28 006
Rapportage Integratiebeleid Etnische Minderheden 2001

nr. 7
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag 20 februari 2002

Hierbij bied ik u mede namens de minister voor Grote Steden- en Integratiebeleid en de staatssecretaris van Onderwijs een rapport aan van de Binnenlandse Veiligheidsdienst, dat handelt over de democratische rechtsorde en islamitisch onderwijs. Reeds in zijn rapport «De politieke islam in Nederland» (mei 1998, blz. 11) besteedde de Dienst aandacht aan de bemoeienis van buitenlandse overheden en politiek-islamitische organisaties met Nederlandse scholen van islamitische signatuur. In zijn Jaarverslag 2000 (blz. 28) deed de Dienst er mededeling van dat hij onderzoek verrichtte om vast te stellen of en in hoeverre islamitische onderwijsinstellingen een vehikel vormen voor deze mogendheden, missionaire fondsen of politiek-islamitische organisaties om radicale, anti-westerse denkbeelden te verspreiden of zich vanuit andere oneigenlijke motieven in te laten met de islamitische gemeenschap in Nederland. Bijgaand rapport is een neerslag van de bevindingen van de Dienst.1

In dit onderzoek komt de Binnenlandse Veiligheidsdienst tot een aantal vaststellingen, waarvan de belangrijkste is dat bij een ruime meerderheid van door de Nederlandse overheid gefinancierde onderwijsinstellingen van islamitische signatuur zich nauwelijks problemen voordoen in verband met de democratische rechtsorde. Het benadrukken van hun religieuze identiteit is eigen aan het bijzonder onderwijs in ons land.

Het rapport concludeert dat verschillende buitenlandse organisaties, handelend vanuit nationaal-politieke of politiek-religieuze overwegingen, een zekere invloed hebben verworven in het islamitisch onderwijs in Nederland, maar deze invloed op de inhoud van de lessen zelf is, met uitzondering van het godsdienstonderricht, beperkt, onder meer dank zij het Nederlands bekostigingssysteem en het toezicht vanwege de inspectie van het onderwijs. Eén-vijfde van de islamitische basisscholen in Nederland ontvangt financiële steun van de Saoedische stichting Al Waqf al-islami en/of heeft leden in het schoolbestuur die in relatie gebracht kunnen worden met radicaal-islamitische organisaties van uiteenlopende signatuur.

De positie van schoolbesturen is soms zodanig sterk, dat ouders, personeel, maar ook de Nederlandse overheid moeilijk tegenwicht kunnen bieden. Opvattingen van leden van deze besturen over integratie en de democratische rechtsstaat zijn dus van veel belang.

In het godsdienstonderwijs en in de lessen in allochtone levende talen (OALT), tenslotte, zijn verschillende personen werkzaam die zich tegenstander betonen van integratie van moslims in de Nederlandse samenleving.

Het kabinet acht de uitkomsten van het door de Binnenlandse Veiligheidsdienst verrichte onderzoek van groot belang. Het verschaft nader inzicht in ongewenste situaties binnen de nog jonge islamitische onderwijssector. In het bijzonder is dit onderzoek van belang voor de bestuurders en docenten en voor de ouders van leerlingen van scholen op islamitische grondslag om in eigen kring van gedachten te wisselen over de kwaliteit van hun school overeenkomstig de doelstellingen van het Nederlandse onderwijs.

In zijn rapport «De politieke islam in Nederland» signaleerde de Binnenlandse Veiligheidsdienst reeds de «donaties van aanzienlijke omvang» van de stichting Al Waqf-al-Islami. Deze stichting wordt beschouwd als een risico voor de democratische rechtsorde.

De Binnenlandse Veiligheidsdienst zal deze ontwikkelingen blijven volgen als onderdeel van het reguliere onderzoek naar de politieke islam. Bij vermoedens van strafbare feiten zal de Binnenlandse Veiligheidsdienst de landelijke officier van Justitie daarvan in kennis stellen.

Ook de onderwijsinspectie zal, zoals reeds medegedeeld in de nota «Integratie in het perspectief van immigratie» van de minister voor Grote Steden- en Integratiebeleid (Kamerstukken II 2001–2002, 28 198, nr. 2 blz. 56), speciale aandacht geven aan anti-integratieve tendensen in het onderwijs en dienaangaande periodiek rapporteren.

Naar aanleiding van de signalen die de Binnenlandse Veiligheidsdienst heeft ontvangen over anti-integratieve elementen in het godsdienstonderwijs en het onderwijs in allochtone levende talen (OALT) kan het volgende worden opgemerkt. Bij de beoordeling van het in basisscholen gegeven godsdienstonderwijs geldt het beginsel van de scheiding van kerk en staat. Dat vereist een zeer terughoudende opstelling van de overheid ten aanzien van de richting en inrichting van levensbeschouwelijke gemeenschappen. De onderwijsinspectie is derhalve terughoudend ten aanzien van het beoordeling van godsdienstonderwijs binnen de school, mede omdat dit onderwijs vaak wordt verzorgd door religieuze instellingen van buiten de school.

De bevindingen van de Binnenlandse Veiligheidsdienst geven evenwel aanleiding om het materiaal dat gebruikt wordt bij het godsdienstonderwijs binnen islamitische scholen systematisch te analyseren. Aan de onderwijsinspectie is opdracht gegeven om het materiaal (leerstof en leermiddelen) dat gebruikt wordt bij godsdienstonderwijs te inventariseren en vervolgens te bezien op didactische en inhoudelijke kwaliteit. Hierbij zal samenwerking worden gezocht met FORUM, het instituut voor multiculturele ontwikkeling, en met mensen uit de kring van het islamitisch onderwijs. Langs deze weg kan helderheid worden verkregen over de doelstellingen en de inhoud van het godsdienstonderwijs. Nevenopbrengst daarvan zou een door de islamitische scholen gedragen transparant leerplan kunnen zijn voor het godsdienstonderwijs op deze scholen.

Indien bij de inspectie ernstige vermoedens rijzen dat er in het godsdienstonderwijs op islamitische scholen strafbare feiten gepleegd worden, zal de inspectie dit melden bij het openbaar ministerie.

De bevindingen van de Binnenlandse Veiligheidsdienst over het OALT zoals dat buiten schooltijd wordt aangeboden, zijn voor de inspectie aanleiding om de al geplande intensivering van het toezicht daarop versneld in uitvoering te nemen. Hiertoe zal in overleg met de subsidiërende gemeenten een inventarisatie worden gemaakt van het buitenschools OALT. Hierbij zal ook het materiaal worden betrokken dat binnenkort beschikbaar komt uit het onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau naar de uitvoering van het OALT. Verder zal de inspectie het leerstofstofaanbod en het pedagogisch handelen van de OALT-docenten onder de loep nemen. Ook wordt nagegaan op welke wijze vanuit het islamitisch onderwijs zelf er aan kan worden bijgedragen dat buitenschoolse OALT-leerkrachten niet in een isolement belanden.

Mede met het oog op de uitvoering van artikel 29, eerste lid, van het VN-verdrag inzake de rechten van het kind zal, in de eerste plaats op basis van rapportage door de onderwijsinspectie, worden bezien of in voldoende mate is gewaarborgd dat het onderwijs ziet op de ontwikkeling van het respect voor de rechten van de mens en fundamentele vrijheden, alsmede voor de principes zoals neergelegd in het handvest van de Verenigde Naties. Tevens zal onderzocht worden in hoeverre de huidige wetgeving op dit punt voldoende waarborgen biedt om integraal op te treden in de gevallen waarin het onderwijs in onvoldoende mate aan dat respect bijdraagt.

Het bovenstaande zal door het kabinet worden betrokken bij de opstelling van een notitie over de pedagogische opdracht van scholen. Deze notitie wordt momenteel voorbereid ter uitvoering van de door uw Kamer bij de behandeling van de onderwijsbegroting 2002 aanvaarde moties Barth c.s (kamerstuk 28 000 VIII, nr. 59) en Rabbae c.s. (kamerstuk 28 000 VIII, nr. 63). Deze moties zijn ingegeven door het belang dat wordt gehecht aan de onmisbare rol van scholen in het opvoeden van leerlingen tot burgerschap, de overdracht van normen en waarden en het versterken van sociale cohesie.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

K. G. de Vries


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven