer
wachten» over toetredingsbelemmeringen voor medische beroepsbeoefenaren,
gesteld dat de huidige procedure voor buitenlandse artsen moet worden vervangen
door een toets op kennis en vaardigheden met, in aansluiting daarop, een individueel
toegesneden opleidingsprogramma om eventuele leemten te overbruggen. Momenteel
wordt door de CBGV gewerkt aan het in kaart brengen van de consequenties van
dit standpunt. In het volgende voorjaar zal dan al het mogelijke in gang gezet
worden om de nieuwe procedure te implementeren. In dit verband wijs ik u op
de relevante passage in de brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en
Wetenschappen en mij over het «implementatieplan MDW-traject medische
beroepen» (IBE/BO-2282856) die op 27 juni 2002 aan de Kamer is
gestuurd.
Gezien de ingewikkeldheid van de gewenste omvorming van de procedure (het
ontwikkelen van effectieve toetsen, de organisatie van die toetsen en de organisatie
van de bijscholing) zal het nog wel enige tijd duren voordat deze zijn beslag
heeft gekregen. De Kamer zal ook over dit implementatietraject worden geïnformeerd.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
E. Borst-Eilers