28 000 XV
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 2002

nr. 54
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 4 september 2002

Voor uw informatie doe ik u toekomen een verzamelcirculaire die ik heden heb verzonden aan de Colleges van B&W van de Nederlandse gemeenten.

De circulaire bevat aanwijzingen ten aanzien van de gesubsidieerde arbeid, de verruiming van aanbesteding van reïntegratietrajecten, de CWI-informatiecampagne arbeidsdeelname allochtonen, tegoeden WO II en uitkeringen in het kader van de Abw ten aanzien van voormalige dwangarbeiders, het privacykader Abw, SIGIS en het gemeentelijk inkomensondersteuningsbeleid.

Het aantal gesubsidieerde banen zal in 2003 worden teruggebracht van 60 000 tot 45 500. Dit kan worden gerealiseerd door niet benutte ID-banen niet te vullen en vrijkomende banen niet opnieuw te bezetten. Gedwongen ontslagen kunnen zo worden voorkomen.

Ten aanzien van het inkomensondersteuningsbeleid van gemeenten ben ik voornemens de voorgenomen regeling voor inkomensondersteuning van langdurige minima (zonder arbeidsmarktperspectief) alsmede de afschaffing van categoriale regelingen mee te nemen in het totaalpakket van SZW-maatregelen voor gemeenten ter implementatie van het Strategisch akkoord. Het streven is dit pakket per 1 januari 2004 te doen ingaan. Dit betekent dat in 2003 geen wijziging optreedt in de gemeentelijke verantwoordelijkheid ten aanzien van het gemeentelijk ondersteuningsbeleid.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

M. Rutte

Aan de colleges van Burgemeester en Wethouders i.a.a.

Directeuren Sociale Dienst

Hoofden Sociale Zaken

Langs deze weg informeer ik u over een aantal nieuwe ontwikkelingen op het beleidsterrein van SZW. Een aantal daarvan hangt samen met het Strategisch Akkoord en de gevolgen daarvan die u als gemeente zult ondervinden. Ik ben van plan in het vervolg informatie zoveel als mogelijk in deze vorm van verzamelcirculaires bij u te bezorgen.

Inhoud

1. Gesubsidieerde arbeid

Gemeenten doen er verstandig aan met ingang van heden niet-bezette en nog vrijkomende Wiw- en ID-banen niet in te vullen. Op de budgetten voor deze banen wordt namelijk bezuinigd. Bovendien vinden er bezuinigingen plaats door geleidelijke afschaffing van enkele belastingfaciliteiten op grond van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premieheffing (WVA).

2. Gemeentelijk inkomensondersteuningsbeleid

Er zal voor 2003 geen afzonderlijk wetsvoorstel met betrekking tot inkomensondersteuning voor langdurige minima zonder arbeidsmarktperspectief en het afschaffen van categoriale regelingen van gemeenten worden ingediend bij het Parlement. De voornemens op dit punt zullen worden meegenomen in het totaalpakket van maatregelen die dienen ter implementatie van het Strategisch Akkoord, dat voor 2004 is voorzien. Dit betekent dat er per 2003 geen wijzigingen voor gemeenten optreden.

3. SIGIS

Er wordt geen nieuw Model verantwoordingsverslag voor 2003 doorgevoerd, omdat dit in 2004 voor een groot deel door nieuwe ontwikkelingen zal worden achterhaald.

4. Aanbesteden reïntegratie-activiteiten

De bijgevoegde circulaire (B&GA/GAB/2002/56 606) beoogt gemeenten voor 20% vrije ruimte te geven om in te spelen op bijzondere omstandigheden waarin de reguliere aanbestedingsprocedure niet aan de orde is.

5. CWI-informatiecampagne inzake arbeidsdeelname allochtonen

Tot december loopt in de vier grote steden een campagne die alloch-tonen ertoe moet bewegen zich bij het CWI te melden als werkzoekende. De campagne is gericht op Turken, Marokkanen, Surinamers en Antillianen.

Cliënten met een afstand tot de arbeidsmarkt kunnen echter door het CWI niet geholpen worden. Gemeenten wordt verzocht om cliënten te helpen die zich naar aanleiding van de campagne bij hen melden.

6. Tegoeden WO-II en uitkeringen aan voormalige dwangarbeiders in het kader van de Abw

Uitkeringen door banken, verzekeringsinstellingen en de effectenhandel, gedaan aan Joodse vervogingsslachtoffers of hun rechtverkrijgenden, en uitkeringen gedaan uit Duitse of Oostenrijkse compensatiefondsen aan voormalige dwangarbeiders, mogen buiten beschouwing worden gelaten bij de middelentoets in het kader van de Abw.

7. Privacykader Abw

De bijgevoegde circulaire Privacykader Algemene bijstandswet (B&GA/AB/02/59 337) vervangt de huidige circulaire Privacykader Abw (BZ/UB/98/10 989). Deze vervanging is noodzakelijk omdat de algemene privacywetgeving per 1 september 2001 is gewijzigd en omdat de uitvoering van de Abw wijzigingen heeft ondervonden door de inwerkingtreding van de wet SUWI per 1 januari 2002.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

M. Rutte

1. Gesubsidieerde arbeid

Het Strategisch Akkoord heeft ingrijpende consequenties voor het instrument gesubsidieerde arbeid. Daarom doen gemeenten er verstandig aan met ingang van heden niet-bezette Wiw- en ID-banen niet in te vullen. Op de budgetten voor deze banen wordt namelijk bezuinigd. Bovendien vinden er bezuinigingen plaats door geleidelijke afschaffing van enkele belastingfaciliteiten op grond van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premieheffing (SPAK/VLW). Met de maatregelen in 2003 is het overgrote deel gerealiseerd van de uiteindelijk voor 2006 bepaalde bezuiniging van € 680 mln op het gemeentelijke reïntegratiebudget.

Onderstaande gedragslijn wordt u aangeboden om u in de gelegenheid te stellen tijdig op de gevolgen van het Strategisch Akkoord in te spelen. Achtereenvolgens ga ik in op de wijze waarop de bezuinigingen technisch gerealiseerd worden voor de ID-banen en voor de Wiw en licht ik de wijziging met betrekking tot de SPAK/VLW toe.

1.1 ID-banen

Versterking doelstelling reïntegratie

Vanaf 2004 worden de middelen ID-banen toegevoegd aan het vrij besteedbare reïntegratie-budget FWI. De doelstelling in de vorige kabinetsperiode was het creëren van werkgelegenheid aan de onderkant van de arbeidsmarkt voor langdurig werklozen, verbeteren van het niveau van de publieke dienstverlening en uitstroom naar reguliere arbeid (reïntegratie).

Gebleken is dat de huidige vorm van gesubsidieerde arbeid te weinig prikkels voor werkgevers en werknemers heeft opgeleverd om uitstroom naar regulier werk te bewerkstelligen. Tijdens deze kabinetsperiode ligt hierop veel sterker de nadruk.

Beleid wordt in sterke mate gedecentraliseerd en gedereguleerd

Door toevoeging van de ID-middelen aan het ongedifferentieerde reïntegratiebudget FWI kunnen gemeenten vanaf 2004 eigen keuzes maken (lokaal maatwerk) over de wijze waarop de reïntegratiemiddelen worden ingezet. Voor het jaar 2003 wordt de regelvrijheid voor gemeenten alvast vergroot t.o.v. de huidige situatie: het budget ID-banen 2003 wordt niet meer taakstellend beschikbaar gesteld (d.w.z. aantal ID-banen en prijs per ID-baan), maar als ongedifferentieerd ID-budget. Eventuele onderuitputting op ID-banen in 2003 mogen gemeenten inzetten voor andere reïntegratie-trajecten.

In 2003 bestaat er ten aanzien van de ID-banen een overgangssituatie. Het Besluit ID-banen en de bijbehorende Regeling uitvoering en financiering zullen worden aangepast. Vooruitlopend op toevoeging van het ID-budget aan het FWI (in 2004) verdwijnen in de ID-wet- en regelgeving die voorschriften die een belemmering vormen om ID-banen als reïntegratieinstrument te gebruiken. Te denken valt hierbij aan voorschriften als:

– hoogte vergoeding aan werkgever 1e jaar;

– vast dienstverband;

– onderuitputting en spaartegoeden ID mogen ook voor andere reïntegratie-trajecten conform het S&A budget WIW worden ingezet.

Het kabinet zal bij deze omslag als principe blijven hanteren dat werk boven inkomen gaat en dat werk nog steeds de beste weg is om actief in de samenleving te participeren. Gesubsidieerde arbeid blijft daarom overigens nog steeds mogelijk indien regulier werk niet lukt. Naar verwachting van het Kabinet hoeven de bezuinigingen niet te leiden tot gedwongen ontslagen. Ook actief gemeentelijk reïntegratiebeleid kan helpen dit te voorkomen.

Budget en aantal banen

Het volume ID-banen was voor 2003 begroot op 60 000, het aantal bezette banen ultimo 2002 wordt nu geraamd op 53 500. Per ultimo 2003 wordt nu uitgegaan van een budget voor 45 500 banen.

Hierbij zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

– gemeenten stoppen met het realiseren van de (6 500) onbezet gebleven ID-banen;

– gemeenten herbezetten leeg te vallen ID-banen niet;

– gemeenten bewerkstelligen een (natuurlijke) uitstroom van 15% jaarlijks.

Dit alles tot het niveau van 45 500 banen.

Budgettering ID:

De grondslag voor het budget 2003 is de feitelijke bezetting op de peildatum 30 juni 2002. Als u besluit vrijgekomen ID-banen vanaf heden niet meer te bezetten en nog openstaande ID-banen niet te vullen, is gemiddeld een uitstroom van 1 op 10 personen voldoende om ultimo 2003 op 45 500 bezette ID-banen uit te komen.

Omdat de realisatie per 30 juni 2002 niet tijdig bekend is, zal er in eerste instantie een voorlopig budget worden toegekend.

Ik adviseer u daarom nogmaals dringend om onmiddellijk te stoppen met vullen en herbezetten van ID-banen. Anders loopt u het risico op financiële problemen in 2003.

Spaartegoeden bij gemeenten

Ondanks bovengenoemde budgetteringssystematiek is het mogelijk dat het vastgestelde bedrag per ID-werknemer in sommige gevallen niet toereikend blijkt te zijn. Gemeenten moeten het overige in dat geval financieren vanuit hun eigen spaartegoeden.

Cumulatief zouden de gemeenten in 2002 ongeveer € 84 mln aan spaartegoeden kunnen hebben opgebouwd.

Gesubsidieerde arbeid blijft mogelijk

Het huidige niveau van maatschappelijke dienstverlening wordt voor 2003 door het kabinet via het budget mogelijk gemaakt op een niveau van 45 500 banen.

Echter vanaf 2004 is de keuze aan gemeenten, omdat de inzet van ID-banen dan volledig aan de gemeenten wordt overgelaten. De gemeente krijgt een centrale rol bij de verdeling van de ID-banen over de sectoren. Te denken valt aan het omzetten van ID-banen naar reguliere banen, maar ook het vragen van een extra individuele bijdrage werkgever voor ID'-er aan individuele werkgevers. Van de gemeente in zijn rol als werkgever van ID'-ers wordt een actieve houding t.a.v. doorstroom naar reguliere banen en regulier maken van ID-functies verwacht.

Onder de huidige omstandigheden kunnen gemeenten daar nu al op inzetten.

Ook werknemers hebben belang bij de grotere nadruk op uitstroom naar regulier werk.

1.2 Wiw-dienstbetrekkingen

Het Rijk verstrekt aan gemeenten twee geldstromen ten behoeve van de Wiw-dienstbetrekkingen. Een zgn. vast budget en een bij het Rijk te declareren deel. Het vast budget blijft t.o.v. 2002 ongewijzigd. Het basisbedrag dat gemeenten per dienstbetrekking kunnen declareren bij het rijk wordt circa gehalveerd. Om dit te compenseren worden de normbedragen binnen het vast budget verhoogd. Dit betekent dat een groter deel van de kosten van een dienstbetrekking ten laste komt van het vast budget. Daardoor kunnen er bij een gelijkblijvend vast budget minder dienstbetrekkingen worden gerealiseerd.

De gemeente heeft dus zelf belang bij uitstroom uit de dienstbetrekkingen. De omvang van de bezuiniging is zodanig dat de gemiddelde gemeente in 2003 – ten opzichte van het geraamde aantal Wiw-banen per ultimo 2002 – 20–30% uitstroom moet realiseren (en die niet opnieuw moet bezetten) om te voorkomen dat er een tekort op het vast budget ontstaat. Door reeds vanaf nu extra inspanningen op uitstroom te richten kan met een lager percentage worden volstaan en kunnen gedwongen ontslagen worden voorkomen. De uitstroom in de afgelopen jaren bedroeg telkens circa 30%. Als meer uitstroom wordt gerealiseerd dan kan de gemeente het resterend vast budget (conform huidige regelgeving) toevoegen aan het scholings- & activeringsbudget van het volgende jaar.

Ultimo 2001 waren bij gemeenten 31 000 personen op een Wiw-dienstbetrekking werkzaam (bron: Wiw-statistiek Research voor Beleid). Met het vast budget voor 2003 en de gewijzigde verhouding tussen normbedragen en te declareren basisbedragen kunnen in 2003 circa 27 000 dienstbetrekkingen worden gerealiseerd (gemiddelde stand, bij ongewijzigde samenstelling).

Beperken meeneemregeling

In verband met de bezuinigingen voor het jaar 2003 wordt de zogenaamde meeneemregeling eenmalig beperkt. Deze regeling bepaalt dat gemeenten een deel van het scholings-en activeringsbudget dat niet is uitgegeven in een bepaald jaar, kunnen toevoegen aan het budget van het volgende jaar.

Het doorschuiven van budget van 2002 naar 2003 wordt beperkt tot maximaal 10% van het in 2002 toegekende budget. Dit is een beperking ten opzichte van het percentage van 50% dat gehanteerd werd voor de overgang van 2001 naar 2002. Door deze inperking zal bij gemeenten met een relatief grote onderbenutting geld teruggevorderd worden via de jaarrekening over 2002.

Deze maatregel voorkomt dat er in grotere mate op het totale scholings- en activeringsbudget 2003 moet worden bezuinigd, hetgeen ook ten koste zou gaan van gemeenten die het scholings- en activeringsbudget wel volledig benutten.

De meeneemregeling maakt het ook mogelijk dat gemeenten budget van een volgend jaar benutten in het lopende jaar. Hiervoor blijft het bestaande percentage van 50% van het toegekende budget gehandhaafd.

1.3 VLW/SPAK

Vanaf 1 januari 2003 kunnen werkgevers geen Afdrachtvermindering langdurig werklozen (VLW) meer aanvragen voor langdurig werklozen die voor het eerst toetreden tot de arbeidsmarkt. De instroom in de VLW wordt anders gezegd stopgezet. Doordat de VLW voor 4 jaar voor een (voorheen langdurig werkloze) werknemer kan worden aangevraagd, loopt de VLW per 31 december 2006 dus af.

De specifieke afdrachtkorting lage lonen (SPAK) wordt eveneens afgeschaft, waarbij de zgn. jongeren-SPAK in een keer wordt afgeschaft en de SPAK voor volwassenen stapsgewijs in vier jaar. Voor 2003 betekent dit dat werkgevers geen SPAK krijgen voor werknemers jonger dan 23 jaar. Het bedrag voor werknemers van 23 jaar en ouder bedraagt dan nog€ 1629. Voor 2004 is dit € 1104 en voor 2005 € 552. Per 1 januari 2006 is de SPAK volledig afgebouwd.

1.4 Toekomstige activiteiten SZW voor belang van gemeenten

Voor 1 oktober 2002 ontvangt u als gemeente een aparte brief van SZW met daarin de budgettoekenning ID.

Wijziging Besluit ID-banen

Voor 1 januari 2003 zal zowel het Besluit In- en doorstroombanen als ook de Regeling Uitvoering Financiering In- en Doorstroombanen aangepast worden. Deze zullen resp. in het Staatsblad en de Staatscourant worden gepubliceerd.

Toekenning WIW-subsidies en aanpassing regelgeving

Gemeenten ontvangen zoals gebruikelijk voor 1 oktober de toekenning voor de Wiw-subsidies 2003. Gelijktijdig wordt de Regeling uitvoering en financiering Wiw aangepast.

Graag attendeer ik u op de gemeentebijeenkomsten op 31 oktober, 13 november en 27 november 2002 waarvoor u uitgenodigd wordt om met ons van gedachten te wisselen over de uitwerking van het Strategisch Akkoord en de toekomst van de gesubsidieerde arbeid.

2. Gemeentelijk Inkomensondersteuningsbeleid

Er zal voor 2003 geen afzonderlijk wetsvoorstel met betrekking tot inkomensondersteuning voor langdurige minima zonder arbeidsmarktperspectief en het afschaffen van categoriale regelingen van gemeenten worden ingediend bij het Parlement. De voornemens op dit punt zullen worden meegenomen in het totaalpakket van maatregelen die dienen ter implementatie van het Strategisch Akkoord, dat voor 2004 is voorzien. Dit betekent dat er per 2003 geen wijzigingen voor gemeenten optreden.

3. SIGIS

In oktober 2001 is het project Structurering en integratie Gemeentelijke informatiestromen SZW (SIGIS) van start gegaan. Dit project is opgezet met als doel dat het ministerie van SZW in de toekomst over actuele en goede informatie beschikt op het gebied van Werk, Inkomen en Zorg voor zover dit uitgevoerd wordt door gemeenten. Maar ook de vermindering van de administratieve lastendruk bij gemeenten, door vermindering en structurering van gegevensuitvraag, is een beoogd resultaat van SIGIS.

Om deze doelen te bereiken, was onder meer een integraal Model Verslag over de uitvoering Werk, Inkomen en Zorg 2003 ontwikkeld. Dit verslag brengt naast een administratieve lastenverlichting ook een aantal veranderingen met zich mee. In een invoeringsfase betekenen veranderingen gewoonlijk ook extra werk. Per 1 januari 2004 staat een groot aantal veranderingen in de gemeentelijke sociale zekerheid op stapel. Het ministerie van SZW heeft daarom besloten de huidige situatie te bestendigen en geen nieuw Model verantwoordingsverslag voor 2003 door te voeren, omdat dit in 2004 voor een groot deel door nieuwe ontwikkelingen zal worden achterhaald.

Concreet betekent dit, dat er voor 2003 geen harmonisatie van de uitvoeringsverslagen van de verschillende wettelijke regelingen zal komen. In tegenstelling tot wat eerder is gecommuniceerd, zal de aspectenmethode in 2003 niet verplicht worden gesteld. Het Model verantwoordingsverslag 2002 zal voor een groot deel de basis vormen voor 2003. Wel zal het verantwoordingsverslag 2003 aangepast worden op wijzigingen in wet -en regelgeving. Omdat voor de komende jaren vooralsnog geen ingrijpende veranderingen voor de WSW worden verwacht, zal deze wet voor het verantwoordingsjaar 2003 voor het eerst een model-verantwoordingsverslag worden opgesteld.

Administratieve lastenverlichting voor gemeenten blijft hoog op de agenda staan bij SZW. De met SIGIS ingezette lijn zal daarom in 2003 worden gecontinueerd en versterkt. Hierover zult u op een later tijdstip nader worden geïnformeerd.

4. Aanbesteden reïntegratieactivtiteiten

De bijgevoegde circulaire (zie bijlage) beoogt gemeenten voor 20% vrije ruimte te geven om in te spelen op bijzondere omstandigheden waarin de reguliere aanbestedingsprocedure niet mogelijk is.

5. Communicatiecampagne allochtone groepen

Inleiding

Om aan de toename van de arbeidsparticipatie van allochtone groepen een bijdrage te leveren wordt door de Centrale organisatie Werk en Inkomen (CWI) van september tot en met november een communicatiecampagne uitgevoerd gericht op de vier grootste allochtone groepen (Turken, Marokkanen, Surinamers en Antillianen) in de vier grote steden (Amsterdam, Den Haag, Rotterdam, Utrecht).

Het ministerie van SZW en de CWI doen op gemeenten een beroep om medewerking te verlenen aan de opvang van cliënten met een afstand tot de arbeidsmarkt die zich in het kader van deze campagne aanmelden bij het CWI. Dit verzoek is met name gericht aan de vier grote gemeenten, maar het is uiteraard ook mogelijk is dat werkzoekenden zich in uw gemeente aanmelden.

Achtergrond

De komende jaren is het economisch gezien absoluut noodzakelijk en sociaal gezien zeer gewenst om het effectieve arbeidsaanbod van groepen die nu nog een lage arbeidsparticipatie kennen te vergroten. Wordt gekeken naar de groep etnische minderheden dan blijkt hier een belangrijke opgave te liggen. Het verschil tussen de arbeidsparticipatie van etnische minderheden en van autochtonen is immers aanzienlijk; respectievelijk 51 en 67 procent in 2001. Indien de vergrijzing en ontgroening van onze samenleving, de relatief sterke groei van de allochtone bevolking en de belangrijke rol van arbeid bij integratie in ogenschouw worden genomen dan wordt het belang van een toename in de arbeidsparticipatie van etnische minderheden onderstreept.

Campagne

In de campagne zullen op regionale- en satellietzenders en op radiofrequenties reclamespots worden uitgezonden om de doelgroep te stimuleren gebruik te maken van de dienstverlening van het CWI, die in het kader van het MKB-minderhedenconvenant voor etnische minderheden is ontwikkeld. De allochtone werkzoekenden kunnen voor het maken van een afspraak contact opnemen met het CWI door een gratis landelijk telefoonnummer te bellen, waar zij indien nodig in de eigen taal te woord worden gestaan.

In aansluiting op de communicatiecampagne vinden tevens voorlichtingsbijeenkomsten plaats voor elke doelgroep. De voorlichtingsbijeenkomsten worden georganiseerd door de landelijke inspraakorganen1 in samenwerking met de plaatselijke minderhedenorganisaties en de CWI's.

Inlichtingen

Voor vragen over de communicatiecampagne kunt u terecht bij Saskia Goedbloed, landelijk communicatie-adviseur CWI, tel 079 3601580.

6. Tegoeden WO-II en uitkeringen aan voormalige dwangarbeiders in het kader van de Abw

6.1 Tegoeden Tweede Wereldoorlog

In 2000 heeft het Kabinet gelden beschikbaar gesteld als erkenning van achteraf geconstateerde tekortkomingen in het rechtsherstel na de Tweede Wereldoorlog en in het overheidshandelen terzake. Een deel van deze gelden komt ten goede aan de Joodse en Indische gemeenschappen en aan de Roma en Sinti. Een ander deel is aan de vervolgingsslachtoffers zelf uitgekeerd. Besloten is dat deze uitkeringen bij de middelentoets in de Algemene bijstandswet (Abw) niet in aanmerking worden genomen. Hiertoe is per 1 juli 2001 artikel 43, tweede lid, onderdeel r, Abw toegevoegd.

In navolging van de overheid zijn ook het bankwezen, de verzekeringssector en de effectenhandel overgegaan tot uitkeringen aan Joodse vervolgingsslachtoffers of hun rechtverkrijgenden. Een deel van deze gelden komt ten goede aan de Joodse gemeenschap; een ander deel wordt aan de Joodse vervolgingsslachtoffers of hun rechtsverkrijgenden zelf uitgekeerd. De uitkeringen zijn te onderscheiden in:

– een individuele uitkering die niet is gekoppeld aan individueel bepaalbare claims die afgeleid zijn van geroofde goederen en geld. Hierbij worden dezelfde criteria gevolgd zoals die bij de door de overheid ter beschikking gestelde gelden.

– individuele uitkeringen op grond van individueel bepaalbare claims van aanwezige tegoeden bij het bankwezen, de verzekeringssector en de effectenhandel die als gevolg van de Tweede Wereldoorlog nooit aan de rechtmatige eigenaren zijn uitbetaald.

Omdat uit de Memorie van Toelichting bij artikel 43, tweede lid, onderdeel r, Abw gelezen kan worden dat alleen de door de overheid verstrekte individuele uitkeringen bij de middelentoets van de Abw buiten beschouwing worden gelaten, wil ik u er op wijzen dat ook de individuele uitkeringen die het bankwezen, de verzekeringssector en de effectenhandel verstrekken onder de werking van dit artikel vallen. Deze uitkeringen kunnen derhalve bij deze toets buiten beschouwing worden gelaten.

De stichtingen Individuele Verzekeringsaanspraken Sjoa, Individuele Bankaanspraken Sjoa en Individuele Effectenaanspraken, allen gevestigd te Den Haag, zijn belast met de beoordeling en uitvoering van de claims.

6.2 Uitkeringen aan voormalige dwangarbeiders

In 2000 hebben de Duitse en de Oostenrijkse overheid met het bedrijfsleven van die landen elk een compensatiefonds ingesteld voor schadeloosstelling aan slachtoffers van het nationaal-socialistische bewind, het Duitse fonds «Herinnering, Verantwoordelijkheid en Toekomst» en het Oostenrijkse fonds «Verzoening, Vrede en Samenwerking». Ter erkenning van het ondergane leed worden uit deze fondsen uitkeringen gedaan aan voormalige dwangarbeiders uit de Tweede Wereldoorlog. Afhankelijk van de omstandigheden waaronder de dwangarbeid werd verricht ontvangen de voormalige dwangarbeiders een eenmalige uitkering van maximaal ongeveer€ 7 700,–. Tot dezelfde hoogte voorziet het Duitse compensatiefonds ook in eenmalige uitkeringen aan andere slachtoffers die ernstige lichamelijke of geestelijke schade hebben geleden door toedoen van het nationaal-socialistische bewind. Vooruitlopend op de instelling van de bovengenoemde compensatiefondsen hebben twee Duitse bedrijven, het «Volkswagen AG-Humanitair Fonds» en het «Siemens Humanitair Hulp Fonds», op humanitaire gronden rechtstreeks een eenmalige uitkering van maximaal ongeveer € 5 100,– uitbetaald aan personen die tijdens de Tweede Wereldoorlog in die bedrijven dwangarbeid hebben verricht.

Gelet op de aard en hoogte van alle bovengenoemde uitkeringen ben ik van mening dat deze op grond van artikel 43, tweede lid, onderdeel k, Abw bij de middelentoets van de Abw buiten beschouwing kunnen worden gelaten. Het behoort echter tot uw bevoegdheid en verantwoordelijkheid te beoordelen of het vrijlaten van deze uitkeringen in het individuele geval uit een oogpunt van bijstandsverlening verantwoord is.

De Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) is in het kader van het Duitse compensatiefonds belast met de uitvoering van de schadeloosstellingen aan voormalige dwangarbeiders die niet uit Oost-Europese landen afkomstig zijn. Voor de afwikkeling van de aanvragen van de Nederlandse voormalige dwangarbeiders heeft de IOM het «Project Duitse Compensatie Dwangarbeid» te Apeldoorn in het leven geroepen. In het kader van het Oostenrijkse compensatiefonds fungeert het «Project Oostenrijkse Compensatie Dwangarbeid» te Apeldoorn als eerste aanspreekpunt voor de Nederlandse betrokkenen en uitkeringsgerechtigden.

7. Privacykader Abw

Zie bijlage.

Bijlage verzamelcirculaire 4/9/2002 punt 4

Aan de Burgemeester en Wethouders

Directeuren van Gemeentelijke Sociale Dienst

Hoofden van afdeling Sociale Zaken

Inleiding

Sinds 1 januari 2002 is de wet SUWI in werking getreden. Dat heeft voor de gemeenten nogal wat gevolgen gehad. Een belangrijke verandering betreft het gemeentelijk reïntegratie-beleid: activiteiten op dit gebied moeten door de gemeenten zoveel mogelijk worden ingekocht bij reïntegratiebedrijven. Wanneer een contract met een reïntegratiebedrijf wordt gesloten, moet voorafgaand een aanbestedingsprocedure worden gevolgd die toetsbaar en transparant is, en waarbij meerdere offertes worden gevraagd, op basis van vooraf vastgestelde criteria.

Naar aanleiding van deze nieuwe regelgeving zijn bij veel gemeenten vragen gerezen over de precieze invulling daarvan. In deze circulaire zal daarop nader worden ingegaan. Dit vanuit de wens om gemeenten nader te informeren alsook om aan te geven waar gemeenten flexibiliteit hebben bij het toepassen van de nieuwe regelgeving.

De opbouw van dit stuk is als volgt: in paragaraaf 1 wordt de relevante regelgeving over aanbesteden nog eens toegelicht en wordt aangegeven welke ondersteunende middelen de gemeenten bij de implementatie ten dienste staan.

In paragraaf 2 wordt, aan de hand van een aantal knelpunten die zich in de praktijk voordoen, een nadere invulling van de regelgeving gegeven die beoogt om de knelpunten te verminderen. In paragraaf 3 wordt ingegaan op een aantal concrete situaties uit de gemeentelijke praktijk zoals die uit de vragen van gemeenten naar voren komen. In paragraaf 4 wordt expliciet stil gestaan bij de positie van de aan de gemeente gelieerde bedrijven. In paragraaf 5 wordt ingegaan op de verantwoording.

1. Regels over aanbesteden en implementatie van die regels

1.1 De kunst van het aanbesteden.

In artikel 8, tweede lid, van de WIW is bepaald, dat de gemeente de werkzaamheden in verband met de uitvoering van de WIW «zo veel mogelijk laat verrichten door een natuurlijk persoon danwel een rechtspersoon, die in het kader van de uitoefening van beroep of bedrijf de inschakeling van personen in de arbeid bevordert». De werkzaamheden in verband met WIW – dienstbetrekkingen zijn hiervan uitgezonderd.

Op grond van artikel 8, tweede lid, dient de gemeente zich via het verslag over de uitvoering, dat ook de jaaropgave bevat, te verantwoorden over de wijze waarop aan deze bepaling uitvoering is gegeven. Het vastgestelde model-verslag over de uitvoering WIW is bij circulaire van 14 maart 2002 (B&GA/BR&I/2002/5830) aan de gemeenten aangeboden. Het verslag over de uitvoering, dat voorzien dient te zijn van een oordeel over de getrouwheid van de accountant, is de basis voor de vaststelling van de subsidie. De subsidie kan lager worden vastgesteld wanneer het gemeentebestuur niet heeft voldaan aan de bij of krachtens de WIW gestelde verplichtingen of indien de besteding van de subsidie in strijd heeft plaatsgevonden met de wet.1

De spelregels voor het aanbesteden zijn vastgelegd in artikel 4.1, tweede en derde lid, van het Suwi-Besluit2:

2. Alvorens overeenkomsten met reïntegratiebedrijven of arbodiensten te sluiten volgen het UWV en het gemeentebestuur een transparante en toetsbare aanbestedingsprocedure in het kader waarvan meerdere offertes worden gevraagd op basis van vooraf vastgestelde criteria.

3. Bij de selectie en gunning van overeenkomsten als bedoeld in het tweede lid, vindt de beoordeling van offertes uitsluitend plaats op basis van vergelijkbare kosten.

Deze regels beogen een gelijk speelveld te scheppen, waarop alle bieders eerlijk kunnen concurreren. Er mag geen bevoordeling van aan de gemeente gelieerde bedrijven (zoals SW-bedrijven, WIW – uitvoerders) plaatsvinden en de opdrachtgever-opdrachtnemer-relaties van de gemeenten met deze bedrijven dienen volkomen transparant te zijn.3

In verband met aanbesteden is ook Europese regelgeving van belang:

• Wanneer de omvang van de opdracht het drempelbedrag overschrijdt, is de Europese Richtlijn Diensten van toepassing. Diensten en activiteiten op het gebied van reïntegratie vallen onder de diensten die zijn genoemd op bijlage 1B van de Europese Richtlijn. Daarvoor geldt een drempelbedrag van € 200 000. Aangezien het gaat om een B-dienst is het zogenaamde lichte regime van toepassing. Dit houdt in dat gemeenten de volgende verplichtingen in acht dienen te nemen:

• in de beschrijving van de opdracht mogen geen discriminerende bepalingen worden opgenomen die op voorhand bepaalde dienstverleners uitsluiten

• achteraf dient een gunningbericht te worden gestuurd naar het Bureau voor Officiële Publicaties

Op grond van de Richtlijn Diensten is de aanbestedende dienst in dit geval niet verplicht een openbare aanbestedingsprocedure te volgen, maar is deze daarin vrij.

• De beginselen van het EG-verdrag zijn van toepassing. Dit verdrag verplicht onder meer tot gelijke behandeling en transparantie. Deze beginselen moeten ook bij het gemeentelijk aanbesteden worden nageleefd. Ze zijn in tamelijk algemene termen gesteld. Zo kan transparantie worden gewaarborgd door elk daartoe geëigend middel, waaronder publiciteit.

• Het EG-verdrag inzake staatssteun is van belang waar het gaat om de relatie met de aan de gemeente gelieerde bedrijven. Voor nadere toelichting hierop verwijs ik naar de brief van Minister en Staatssecretaris van SZW aan de Tweede Kamer dd 18 februari 2002 (AAM/B&R/02 6307, afschrift bijgevoegd).

Over de Richtlijn Diensten kunt u zich uitgebreid informeren via de website van ministerie van Economische Zaken (www.minez.nl), daar bevindt zich een aparte site over Europees Aanbesteden.

Binnen de genoemde randvoorwaarden hebben gemeenten veel vrijheid om de aanbestedingsprocedures naar eigen inzicht in te richten en om contractvoorwaarden nader in te vullen. Bijvoorbeeld waar het gaat om de wijze van financieren (no cure-no pay, no cure – less -pay, etc.), het inkopen van complete trajecten of van individuele produkten (of een combinatie daarvan), het bepalen van de aantallen trajecten die per keer worden aanbesteed, de frequentie van aanbesteden en de looptijd van de contracten, de mate waarin trajecten voor bepaalde doelgroepen worden ingekocht, etc.

Op al deze punten is aan de gemeenten welbewust de vrijheid gelaten om zelf een nadere uitwerking te maken in het kader van aanbestedingsprocedures, in een bestek en een set van selectie- en gunningscriteria.

1.2 Implementatie

De implementatie van de aanbestedingsregels Suwi wordt ondersteund door het Steunpunt Suwi Gemeenten (SSG) en door StimulanSZ. Reeds in 2001 is StimulanSZ begonnen met een aantal pilots bij gemeenten, hetgeen heeft geresulteerd in een aantal handleidingen en modellen, die op de website (www.stimulansz.nl) kunnen worden geraadpleegd. Ook is een opleiding ontwikkeld in samenwerking met STH -opleidingen.

Het Steunpunt Suwi Gemeenten is onderdeel van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en ondersteunt de implementatie op verschillende manieren, onder meer door een netwerk van Regionale Accountmanagers in verschillende gemeenten en door het organiseren van studiedagen op verschillende plekken in het land.

Daarnaast worden activiteiten ontplooid om de markt transparant te maken. Zo is er een Reïntegratiemonitor van de RWI (www.rwi.nl). Ook is de private branche-organisatie BOREA actief, onder meer door het afgeven van een kwaliteitskeurmerk.

2. Knelpunten en oplossingen

Nu de implementatie sinds 1 januari in volle gang is, komen uit de praktijk veel vragen naar voren over hoe precies invulling moet worden gegeven aan de in de eerste paragraaf besproken wettelijke bepalingen.

In onderstaande paragraaf zal nader op deze punten worden ingegaan, aan de hand van voorbeelden, en zal worden aangegeven hoe gemeenten in verschillende gevallen kunnen handelen.

2.1 Co-financiering Equal

Veel gemeenten participeren in projecten opgezet in het kader van het communautair initiatief Equal. Een van de voorwaarden van Equal is dat de samenwerkende partners in een ontwikkelingspartnership gezamenlijk zorg dragen voor het behalen van de doelstelling van het project: de ontwikkeling van innovatieve methodieken gericht op het verbeteren van de positie van achterstandgroepen op de arbeidsmarkt. Partners kunnen o.a. hun bijdrage voor het project als co-financiering inzetten. Gemeenten kunnen WIW-gelden in een Equal-project inzetten als co-financieringsgelden.

Op de participatie van gemeenten in een ontwikkelingspartnerschap in het kader van een Equal-initiatief heeft het aanbestedingsvoorschrift uit het Besluit SUWI in de regel geen betrekking. Er is dan immers geen sprake van een overeenkomst met een reïntegratie-bedrijf of arbo-dienst ter uitvoering van de WIW-werkzaamheden.

Dat laat overigens onverlet dat er in het kader van het Equal-project zelf de Europese aanbestedingsrichtlijn geldt.

2.2 SVWW-projecten

Een vergelijkbaar probleem doet zich voor wanneer de gemeente participeert in een project dat wordt gesubsidieerd in het kader van de Stimuleringsregeling Vacaturevervulling door Werklozen en met werkloosheid bedreigde Werknemers (SVWW, de subsidieregeling van de RWI). Op grond van deze Regeling kan subsidie worden verstrekt aan een aanvrager. De subsidie dient voor reïntegratie-activiteiten (werving en selectie en trajecten), voor voorbereidings- en beheerskosten van projecten en voor duurzame arbeidsinpassing van werklozen. (artikel 2 en 3). Een aanvrager kan samenwerken met een gemeente en dient daartoe een samenwerkingsovereenkomst te sluiten (artikel 6, eerste lid, onder d). In geval van samenwerking met een of meerdere gemeenten is een voorwaarde voor verstrekking van subsidie, dat de gemeente(n) een bijdrage verstrekt/verstrekken, die even groot is als de te verstrekken subsidie (artikel 9, tweede lid).

Op de participatie van de gemeente in het kader van de SVWW heeft het aanbestedingsvoorschrift uit het Besluit SUWI in de regel geen betrekking. Er is dan immers geen sprake van een overeenkomst met een reïntegratiebedrijf of arbodienst ter uitvoering van de WIW-werkzaamheden.

Overigens geldt wel als voorwaarde, dat de middelen uit het scholings- en activeringsbudget niet mogen worden aangewend ter bestrijding van uitvoeringskosten (zoals de in de SVWW genoemde voorbereidings- en beheerskosten van projecten). Het is dan ook noodzakelijk om in de samenwerkingsovereenkomst een nadere bepaling op te nemen die dit uitsluit. Zie ook paragraaf 4.

2.3 Andere bestedingen die niet bij een Reïntegratiebedrijf plaatsvinden

Naast de behoefte tot co-financiering is er ook behoefte aan flexibiliteit bij de besteding van het budget, zo blijkt uit vragen vanuit de gemeentelijke praktijk. In dit verband geldt de bepaling in artikel 8, tweede lid van de WIW: gemeenten moeten de werkzaamheden in verband met de WIW«zoveel mogelijk« laten verrichten door een natuurlijk persoon danwel een rechtspersoon die in het kader van de uitoefening van bedrijf of beroep de inschakeling in de arbeid bevordert. Dit kan als volgt worden ingevuld. Gemeenten krijgen voor 20% van het budget vrije ruimte. Dit deel van het budget is beschikbaar voor bijzondere omstandigheden waarin de reguliere aanbestedingsprocedure niet aan de orde is. Voor de duidelijkheid wijs ik er nog eens op, dat de gelden die worden ingezet als co-financiering bij projecten Equal en bij projecten SVWW (zie bovenstaande onder 2.1 en 2.2) daarbij buiten beschouwing kunnen worden gelaten; het gaat dus om 20% van het budget na aftrek van de co-financiering.

3. Enkele concrete situaties

Het gaat hierbij om de volgende concrete situaties, zoals die zich in de gemeentelijke praktijk blijken voor te doen en waarover een nadere toelichting gewenst is. Het gaat niet om een limitatieve opsomming.

3.1 Geen aanbod uit de markt. Een situatie waarin de gemeente aan flexibiliteit behoefte heeft, kan zich bijvoorbeeld voordoen wanneer er vanuit de markt (nog) onvoldoende aanbod is om aan een bepaalde vraag van de gemeente te voldoen. In dat geval hoeft er voor de gemeente geen probleem te zijn; de bovengenoemde invulling van de bepaling «zoveel mogelijk» biedt immers ruimte.

3.2 Aantrekkelijke aanbiedingen. Het kan voorkomen dat de gemeente de kans krijgt om deel te nemen aan projecten bij bedrijven, waarbij mensen uit de gemeentelijke doelgroep «in-company» een traject kunnen volgen (bijvoorbeeld leer-werk-trajecten), al dan niet met baangarantie. Het zou contra-produktief zijn wanneer de gemeente daar niet op in zou kunnen gaan. Ook dit kan worden gerekend onder de invulling van de bepaling «zoveel mogelijk» die in bovenstaande is aangegeven.

3.4 Nieuwe aanbieders Wanneer zich nieuwe aanbieders aandienen, die de gemeente interessant toeschijnen, moet de gemeente toch zeer zorgvuldig de vereisten van het SUWI-besluit in de gaten houden. Het SUWI -besluit biedt namelijk geen ruimte om af te wijken van de aanbestedingsvereisten. Dus ook bij nieuwe aanbieders moet een transparante aanbesteding worden gevolgd. De gemeente kan wel zelf bepalen hoe zwaar zo'n procedure wordt opgetuigd.

3.5 Kleine aantallen trajecten Het voorgaande geldt ook in geval van kleine aantallen trajecten. In geval van kleine aantallen zeer gespecialiseerde trajecten (maatwerk voor specifieke groepen en/of een buurtgerichte aanpak) kan de gemeente behoefte hebben aan armslag.1 Maar toch moet ook hier het SUWI-besluit worden nageleefd als er een contract met een reïntegratiebedrijf wordt gesloten.

3.6 Overgangssituatie ten aanzien van lopende contracten. Op 1 januari 2002 is de nieuwe SUWI-regelgeving van kracht geworden. Contracten die door gemeenten na die datum worden gesloten moeten aan die regelgeving voldoen. Reeds lopende contracten die vóór die datum zijn gesloten en waarvan de looptijd ook in 2002 doorloopt, hoeven niet te worden opengebroken. Daarvoor is namelijk geen rechtsgrond in de wet opgenomen.

In geval van subsidierelaties met instellingen zijn de beginselen van behoorlijk bestuur van toepassing2.

3.7 Scholing op een WIW-dienstbetrekking. Wanneer scholing wordt gevolgd op een WIW-dienstbetrekking en deze hangt direkt samen met de aard van de dienstbetrekking (bijvoorbeeld: een eigen bedrijfsopleiding bij de inlener), dan moet het mogelijk zijn om deze scholing te financieren binnen de marge van het budget dat niet hoeft te worden ingekocht bij een reïntegratiebedrijf. Dit geldt evenwel niet wanneer het gaat om scholing of training van meer algemene aard (bijvoorbeeld: een voorschakeltraject voordat de dienstbetrekking aanvangt en waarbij sociale vaardigheden worden getraind), die niet specifiek samenhangt met de betreffende dienstbetrekking.

4. Relatie met aan de gemeente gelieerde bedrijven

Hoewel ik dus de behoefte aan flexibiliteit erken en daaraan tegemoet wil komen, wil ik graag benadrukken dat de doelstellingen van de SUWI-regelgeving onverminderd van kracht blijven. Het is belangrijk dat er op «de markt» wordt ingekocht en aanbestedingsprocedures worden gevolgd, ook wanneer dit de gemeente niet in eerste instantie effectief toeschijnt. Dat is tevens een belangrijke voorwaarde voor de totstandkoming van een transparante en efficiënt functionerende markt, waar eerlijke concurrentie op een gelijk speelveld plaatsvindt.

Flexibiliteit mag niet ertoe leiden dat de verwezenlijking van deze doelstelling wordt belemmerd. Daarom hecht ik eraan te stellen, dat reïntegratie-activiteiten die worden verricht door aan de gemeente gelieerde bedrijven (i.e. WIW-uitvoerders en WSW-bedrijven), wanneer die zich opwerpen als reïntegratiebedrijf, altijd via een aanbestedingsprocedure moeten worden ingekocht. Deze bedrijven mogen niet worden bevoordeeld uit hoofde van hun positie als uitvoerder van een publieke taak1.

Ten aanzien van de relatie van de gemeente met lokale welzijnsinstellingen maar ook met de ROC's, is het beleid erop gericht een verzakelijking tot stand te brengen, waarbij diensten worden geleverd op basis van een inkoop-relatie en waarbij de gemeente zich desgewenst ook op andere aanbieders kan oriënteren.

5. Verantwoording en toetsing

Het is van belang voor de gemeenten zelf, maar ook voor bewindslieden en parlement, alsmede voor alle andere mogelijke belanghebbenden, dat er goed zicht blijft bestaan op hoe de gemeenten omgaan met het aanbesteden en op hoe het gemeentelijk opdrachtgeverschap én de reïntegratiemarkt zich ontwikkelen.

De hoofdwet Suwi bepaalt (artikel 86) dat binnen een jaar evaluatie dient plaats te vinden van onder andere art 8, tweede lid, WIW. Op die wijze zal verantwoording aan het parlement worden afgelegd. De benodigde gegevens zullen worden ontleend aan de Suwi-monitor. Daarnaast is er nog meer onderzoek gaande, onder meer door de IWI en in het kader van het Trendonderzoek naar de stand van zaken Reïntegratiemarkt zoals dat door Regioplan wordt uitgevoerd.

Wat betreft de jaarverantwoording van de gemeente het volgende. De gegevens die in het verantwoordingsverslag worden gevraagd dienen onverkort te worden opgeleverd (volgens het vastgestelde modelverslag bij circulaire van 14 maart 20022 ). Het is echter niet vereist om daarenboven nog een afzonderlijke toelichting te geven omtrent de invulling van de 20% flexibele ruimte. Aan deze invulling zullen over het jaar 2002 geen consequenties voor de subsidie-vaststelling worden verbonden, en dat geldt eveneens voor de naleving van de aanbestedingsvereiste zoals neergelegd in het SUWI-besluit.

Indien nodig kunnen altijd aanvullende of nadere gegevens worden gevraagd op basis van artikel 20, vijfde lid, WIW.

Bezien wordt of deze situatie in 2003 moet worden gecontinueerd in afwachting van voorgenomen nieuwe regelgeving naar aanleiding van het Strategisch Akkoord.

De bestedings- en verantwoordingseisen die reeds langer gelden ten aanzien van het scholings- en activeringsbudget WIW blijven ongewijzigd. Dat betekent dat de bestedingen altijd herleid moeten kunnen worden tot een individueel persoon of traject en dat er geen (gemeentelijke) uitvoeringskosten uit het budget mogen worden vergoed. In geval er vanuit het scholings- en activeringsbudget gelden worden ingezet als co-financiering bij projecten waarvoor subsidie wordt aangevraagd in het kader van de SVWW, dient te worden gewaarborgd dat de gemeentelijke bijdrage niet wordt besteed aan de vergoeding van beheers- of projectkosten. Afspraken daartoe kunnen worden vastgelegd in de samenwerkingsovereenkomst, maar ook moet uit de administratie zijn vast te stellen dat de daadwerkelijke bestedingen in overeenstemming met de voorschriften hebben plaatsgevonden. Dit moet in het kader van de accountantscontrole kunnen worden geverifieerd.

Aan:

College van Burgemeester en Wethouders

Directeuren van Sociale Diensten

Hoofden Afdelingen Sociale Zaken en Centrale Organisatie werk en inkomen

1. Inleiding

De tweede helft van 2001 heeft in het teken gestaan van een aantal ingrijpende veranderingen voor de Algemene bijstandswet (Abw) Zo is op 1 september 2001 de Wet bescherming persoonsgegevens (WBP) in werking getreden die de Wet persoonsregistraties (WPR) heeft vervangen. Per 1 januari 2002 is de Wet Structuur Uitvoeringsorganisatie Werk en Inkomen (SUWI) in werking getreden, waardoor de uitkeringsintake niet meer door gemeenten wordt gedaan maar door de Centrale Organisatie Werk en Inkomen (CWI). Dit laatstgenoemde feit is de reden dat deze circulaire ook aan de CWI is gericht. Daarnaast is de Stichting Inlichtingenbureau ingesteld als schakel voor het gegevensverkeer tussen de gemeenten en de andere SUWI partners.

De circulaire «Privacykader voor de uitvoering van de Algemene bijstandswet» van februari 1998 is daardoor aan vervanging toe. In grote lijnen is de opbouw van de vorige circulaire aangehouden. Tegelijkertijd wordt ingegaan op de privacyaspecten in het kader van de nieuwe organisatiestructuur van SUWI.

Voorzover de privacyaspecten verband houden met de uitbesteding van uitvoeringstaken Abw, wordt verwezen naar de circulaire «Uitbesteding onderdelen uitvoering Algemene bijstandswet», van 27 december 2001, (BZ/BU/01/73 508).

Hoewel elke SUWI-organisatie (gemeente, CWI, Inlichtingenbureau en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen) wordt aangemerkt als «verantwoordelijke» in de zin van de WBP voor de verwerking van persoonsgegevens, neemt dit niet weg dat ook de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid binnen zijn bevoegdheden op politiek niveau aangesproken kan worden voor een correcte bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de betrokkenen bij de uitvoering van de Abw. Deze circulaire is dan ook aan gemeenten en CWI gericht als kader voor de behartiging van de privacyaspecten bij de uitvoering van de Abw. Voor het Inlichtingenbureau is al op 11 juli 2001 de circulaire Invoering Inlichtingenbureau uitgegaan (BZ/BU/2001/42 268). Hierin is ook aandacht geschonken aan de privacyaspecten.

2. Privacywetgeving

2.1 Algemeen

Met de huidige Abw hebben de gemeenten de ruimte om zelf beleid te ontwikkelen ten aanzien van de gegevens die nodig zijn om zelf het recht op bijstand en de hoogte daarvan te kunnen beoordelen. Bij de uitvoering van de publieke taak is het bestuursorgaan (in dit geval doorgaans het College van burgemeester en wethouders) gebonden aan bepaalde wet- en regelgeving. Hieronder vallen ook de privacy normen zoals neergelegd in de WBP.

Als uitvloeisel van het Verdrag van Straatsburg is in artikel 10 van de Grondwet de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer als een grondrecht erkend. Ook is de verplichting voor de wetgever opgenomen om de mogelijkheid van beperkingen ten aanzien van dit grondrecht (het gebruik van persoonsgegevens) formeel in een wettelijke regeling vast te leggen. De opdracht die hier in de Grondwet aan de wetgever is gegeven, heeft zijn uitwerking eerst in de WPR gevonden. De WBP geeft vervolgens uitvoering aan de Europese Richtlijn 95/46/EG betreffende het verwerken van persoonsgegevens.

2.2 De Wet bescherming persoonsgegevens (WBP)

Primair richt de WBP zich tot de verantwoordelijke, die de persoonsgegevens weer kan laten verwerken door een bewerker.

• Onder persoonsgegevens worden verstaan: alle gegevens die informatie kunnen verschaffen over een identificeerbare natuurlijke persoon.

• Onder verantwoordelijke wordt verstaan: diegene die of het bestuursorgaan dat, alleen of tezamen het doel en de middelen voor de verwerking van persoonsgegevens vaststelt (en ook formeel-juridische zeggenschap daarover heeft).

• Onder bewerker wordt verstaan: degene die ten behoeve van de verantwoordelijke persoonsgegevens verwerkt, zonder dat deze onder diens rechtstreeks gezag staat.

2.3 De belangrijkste verschillen tussen de WPR en de WBP op een rijtje

Hierna worden zeven belangrijke verschillen tussen de Wet persoonsregistratie en de Wet bescherming persoonsgegevens genoemd.

• «Verwerking van persoonsgegevens» in plaats van «persoonsregistratie».

In de WPR werd gesproken van een persoonsregistratie die alleen mocht worden aangelegd voor een bepaald doel en die noodzakelijk was voor een goede vervulling van de taken van de houder. In de WBP bestaan geen persoonsregistraties meer en deze wet regelt de verwerking van persoonsgegevens. Het object van regelgeving is niet de registratie maar het gehele proces van gegevensverwerking. Met verwerking wordt bedoeld alle handelingen met die gegevens vanaf het verzamelen tot het vernietigen (o.a. het verkrijgen, verzamelen, vastleggen, opvragen, raadplegen of gebruiken van persoonsgegevens, evenals het eventueel verstrekken van deze gegevens aan derden). De regels van de WBP zijn dus op al deze momenten van toepassing. Dit was anders onder de WPR.

• «Verantwoordelijke» in plaats van «houder».

De WBP spreekt over de verantwoordelijke voor de gegevensverwerking in plaats van de houder van een persoonsregistratie onder de WPR. Als verantwoordelijke wordt aangemerkt diegene die formeel-juridisch bevoegd is het doel van en de middelen voor de verwerking van persoonsgegevens vast te stellen. In concrete situaties is het niet altijd eenvoudig vast te stellen wie juridisch daartoe bevoegd is. Daarom moet enerzijds uitgegaan worden van de formeel-juridische bevoegdheid om doel en middelen vast te stellen en anderzijds – in aanvulling daarop – van een functionele inhoud van het begrip.

In de bijlage XIV als bedoeld in artikel 6.4, eerste lid van de Regeling SUWI, is bepaald dat elke SUWI-organisatie (CWI, UWV, B&W en IB) wordt aangemerkt als verantwoordelijke voor de verwerking van persoonsgegevens. Gemeenten worden eveneens voor wat betreft hun bevoegdheden aangemerkt als verantwoordelijke.

• Onderscheid tussen publieke en private sector is vervallen.

De WBP is zonder onderscheid van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens, zowel in de publieke als in de private sector. Belangrijk hierbij is dat de reglementplicht voor de publieke sector is vervallen. In plaats daarvan moeten overheden, net als de private sector, hun gegevensverwerking melden bij het College bescherming persoonsgegevens (CBP), de voormalige Registratiekamer. Bij die melding moet veel informatie over de gegevensverwerking worden verstrekt.

In een aantal gevallen is de verwerking van persoonsgegevens vrijgesteld van melding (Vrijstellingsbesluit WBP, Staatsblad 244, jaargang 2001). Deze vrijstelling geldt evenwel niet voor de verwerking van persoonsgegevens in het kader van de uitvoering van de Abw.

In paragraaf 2.4 wordt verder ingegaan op de meldingsplicht.

• De informatieverstrekking aan betrokkene is aangescherpt.

De verantwoordelijke moet degene wiens persoonsgegevens worden verwerkt (de betrokkene) van te voren informeren over de gegevensverwerking, tenzij de betrokkene hiervan al daadwerkelijk op de hoogte is.

Indien de persoonsgegevens niet van betrokkene zelf worden verkregen, dan informeert de verantwoordelijke de betrokkene hiervan onder vermelding van zijn identiteit, het doel van de verwerking en al die informatie die nodig is om tegenover betrokkene een zorgvuldige verwerking van diens persoonsgegevens te waarborgen. (zie ook 2.4 Transparantie) Onder de WPR was deze informatieverplichting niet noodzakelijk wanneer de betrokkene redelijkerwijs kon weten dat persoonsgegevens werden opgenomen in de persoonsregistratie.

• De rechten van betrokkene zijn aangescherpt.

Recht op inzage. Betrokkenen hebben het recht om inzage te verzoeken in hun persoonsgegevens en het gebruik dat de verantwoordelijke daarvan heeft gemaakt. Als de betrokkene u buitensporig vaak met een dergelijk verzoek benadert, hoeft u daaraan geen gehoor te geven. De hoofdregel is dat het verzoek om inzage verleend moet worden. Weigering om inzage te verlenen kan uitsluitend als dat in het belang is van bijvoorbeeld de bescherming van de betrokkene of van de rechten en vrijheden van anderen (zie artikel 43 WBP).

De verantwoordelijke moet binnen 4 weken schriftelijk antwoorden in begrijpelijke vorm.

De reactie moet in elk geval het volgende bevatten: een volledig overzicht van de verwerkte gegevens; een omschrijving van het doel waarvoor deze zijn verkregen; de categorieën van gegevens waarop de verwerking betrekking heeft; de ontvangers of categorieën van ontvangers en over de herkomst van de gegevens.

De verantwoordelijke kan voor de inzage een vergoeding van de kosten vragen van ten hoogste Euro 4,50.

Recht op verbetering, aanvulling, verwijdering of afscherming.

Ook hebben betrokkenen, nadat ze inzage hebben gekregen in hun gegevens, het recht om de verantwoordelijke te verzoeken om hun persoonsgegevens te verbeteren, aan te vullen, te verwijderen of af te schermen (correctierecht). De verantwoordelijke moet binnen 4 weken schriftelijk reageren op dat verzoek, waarbij hij een afweging maakt of hij al dan niet aan dit verzoek voldoet. Een eventuele afwijzing moet gemotiveerd worden.

Recht van verzet. De betrokkene heeft voor de verwerking van persoonsgegevens die noodzakelijk is voor een goede vervulling van de uitvoering van de Abw door de gemeenten dan wel het bestuursorgaan waaraan de gegevens worden verstrekt, het recht van verzet in verband met zijn bijzondere persoonlijke omstandigheden. De verantwoordelijke beëindigt de verwerking als het verzet naar zijn oordeel gerechtvaardigd is. Ook hier moet de verantwoordelijke binnen 4 weken schriftelijk reageren op dat verzoek.

Een reactie van het bestuursorgaan als hiervoor bedoeld is te beschouwen als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, waartegen bezwaar en beroep mogelijk is. Een per elektronische post verzonden antwoord is ook schriftelijk.

• Risicoaansprakelijkheid voor onrechtmatige gegevensverwerking is afgezwakt.

De verantwoordelijke is niet aansprakelijk voor schade die ontstaat door een onrechtmatige gegevensverwerking als hij of zij kan aantonen dat hem of haar geen verwijt treft. Dat is een soepelere regeling dan onder de WPR gold.

• Bevoegdheden van het College bescherming persoonsgegevens zijn uitgebreid.

Het College bescherming persoonsgegevens kan bijvoorbeeld een bestuurlijke boete opleggen als de gegevensverwerking door de verantwoordelijke niet wordt gemeld. Ook kan bestuursdwang worden uitgeoefend.

2.4 De WBP en de uitvoering van de Abw

Uitgangspunten

Voor de WBP gelden twee uitgangspunten, die bij het verwerken van persoonsgegevens in acht moeten worden genomen. Deze zijn:

• Proportionaliteit. De inbreuk op de privacy moet in redelijke verhouding staan tot het beoogde doel; dit betekent onder meer dat niet méér mag worden gevraagd dan nodig is voor een bepaald doel.

• Subsidiariteit. Als het doel via een andere weg kan worden bereikt, die minder inbreuk maakt op de privacy, dan moet die andere weg worden bewandeld. Zo kunnen bijvoorbeeld nieuwe technieken of systemen, als daar weloverwogen mee wordt omgesprongen, verouderde procedures voor informatievergaring c.q. verificatie van gegevens overbodig maken.

De WBP geeft verder een aantal eisen waaraan de verwerking moet voldoen. Deze zijn:

Behoorlijke en zorgvuldige verwerking.

Persoonsgegevens moeten in overeenstemming met de wet en op behoorlijke en zorgvuldige wijze worden verwerkt.

Doelbinding

De persoonsgegevens mogen alleen worden verzameld voor welbepaalde, uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardigde doeleinden (doelbindingsbeginsel). De persoonsgegevens mogen niet verder worden verwerkt voor een ander doel dat niet verenigbaar is met het doel waarvoor ze al eerder zijn verwerkt. Het doelbindingsbeginsel is van toepassing op alle stadia van de verwerking.

Voor de uitvoerders van de Abw is het uitgangspunt, dat zij in het kader van de uitvoering van de Abw persoonsgegevens verzamelen die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van deze wet. Dit betekent dat gegevens niet gebruikt mogen worden voor doelen die niet verenigbaar zijn met de Abw. Van belang is om zich te realiseren dat de bepalingen in de Abw voorrang hebben op die in de WBP. Door het gesloten verstrekkingenregime zijn de bepalingen uit de Abw strenger dan die van de WBP.

De gegevens moeten, gelet op het doel waarvoor ze worden verwerkt, niet bovenmatig (niet te gedetailleerd), toereikend (volledig) en terzake dienend zijn (geen overbodige gegevens verwerken).

Ondubbelzinnige toestemming vereist

In sommige gevallen is ondubbelzinnige toestemming van betrokkene vereist om tot verwerking van persoonsgegevens te mogen overgaan. Er mag dus geen twijfel bestaan over de toestemming van de betrokkene. Die twijfel kan worden voorkomen door het verzoek om toestemming zo in te richten dat de toestemming ondubbelzinnig blijkt. Hierbij kan worden gedacht aan het apart bevestigen van de toestemming door het aankruisen van een vakje op een papieren of elektronisch formulier. De bewijslast voor het verkrijgen van de ondubbelzinnige toestemming ligt bij de verantwoordelijke. Deze moet kunnen bewijzen dat toestemming verkregen is, waarvoor die is verkregen, en dat die toestemming uit vrije wil is gegeven.

Voor de Abw betekent het bijvoorbeeld dat wanneer er gegevens gevraagd of verstrekt worden aan anderen dan volgens de Abw is toegestaan, dat dit alleen mogelijk is met ondubbelzinnige toestemming van betrokkene.

Bijzondere wetten

In bijzondere wetten, zoals de Algemene bijstandswet, de IOAW, de Wet SUWI, de Regeling SUWI en de daarop gebaseerde bijlage I en bijlage XIV, zijn bepalingen opgenomen die relevant zijn voor de bescherming van persoonsgegevens. Zo wordt in deze wetten en regelgeving limitatief aangegeven welke inbreuk op het recht op bescherming van persoonsgegevens is geoorloofd.

Het wettelijk kader voor de verstrekking van persoonsgegevens door B&W aan derden wordt gevormd door de specifieke regels van de Abw zelf. De Abw bevat een zogenaamd gesloten verstrekkingenregime. Dit houdt in dat verstrekking van gegevens aan derden slechts is toegestaan voorzover hiervoor bij of krachtens de Abw een grondslag bestaat. De artikelen 124 en 125 Abw vormen specifieke voorschriften voor de gevallen waarin de gemeente bevoegd dan wel verplicht is aan de daar limitatief genoemde derden gegevens te verstrekken. Voor de verstrekking van deze gegevens, verplicht of uit eigen beweging, is toestemming van de betrokkene niet vereist. In artikel 123 Abw is een geheimhoudingsplicht opgenomen. De geheimhoudingsplicht geldt niet indien verdere bekendmaking op grond van de Abw is toegestaan, een wettelijk voorschrift tot bekendmaking verplicht, de gegevens niet herleidbaar zijn tot individuele personen of de betrokkene op wie de gegevens betrekking hebben schriftelijk verklaard geen bezwaar te hebben tegen de verstrekking van deze gegevens.

Artikel 65 van de Abw bevat verder de bepaling dat de betrokkene verplicht is tot het verstrekken van inlichtingen.

In de Regeling SUWI is de uitkeringsintake door CWI's geregeld inclusief de overdracht aan B&W van de aanvraag en de verwerkte gegevens. De wet SUWI regelt de verstrekking van gegevens tussen de SUWI-organisaties en aan reïntegratiebedrijven. In hoofdstuk 9 Informatiebepalingen van de wet SUWI en in hoofdstuk 5 Gegevensuitwisseling van het Besluit SUWI wordt dit beschreven.

De verwerking van bijzondere persoonsgegevens

De WBP wijdt een heel hoofdstuk aan bijzondere gegevens, bijvoorbeeld over ras en gezondheid.

Het uitgangspunt van de WBP is dat bijzondere persoonsgegevens niet mogen worden verwerkt, tenzij wordt voldaan aan een van de voorwaarden van artikel 23 WBP. Bijvoorbeeld wanneer hiervoor een wettelijke basis bestaat of wanneer uitdrukkelijke toestemming van betrokkenen is verkregen. Voor de uitvoering van de Abw kan dit bijvoorbeeld wanneer dit noodzakelijk is voor bijvoorbeeld identificatiedoeleinden in het kader van een voorkeursbeleid (ras), voor zover dit noodzakelijk is voor de reïntegratie of begeleiding van werknemers of uitkeringsgerechtigden i.v.m. ziekte of arbeidsongeschiktheid (gezondheid), of wanneer de verantwoordelijke voor eigen gebruik de strafrechtelijke gegevens verwerkt ter beoordeling van een verzoek om bijstand of bijzondere bijstand. Let u er op dat de betrokkenen bezwaar kan maken tegen het verwerken van persoonsgegevens betreffende ras.

Op grond van het bovenstaande zal het duidelijk zijn dat deze bijzondere gegevens niet standaard mogen worden verwerkt.

Bewaren van gegevens

De verwerkte gegevens worden niet langer bewaard dan noodzakelijk is voor de realisatie van de doeleinden waarvoor de gegevens zijn verzameld en verwerkt. Hebben de gegevens een historisch, statistisch of wetenschappelijk doel dan kunnen ze, onder bepaalde voorwaarden, langer worden bewaard.

Transparantie

Over de verwerking van de persoonsgegevens moet tegenover het publiek en de betrokkene voldoende openheid bestaan. Zo moet het CWI en de gemeente al bij het eerste contact (bij de intake) aan de cliënt duidelijk maken dat bepaalde gegevens van hem/haar worden verwerkt in de administratie.

Beveiliging opgeslagen persoonsgegevens

Op de verantwoordelijke rust de plicht voor de juiste verwerking en beveiliging van persoonsgegevens. Gemeenten en CWI zijn verantwoordelijk voor de verwerking van hun gegevens in het kader van de uitvoering van de Abw. In die hoedanigheid moeten zij zorgdragen voor de nodige adequate voorzieningen van technische en organisatorische aard ter beveiliging van de persoonsgegevens tegen verlies of aantasting van de gegevens, en tegen onbevoegde kennisneming, wijziging of verstrekking van deze gegevens.

Dit betekent dat gemeenten en CWI binnen de eigen organisatie regels moeten stellen voor de adequate beveiliging van persoonsgegevens. Dit geldt voor zowel de elektronische gegevens als voor de gegevens die in een papieren dossier staan vermeld. De mate van bescherming zal proportioneel dienen te zijn met betrekking tot de aard van de te beschermen gegevens. Naarmate de gegevens gevoeliger zijn of de context waarin deze worden gebruikt een grotere bedreiging voor de persoonlijke levenssfeer betekenen, worden zwaardere eisen gesteld aan de beveiliging van die gegevens. De maatregelen moeten er ook op gericht zijn dat persoonsgegevens niet langer worden bewaard dan noodzakelijk is en dat verdere verwerking voorkomen wordt.

De beveiliging moet steeds adequaat zijn wat inhoudt, dat periodiek moet worden nagegaan of het beveiligingssysteem voldoet aan bijvoorbeeld de technologische ontwikkelingen maar ook of deze voldoet aan de algemene normen van de WBP. Hoewel de WBP geen concrete normen geeft voor de beveiliging, kan gedacht worden aan het afsluiten van kamerdeuren en kasten waarin persoonsdossiers worden bewaard zodra de werkruimte wordt verlaten en aan het plaatsten van opgeslagen geautomatiseerde informatie achter een schermbeveiliging. Verder kan bijvoorbeeld gedacht worden aan het beperken van de toegang tot het computersysteem tot een beperkt aantal personen, versleuteling van persoonsgegevens en afscherming van bepaalde gegevens.

Gemeenten en CWI dienen aan de hand van bovenstaande uitgangspunten een afweging te maken tussen enerzijds het belang van een rechtmatige en doelmatige uitvoering van de Abw en anderzijds de bescherming van de privacy van de individuele bijstandscliënten, waaronder ook het omgaan met de verkregen persoonsgegevens.

De gegevensuitwisseling tussen de CWI, de gemeenten via het Inlichtingenbureau (zie 5.4) en het UWV zal in de nabije toekomst (een aantal gemeenten is al aangesloten) gebeuren door middel van de elektronische infrastructuur Suwinet. In artikel 6.4. van de Regeling SUWI is opgenomen dat de Suwinet partijen (alle zbo's, IB en gemeenten) in een beveiligingsplan aangeven op welke wijze zij zorg dragen voor de beveiliging van de gegevensuitwisseling tegen inbreuken op beschikbaarheid, de integriteit en de vertrouwelijkheid. Met betrekking tot het punt van beveiliging is het Bureau Keteninformatisering Werk en Inkomen (BKWI) van belang. Voor informatie over dit bureau wordt verwezen naar de website: www.bkwi.nl.

Ten behoeve van de beveiliging van het Suwinet zijn in de Regeling Beveiliging Suwinet 1.0 (bijlage XIV bij de Regeling SUWI) een gemeenschappelijk kader en normen voor de beveiliging vastgelegd.

Elke SUWI-organisatie (CWI, UWV, GSD en IB) die gegevens levert ten behoeve van de gegevensuitwisseling wordt aangemerkt als verantwoordelijke in de zin van artikel 1, onderdeel d, van de WBP voor de desbetreffende gegevens, ook ten aanzien van de borging van het wettelijk toegestane gebruik door de ontvangende partij. Gezien de beherende taken van het BKWI wordt deze niet als (mede)verantwoordelijke voor de verwerking van de cliëntgegevens beschouwd. Vanwege de wederzijdse afhankelijkheden tussen de SUWI-organisaties, dienen de beveiligingsmaatregelen rond verwerking van persoonsgegevens bij alle organisaties van een gelijkwaardig niveau te zijn.

Functionaris voor gegevensbescherming.

Per organisatie kan een functionaris voor gegevens bescherming worden aangesteld die onafhankelijk toezicht houdt op de toepassing en naleving van de WBP. Deze functionaris dient te zijn aangemeld bij het CBP. Dit betekent echter niet dat de bevoegdheden die zijn toegekend aan het CBP zouden vervallen. Bij de functionaris kan de verplichte melding worden gedaan, die dan niet meer bij het CBP hoeft te geschieden. Door deze functionaris wordt een bestand bijgehouden van de gemelde gegevens.

Verder kan aan de functionaris de behandeling van klachten over het gebruik van persoonsgegevens worden overgelaten, indien de betrokkene met deze werkwijze akkoord gaat. Het CBP blijft altijd bevoegd om klachten in behandeling te nemen. De functionaris is verder verplicht jaarlijks een verslag op te stellen van zijn werkzaamheden en bevindingen.

Meldingsplicht

Met de inwerkingtreding van de WBP is de verplichting tot het vaststellen van een privacy reglement komen te vervallen. Daartegenover staat dat de verantwoordelijke wel de plicht heeft de verwerking van persoonsgegevens voordat daarmee wordt begonnen, te melden bij het CBP. Voor zover er een functionaris voor de gegevens bescherming is aangesteld, kan een melding ook plaatsvinden bij deze functionaris.

Het College neemt de melding op in een openbaar register van meldingen van verwerkingen van persoonsgegevens.

Bij de melding moeten o.a. de naam en adres van de verantwoordelijke(n), het doel of doeleinden van de verwerking, een beschrijving van de categorieën van betrokkenen, ontvangers aan wie de gegevens worden verstrekt, opgegeven worden.

Meldingsformulieren en meldingsdiskettes zijn bij het CBP aan te vragen. De diskette is tevens te downloaden van het Internet: www.cbpweb.nl Daarnaast heeft Stimulansz een model-melding ontworpen voor gemeenten. Deze is via de website van Stimulansz te verkrijgen.

Overgangsregeling

Voor wat betreft de overgangsregeling van de WPR naar de WBP geldt dat gegevensverwerkingen die reeds plaats hebben gevonden op het moment dat de WBP in werking trad, binnen één jaar na dat moment in overeenstemming met de WBP dienen te worden gebracht. Ook dient de verwerking binnen deze termijn te worden gemeld bij het CBP (of indien benoemd: de functionaris voor de gegevensbescherming).

De gegevensverwerking onder de WBP dient dus opnieuw te worden gemeld, óók als de persoonsregistratie onder de WPR al was aangemeld.

Voor bijzondere gegevens (bijvoorbeeld gegevens die informatie verschaffen over ras, gezondheid of strafrechtelijke gegevens) is deze termijn drie jaar, in plaats van één.

3. Inlichtingen- en verificatiebeleid in relatie tot de WBP

3.1 Algemeen

Voor de uitvoering van de Abw zijn veel gegevens van de cliënt noodzakelijk om het recht op bijstand (of de voortzetting daarvan) en de hoogte van de bijstand te kunnen vaststellen. Persoonsgegevens zijn eveneens van belang voor de toeleiding van cliënten naar werk en de daarmee verband houdende verplichtingen aan de bijstanduitkering te kunnen verbinden.

De CWI heeft de taak om de uitkeringsintake te doen en daartoe de nodige gegevens te verzamelen en te onderzoeken op juistheid, volledigheid en consistentie.

Uit artikel 11 WBP volgt dat persoonsgegevens slechts worden verwerkt voor zover zij, gelet op de doeleinden waarvoor zij worden verzameld of vervolgens worden verwerkt, toereikend, niet bovenmatig en terzake dienend zijn. Er mogen dus niet meer gegevens worden verwerkt dan nodig is (noodzakelijkheidbeginsel). De noodzakelijkheid van de gegevensverzameling moet altijd kunnen worden aangetoond. Het standaard verzamelen van informatie die niet voor de beoordeling van iedere aanvraag noodzakelijk is, is dus niet geoorloofd.

Artikel 66 van de Abw stelt dat B&W bepaalt welke gegevens ten behoeve van de verlening van bijstand door de belanghebbende in ieder geval worden verstrekt. Op grond van artikel 28 wet SUWI moet de belanghebbende alle gegevens en bewijsstukken verstrekken die nodig zijn voor de beslissing op de aanvraag. In het verlengde hiervan is een goed gebruik van de bijlage I, behorende bij de Regeling SUWI, «Gegevens Abw /IOAW», van belang. De betrokkene verstrekt op grond van artikel 2.2 van de Regeling SUWI in elk geval die gegevens en bewijsstukken – voor zover ze van toepassing zijn – uit de bijlage 1 van de Regeling SUWI. De gemeente en de CWI kunnen in een Service Niveau Overeenkomst nadere afspraken maken over welke gegevens de belanghebbende dient te verstrekken en in welke gevallen. De CWI onderzoekt de verzamelde gegevens op juistheid, volledigheid en consistentie (zie verder 5.2).

3.2 Rechtmatigheidonderzoeken

Er zijn in artikel 66 Abw verschillende onderzoeksverplichtingen neergelegd, zoals onderzoeken naar juistheid en volledigheid van de verkregen gegevens, regelmatige heronderzoeken, onderzoek naar het vergroten van de mogelijkheden om door arbeid zelfstandig in het bestaan te voorzien, debiteurenonderzoeken en beëindigingsonderzoeken. Voor een goede uitvoering van deze onderzoeken is veel informatie van de cliënt noodzakelijk en zijn vaak bewijsstukken en gegevens van derden nodig. In dit kader wees de Registratiekamer (nu CBP) er op dat bepaalde vragen niet standaard op het inlichtingenformulier mogen worden gesteld. Het is bijvoorbeeld niet geoorloofd om standaard naar de naam van de behandelende arts te vragen. Ook het vragen om een algemene machtiging van betrokkenen (door bijvoorbeeld ondertekening van een verklaring op het aanvraagformulier) om van derden, die niet uitdrukkelijk in de wet zijn vermeld, gegevens over hem te verkrijgen is niet toegestaan.

Juiste inschrijving GBA verplicht

Per 1 juli 2001 is een wet1 in werking getreden op grond waarvan overheidsprestaties vanaf die datum worden gerelateerd aan een juiste inschrijving in de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA). Het doel van deze wet is een bijdrage te leveren aan de fraudebestrijding door de betrouwbaarheid van de adresgegevens in de GBA te vergroten. Het gaat om een brede wet die meerdere beleidsvelden betreft, waaronder de Bijstand.

Met de inwerkingtreding van deze wet is het recht op bijstandsuitkering afhankelijk gesteld van de juiste inschrijving in de GBA. Als bij een aanvraag of heronderzoek een discrepantie bestaat tussen de door de aanvrager verstrekte adresgegevens en wat in de GBA is vastgelegd, dan moet cliënt er allereerst voor zorgen dat de inschrijving in de GBA correct is. Pas als de adresgegevens met elkaar in overeenstemming zijn, kan tot toekenning of voortzetting van een bijstandsuitkering worden overgegaan. Op deze regel bestaat een aantal uitzonderingen: indien het een belanghebbende betreft zonder vaste woon- of verblijfplaats (bijvoorbeeld een dakloze); indien belanghebbende betreffende de afwijking redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt, of indien B&W dringende redenen hebben om hier van af te wijken. In deze gevallen hoeft er geen opschorting plaats te vinden.

Het voornaamste verschil met de situatie vóór 1 juli 2001 is dat bij het nemen van een beslissing, de inschrijving in de GBA nadrukkelijk betrokken dient te worden. Uit artikel 117 lid 1 onder c van de Abw volgt dat de resultaten van de verificatie bij de GBA zichtbaar in de administratie van de gemeente moeten worden opgenomen.

In het geval dat wordt afgeweken van de regel dat het recht op uitkering is gekoppeld aan een juiste inschrijving in de GBA, bijvoorbeeld op grond van een dringende reden, moet de overweging die daaraan ten grondslag ligt expliciet uit het dossier blijken.

3.3 Bank- en giroafschriften

De jurisprudentie zoals die in de vorige circulaire Privacykader Abw is aangehaald is in latere jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) gehandhaafd.

De uitkeringsintake is per 1 januari jl. overgedragen aan de CWI en deze verzamelt daartoe de benodigde gegevens en doet een eerste onderzoek naar juistheid, volledigheid en consistentie van de verstrekte gegevens. Tot 1 januari jl. werd deze taak door de sociale dienst gedaan, terwijl B&W over het verstrekken van de uitkering besliste.

Nu de CWI de uitkeringsintake doet en daartoe de benodigde gegevens verzamelt terwijl de gemeente beslist over het verstrekken van de bijstandsuitkering, is de vraag gerechtvaardigd of de in de vorige circulaire gegeven handelwijze ten aanzien van het kopiëren van bank- en giroafschriften nog voldoet.

Het is niet de bedoeling geweest dat door de overdracht van de uitkeringsintake aan de CWI de handelwijze ten aanzien van het verwerken van gegevens uit bank- en giroafschriften, zoals die is verwoord in de vorige circulaire Privacykader Abw, anders zou worden.

Anderzijds kan de overdracht van de uitkeringsintake van gemeente aan CWI gepaard gaan met onwennigheid over ieders taak, hetgeen er toe kan leiden dat gemeenten belanghebbenden nog eens oproepen ter verificatie van gegevens. Teneinde deze dubbele uitvraag zo veel mogelijk te voorkomen wordt het vanuit de SUWI-gedachte en uit oogpunt van zorgvuldigheid naar de cliënt toe, niet onredelijk geacht dat de CWI gedurende een gewenningperiode tot vooralsnog 31 december 2002, in tegenstelling tot de bestaande richtlijn, de mogelijkheid heeft om kopieën te maken van alle bank- en giroafschriften in het kader van de uitkeringsintake ten behoeve van de gemeente.

Hieronder volgen de richtlijnen ten aanzien van het verwerken van persoonsgegevens uit bank- en giroafschriften die thans voor gemeenten gelden en die eveneens voor de CWI gelden in principe na 31 december 2002.

a) Het opvragen van bank- en giro afschriften over een bepaalde periode.

De gemeenten bepalen zelf over welke periode en op welk tijdstip ze afschriften opvragen. Zij moeten daarbij de afweging maken in hoeverre dat in het kader van de privacybescherming redelijk is. Herhaaldelijk is in jurisprudentie een periode van drie maanden als redelijk bestempeld. De CRvB heeft zich al in 1995 uitgesproken over het opvragen van bank- en giroafschriften. De Raad heeft destijds overwogen, dat in het kader van een heronderzoek ook zonder specifieke aanleiding de verplichting kan worden opgelegd inzage te verstrekken in bank- en giroafschriften over de periode van drie maanden voorafgaand aan het heronderzoek.

In recentere uitspraken is nogmaals geoordeeld dat de opgelegde verplichting om inzage te geven in de bank- en giroafschriften over een aansluitende periode van de drie voorafgaande maanden niet onevenredig is in verhouding tot het met de opgelegde verplichting na te streven doel (JABW 97/54 en JABW 97/146).

Ten aanzien van het inzien van de bank- en giroafschriften geldt de volgende gedrachtslijn. De CWI ziet ten behoeve van de uitkeringsintake, de door betrokkenen meegenomen afschriften van bank- en girorekening van de laatste drie maanden in en volstaat met het vastleggen van het volgnummer van het eerste en het laatste afschrift over de gecontroleerde periode en van de saldi. De gemeente handelt op gelijke wijze ten aanzien van de door haar uitgevoerde uitkeringsintake, dan wel ten aanzien van de heronderzoeken.

b) Het kopiëren en bewaren van bank- en giro afschriften.

De rechtbank te Arnhem heeft zich uitgesproken over het kopiëren van bank- en giroafschriften (JABW 97/146). De rechtbank achtte het belang van de gemeentelijke sociale dienst om zich tegenover derden te kunnen verantwoorden ter zake van de rechtmatigheid van de verstrekte bijstand van onvoldoende gewicht om te verlangen dat de cliënt het vervaardigen van kopieën enkel voor dat doel moet toelaten.

Wat betreft het kopiëren en bewaren van de aan de gemeente of CWI ter inzage voorgelegde bank- en giroafschriften geeft dit privacykader de volgende gedragslijn omwille van de privacybescherming van de betrokken cliënten.

Het is toegestaan om een verificatietraject op te zetten waarbij het niet noodzakelijk is dat alle door de gemeente en CWI ter inzage gevraagde bank- en giroafschriften worden gekopieerd en bewaard. Er kan in beginsel worden volstaan met het vastleggen in de administratie van het volgnummer van het eerste en het laatste afschrift over de gecontroleerde periode en van de saldi. Alleen deze afschriften dienen dan te worden gekopieerd en bewaard.

c) Het inzien van de uitgavenposten op bank- en giro afschriften.

De uitgaven op de bank- en giroafschriften kunnen de gemeenten relevante informatie bieden over de financiële situatie van cliënten, die soms aanleiding kan geven voor nader onderzoek. Dit kan voor de cliënt in positieve zin zijn, zoals het herkennen van een problematische schuldensituatie zodat daarin hulp kan worden geboden, of bij de beoordeling van een aanvraag voor bijzondere bijstand. Het controleren van de uitgaven op de afschriften kan ook van belang zijn bij een vermoeden van fraude of voor het vaststellen van iemands tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan. Om het recht op bijstand te kunnen vaststellen is inzicht in het uitgavenpatroon van cliënt echter niet strikt noodzakelijk.

De Arnhemse rechter heeft zich in de eerder aangehaalde rechtszaak (JABW 97/146) ook uitgesproken over het inzien van de uitgaven op bank- en giroafschriften. De rechtbank achtte geen rechtvaardiging aanwezig voor een stelselmatige inzage in het volledige uitgavenpatroon van betrokkene over de betreffende periode. Voor het vaststellen van de rechtmatigheid van de uitkering zijn, aldus de rechtbank, in beginsel de inkomsten van betrokkene van belang. Mede gelet op de uitlatingen indertijd van de Registratiekamer (nu: het CBP) hierover, dient het als een recht van de cliënt beschouwd te worden de uitgaven op de bank- en giroafschriften onleesbaar te mogen maken.

De keuze om de uitgaven onleesbaar te maken is aan de cliënt, tenzij de gemeente gegronde redenen heeft om de uitgaven in te zien. In de situaties waarin de noodzaak voor het inzien van het uitgavenpatroon volgens de gemeente wel bestaat (bijvoorbeeld bij het vermoeden van fraude), dan dient dit vooraf te worden gemotiveerd. Na een individuele belangenafweging kan een onderzoek naar de uitgaven noodzakelijk blijken. De cliënt moet in dat geval uitdrukkelijk de uitgaven zichtbaar laten. Indien de cliënt hier niet aan voldoet, is het reguliere boete- en maatregelenbeleid van toepassing.

Het verdient aanbeveling dat gemeenten en CWI eventuele nadere afspraken over de te verstrekken gegevens, vastleggen in een Service Niveau Overeenkomst (SNO).

3.4 Reïntegratie

Artikel 113 van de Abw regelt een aantal verplichtingen voor de bijstandsgerechtigde in relatie tot bevordering van de inschakeling in het arbeidsproces. De bijstandsgerechtigde moet bijvoorbeeld een bewijs van registratie bij de CWI kunnen overleggen. Daarnaast moet door de gemeente gecontroleerd kunnen worden of de bijstandsgerechtigde voldoet aan de arbeidsverplichtingen en het (niet) aanvaarden van aangeboden passende arbeid.

De vraag is hoeveel informatie gemeenten voor het controleren van de arbeidsverplichtingen nodig hebben. Per individuele cliënt zal een afweging gemaakt moeten worden. Zo is ten behoeve van bemiddeling en het opstellen van een begeleidingstraject extra informatie nodig.

De CWI bepaalt voor elke geregistreerde werkzoekende de afstand tot de arbeidsmarkt en beoordeelt de kans op het vinden van werk. De CWI stelt een persoonlijk advies op en gaat na hoe de afstand overbrugd kan worden. Dit onderzoek wordt gedaan met behulp van de zogenaamde Kansmeter. Met die personen van wie de kans op een snelle reïntegratie geringer wordt geschat wordt een kwalificerende intake gehouden. Daarin wordt dieper ingegaan op de achtergronden en mogelijkheden van de betrokkene. Ten behoeve van de gemeente wordt ook een reïntegratieadvies verstrekt.

De cliënt zal ten behoeve van deze activiteiten om extra gegevens gevraagd kunnen worden. Duidelijk moet zijn dat het stellen van bepaalde vragen in dit kader informatie moet kunnen verschaffen over de benodigde begeleiding naar werk in een individueel geval.

Het is wenselijk om pas in tweede instantie door te vragen naar meer privacygevoelige informatie over persoonlijke omstandigheden wanneer op basis van meer objectiveerbare gegevens al is geconstateerd dat iemand minder kansen op de arbeidsmarkt zal hebben en er een trajectplan opgesteld moet worden. Van belang is hierbij een afweging te maken naar de redelijkheid van de vraag in het licht van de privacybescherming en de verplichtingen die de cliënt heeft als gevolg van artikel 113 Abw.

Wanneer bijvoorbeeld reïntegratiebedrijven de cliënt vragenlijsten via de computer laat invullen dan komt het voor dat de cliënt verplicht wordt alle voorgaande vragen te beantwoorden om verder te kunnen gaan met de volgende vraag. Bij het laten invullen van dergelijke standaard formulieren moet het reïntegratiebedrijf zich er van bewust zijn dat niet alle vragen op alle cliënten terzake dienend hoeven te zijn. De situatie kan zich voordoen dat er naar overbodige gegevens wordt gevraagd. Het verwerken van overbodige gegevens in namelijk niet toegestaan.

Wanneer er een vermoeden bestaat dat iemand de voorwaarden van artikel 113 Abw onvoldoende naleeft kan de gemeente behoefte hebben om nader onderzoek te doen. Bijvoorbeeld bij het reïntegratiebedrijf waar de betrokkene een traject volgt. Wil de gemeente navraag doen over de wijze waarop de betrokkene meewerkt aan de reïntegratieactiviteiten, zal dat in principe bij de betrokkene zelf moeten plaatsvinden. Op dit moment wordt onderzocht op welke wijze het gegevensverkeer in het kader van de reïntegratieactiviteiten tussen het reïntegratiebedrijf en de gemeente en UWV het beste zou kunnen plaatsvinden. Vooralsnog dient de betrokkene ondubbelzinnig zijn toestemming te geven voor de teruglevering van gegevens door het reïntegratiebedrijf.

Op grond van de rechten die betrokkene op basis van de WBP heeft, heeft hij het recht om om inzage, verbetering, aanvulling of verwijdering van zijn persoonsgegevens te verzoeken. (zie ook paragraaf 2.3)

In artikel 70 Abw is bepaald dat bij iedere bijstandsbeschikking in en bijlage mededeling wordt gedaan van de rechten en plichten van de belanghebbende, die varband houden met de toekenning of voortzetting van bijstand. De belanghebbende dient deze bijlage voor gezien te ondertekenen. Het verdient aanbeveling om ook de rechten en plichten op te nemen die betrokkene heeft voor wat betreft zijn te verlenen medewerking aan het plan en de mogelijke consequenties bij het weigeren van die medewerking. Tevens kan in deze bijlage gewezen worden op de rechten die betrokkene heeft op grond van de WBP.

Indien de begeleiding en bemiddeling van cliënten ook plaatsvindt via uitzendbureaus, kan hierbij geen sprake zijn van gegevensuitwisseling zonder toestemming van de cliënt. Belangrijk is dat de cliënt vooraf over de uitwisseling van gegevens wordt geïnformeerd en dat de cliënt hiertegen bezwaar kan maken. Per cliënt zal de gemeente moeten beoordelen of, in het licht van de verplichtingen van artikel 113, de inschrijving bij een of meerdere uitzendbureaus verlangd kan worden en of de gemeente daarom gegevens van desbetreffende cliënt over zijn contacten met het uitzendbureau zou moeten vragen.

Sinds de inwerkingtreding van de wet SUWI worden de reïntegratietaken overgelaten aan private bedrijven. Vanwege het feit dat de reïntegratiebedrijven een belangrijke rol spelen binnen de sociale zekerheidssector, is er voor gekozen om hen gebruik te laten maken van het sofi-nummer. Dit waarborgt eenduidige uitwisseling en vastlegging van informatie op cliëntniveau.

Artikel 4 van het Besluit SUWI geeft de inhoud van het contract dat tussen gemeenten en de reïntegratiebedrijven wordt gesloten. Hieruit kan worden afgeleid aan welke voorwaarden de gegevensverwerking door een reïntegratiebedrijf is gebonden. O.a. is bepaald dat met het reïntegratiebedrijf een schriftelijke overeenkomst moet zijn gesloten waarin o.a. is geregeld dat een reglement wordt opgesteld dat aan de gemeente of de cliënt moet worden overgelegd waaruit blijkt welk privacybeleid het reïntegratiebedrijf hanteert, dat het reïntegratiebedrijf alle gegevens en inlichtingen verstrekt aan de opdrachtgever over de reïntegratie activiteiten, dat er een klachtenregeling is en dat het reïntegratiebedrijf de gegevens alleen gebruikt voor de uitvoering van de reïntegratieopdracht. Verder (commercieel) gebruik is dus verboden.

De registratie van gegevens zal aan een maximale bewaartijd worden gebonden. Via overleg met de reïntegratiesector zal zelfcontrole van bedrijven (bijvoorbeeld via het opzetten van audit-protocollen) gestimuleerd worden. Opdrachtgevers dienen contractueel te bedingen dat reïntegratiebedrijven zich desgevraagd door middel van een goedkeurende verklaring op een EDP-audit verantwoorden voor hun gegevens gebruik- en huishouding.

3.5 Sofi-nummer

Ten behoeve van de administratie van de uitvoering van de Abw mag op grond van artikel 126 Abw van het sociaal-fiscaal (sofi)-nummer gebruik worden gemaakt. De CWI mag op grond van de wet SUWI ook daarvan gebruik maken. Het Sofi-nummer wordt bij het aanvragen van een bijstandsuitkering aan de cliënt gevraagd, en wordt vervolgens gecontroleerd bij de belastingdienst teneinde onvolkomenheden uit te sluiten. Aangezien met het Sofi-nummer een persoon identificeerbaar is, vormt het sofi-nummer een persoonsgegeven zoals bedoeld in de WBP.

Ingevolge artikel 24 van de WBP kan het sofi-nummer slechts worden gebruikt ter uitvoering van de Abw dan wel voor de in de Abw beoogde doeleinden. Het Sofi-nummer mag verder slechts worden gebruikt bij het uitwisselen van gegevens tussen B&W en de instanties als genoemd in de artikelen 122 en 125 Abw.

3.6 Schuldenproblematiek

Bepaalde vragen die door gemeenten of CWI worden gesteld ten aanzien van schulden kunnen door de cliënt als privacygevoelig worden ervaren. Echter, daar waar het bestaan van schulden van invloed is op de bijstandsverlening, is het geoorloofd naar de oorzaken van de schulden te vragen. Bijvoorbeeld voor de vaststelling van het vermogen. Eveneens is het onvermijdelijk om naar schulden te vragen in het kader van de aanpak van de schuldenproblematiek.

Daarbij kunnen derden, mits die vallen binnen het gesloten verstrekkingenregime van de Abw, zoals bijvoorbeeld woningcorporaties of energiebedrijven, de gemeente informatie verschaffen over betalingsachterstanden. Deze achterstanden kunnen een indicatie zijn voor problematische schuldensituaties. Instanties die niet als zodanig in de Abw of enige andere wettelijke regeling worden genoemd, mogen slechts informatie verstrekken als de betrokkene ondubbelzinnig zijn toestemming heeft verleend.

Artikel 109 Abw bepaalt dat, indien en zolang er vanwege het bestaan of het dreigen van schulden gegronde redenen zijn om aan te nemen dat een cliënt zonder hulp niet in staat is tot een verantwoorde besteding van zijn bestaansmiddelen, aan hem/haar de verplichting kan worden opgelegd om mee te werken aan een vorm van budgetbeheer, waarbij noodzakelijke betalingen uit de toegekende bijstand door de sociale dienst worden verricht. In dit verband is het dieper doorvragen naar de aanwezigheid van schulden nodig om te bepalen of verplicht budgetbeheer toegepast dient te worden. Dit voorkomt het verder oplopen van de schulden en de problemen die daarmee samenhangen.

Een voorbeeld is dat in een huishouden (gezin) een persoon aan een ernstige vorm van verslaving lijdt, waardoor maandelijks veel geld verloren gaat en het huishouden als geheel daardoor niet goed kan rondkomen met de bijstandsuitkering.

3.7 Verstrekken van gegevens aan derden en uitbesteding onderdelen uitvoering Abw

Het verstrekken van gegevens aan derden is slechts toegestaan voorzover dat in de Abw is vastgelegd (artikelen 123, 124 en 125 Abw). Dit is de essentie van het gesloten verstrekkingenregime.

De wet draagt de uitvoering van de Abw expliciet op aan B&W. Gemeenten besteden echter in toenemende mate bepaalde taken uit aan private ondernemingen. Het kan dan bijvoorbeeld gaan om de uitvoering van activeringstrajecten (reïntegratietrajecten), of het betreft de bijstandsverlening zelf, zoals de uitbetaling of terugvordering. Als uitgangspunt dient altijd te gelden dat de beslissing betreffende bijstandsverlening bij de gemeente ligt. Met andere woorden, de uitvoering die in handen van derden wordt gelegd is een concretisering van een door de gemeente genomen beslissing.

Dit sluit niet uit dat gemeenten de verwerking uitbesteden aan een privaat bedrijf. Dit bedrijf mag echter nimmer als verantwoordelijke worden aangemerkt. Voor uitgebreide informatie wordt u verwezen naar eerder genoemde circulaire «Uitbesteding onderdelen uitvoering Algemene bijstandswet» (BZ/BU/01/73 508) van 29 december 2001.

4. Organisatie en administratiebeheer

4.1 Afstemming onderzoeken

Er zijn verschillende ijkmomenten waarop gemeenten, al dan niet expliciet volgens de wet, gehouden zijn een onderzoek uit te voeren. De belangrijkste zijn de maandelijkse inkomstenverklaring, het heronderzoek, het debiteurenonderzoek en het beëindigingonderzoek. Met de inwerkingtreding van de wet SUWI wordt de intake door het CWI gedaan. Bij de uitvoering van deze gegevensonderzoeken die op verschillende momenten plaatsvinden, is het wenselijk dat efficiënt wordt omgegaan met de gegevensverwerking. Veel van de benodigde bewijsstukken zullen dan al aanwezig zijn (bijvoorbeeld met vaststaande informatie, zoals echtscheidingspapieren). Het is voor de betrokken cliënt belastend om steeds opnieuw dezelfde inlichtingen te moeten geven.

Een mutatie systematiek, waarbij de al over de desbetreffende cliënt bekende gegevens worden voorbedrukt en de cliënt in de regel niet elke maand alles opnieuw hoeft in te vullen, lijkt voor de hand te liggen. De cliënt kan dan reageren op de vraag of er iets van de voorbedrukte informatie gewijzigd is en volstaan met alleen de wijzigingen door te geven. Voor de bewijsvoering achteraf in eventuele strafzaken is het belangrijk dat, ook al is er niets in de situatie gewijzigd, de cliënt verklaart gereageerd te hebben door ook dan het formulier ondertekend terug te sturen.

4.2 Eisen ten aanzien van de administratie

B&W dragen de juridische en politieke verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de Abw (art. 116) en hebben ook op grond van art. 117 Abw de volledige verantwoordelijkheid voor de administratieve uitvoering, ongeacht of deze nu wordt verzorgd door een gemeentelijke sociale dienst, een andere gemeente, een gemeenschappelijk samenwerkingsverband of een bewerker. Deze verantwoordelijkheid dient strikt gescheiden te worden van het begrip verantwoordelijke in de zin van de WBP.

In artikel 5.16 van de SUWI Regeling is vastgelegd dat de CWI zorgdraagt voor een deugdelijke administratie en organisatie. Hiertoe wordt ook gerekend het inrichten van procedures, teneinde te kunnen garanderen dat tijdig en op juiste wijze aan de informatieverplichtingen zoals in deze regeling wordt voldaan. Over de kwaliteit van de informatievoorziening moeten de uitvoerders jaarlijks verslag doen aan minister en IWI. Onder kwaliteit van de informatievoorziening wordt o.m. begrepen de volledigheid, de betrouwbaarheid en tijdigheid ervan.

Artikel 117 Abw geeft regels voor het voeren van een administratie. Artikel 6 van de Regeling administratieve uitvoeringsvoorschriften Abw, IOAW en IOAZ (RAU) geeft een aanvulling op deze wettelijke bepaling en stelt regels betreffende de samenhang tussen de deelregistraties. Gelet op deze bepalingen is het van groot belang dat sociale diensten zorgdragen voor een zorgvuldige vastlegging van bewijsstukken. De Abw kent geen normering met betrekking tot de toereikendheid van de gevraagde bewijsstukken. Wel zal te allen tijde het controlespoor helder moeten zijn.

De problemen van samenhang tussen deelregistraties zullen voor het grootste deel worden opgelost door het Inlichtingenbureau (zie hieronder).

5. Wet Structuur Uitvoering Werk en Inkomen (SUWI)

5.1 Uitvoeringstaken gemeenten

Met de invoering van SUWI is een aantal uitvoeringstaken van gemeenten gewijzigd, voorzover hier van belang betreft het de volgende:

De uitkeringsintake. De uitkeringsintake ten behoeve van nieuwe aanvragen in het kader van de Abw en de IOAW worden niet langer door de gemeente gedaan maar door het zelfstandige bestuursorgaan Centrale Organisatie voor Werk en Inkomen (CWI). Dit geldt niet voor bijzondere groepen waarvoor de koppeling tussen werk en inkomen niet bestaat, zoals personen van 65 jaar of ouder, personen die zijn opgenomen in een psychiatrische inrichting of personen zonder adres. Deze groepen worden doorverwezen naar burgemeester en wethouders van de betreffende gemeente (zie ook 5.2).

Reïntegratietaken. Gemeenten hebben zich in het verleden voor de basisdienstverlening en de reïntegratie van cliënten altijd gewend tot Arbeidsvoorziening. Met de invoering van SUWI bestaat de Arbeidsvoorzieningsorganisatie niet meer en zijn de genoemde taken bij verschillende organisaties ondergebracht. Zo vindt de basisdienstverlening plaats op de CWI. De reïntegratie activiteiten worden door de UWV of de gemeenten als opdrachtgever op de (private) reïntegratiemarkt ingekocht.

5.2 Centrum voor Werk en Inkomen

De CWI-kantoren zijn in principe het startpunt voor alle mensen die aangifte willen doen van werkloosheid en/of een uitkering willen aanvragen in het kader van de WW, TW, Abw en IOAW. De aanvraag voor een uitkering, met uitzondering van specifieke groepen, wordt ingediend bij de CWI. Daartoe verzamelt de CWI alle relevante gegevens en bewijsstukken die nodig zijn voor de beoordeling van de aanvraag door UWV cq. B&W. De Regeling SUWI beschrijft in bijlage I (aanvraag Abw /IOAW) welke gegevens een belanghebbende in elk geval en voorzover van toepassing, verstrekt aan de CWI. Daarnaast moet de belanghebbende alle andere informatie verstrekken die nodig is voor de beslissing op zijn aanvraag. Gemeenten en CWI zullen nadere afspraken moeten maken over welke gegevens in welke gevallen gevraagd zullen worden.

Indien (een deel van) de gegevens in het kader van de Abw /IOAW, al bij de CWI of B&W bekend zijn meldt de CWI dit aan de gemeente.

De CWI controleert of de aangeleverde gegevens en bewijsstukken volledig zijn en doet een eerste onderzoek naar de juistheid en consistentie van de gegevens. Voorkomen dient te worden, dat B&W na de overdracht van de aanvraag door de CWI, nog een keer met de belanghebbende contact moet opnemen om de ontbrekende stukken te achterhalen.Het onderzoek naar juistheid door de CWI vindt plaats door de onderlinge consistentie van de stukken te beoordelen en door de geleverde gegevens en bewijsstukken te vergelijken met de gegevens van de gemeentelijke basisadministratie, de verzekerdenadministratie van UWV, de eigen administratie van de CWI en de administratie van het Inlichtingenbureau. Indien blijkt dat de geleverde gegevens en bewijsstukken onjuist, onvolledig of inconsistent zijn, dan wordt de belanghebbende verzocht om hierover een verklaring af te leggen en dient de betrokkene de juiste of ontbrekende gegevens alsnog te overleggen. De CWI kan bij het constateren van onvolledig verstrekte gegevens of bewijsstukken, geen hersteltermijn opleggen of het besluit nemen de aanvraag niet in behandeling te nemen. Dit kunnen uitsluitend B&W nadat de aanvraag door de CWI is overgedragen.

De CWI draagt binnen een termijn van maximaal acht werkdagen de aanvraag over aan B&W. Deze termijn gaat in op het moment van indiening van de aanvraag van de uitkering. Indien sprake is van urgentie en bevoorschotting verwijst de CWI een belanghebbende direct naar B&W. De CWI doet echter een deel van de intake en verstrekt in dat geval de belanghebbende een lijst met gegevens en bewijsstukken die overgelegd moeten worden. Bij de overdracht vermeldt de CWI de datum van melding, de datum van ontvangst van de aanvraag en de datum van overdracht aan B&W. De overdracht van gegevens vindt zo veel mogelijk plaats via Suwinet. Belanghebbende wordt van de overdracht geïnformeerd door de CWI.

Behalve de uitkeringsintake is de CWI belast met de registratie van werkzoekenden (bijstands- en niet-uitkeringsgerechtigden) en het verzamelen van gegevens over opleiding, ervaring en bekwaamheden van deze werkzoekenden. Daarnaast brengt de CWI advies uit aan B&W met betrekking tot de arbeidsmarktperspectieven voor moeilijk plaatsbare werknemers.

5.3 Samenwerkingsverplichiting

Op grond van artikel 8 van de wet SUWI hebben gemeenten, CWI en UWV een samenwerkingsverplichting inzake bevordering van de inschakeling van uitkeringsgerechtigden in het arbeidsproces. De zogenaamde Service Niveau Overeenkomst (SNO) is het middel om nadere afspraken over de samenwerking vorm te geven. Zo kunnen nadere afspraken over de inname, controle en overdracht van aanvragen in een SNO worden vastgelegd. In overleg met de betrokken partijen is een landelijk model opgesteld dat als basis dient voor dergelijke afspraken.

5.4 Inlichtingenbureau

Vanaf het najaar 2001 is de landelijke implementatie van het Inlichtingenbureau gestart. De stichting Inlichtingenbureau (IB) is een organisatie die is ingesteld met het oog op de invoering van de Wet SUWI. Het IB heeft als doel het voor gemeenten – ten behoeve van de door hen uit te voeren wettelijke taken in het kader van de sociale zekerheid, verrichten van feitelijke werkzaamheden ter zake van de coördinatie en dienstverlening op het gebied van gegevensuitwisseling tussen gemeenten en derden, met het oog op onder meer bestrijding van fraude en bevordering van samenwerking tussen de verschillende uitvoeringsorganisaties op het terrein van sociale zekerheid. In dat kader verwerkt het IB persoonsgegevens.

In de circulaire «Invoering Inlichtingenbureau» (11 juli 2001, kenmerk BZ/BU/2001/42 268) bent u geïnformeerd over de werking van het Inlichtingenbureau, zowel in het kader van de rechtmatigheidcontrole Abw en IOAW als in het kader van SUWI.

Het Inlichtingenbureau en de bescherming van persoonsgegevens

Het Inlichtingenbureau ontvangt, registreert, verzendt en bewaart gegevens over personen. De gegevens die het Inlichtingenbureau verwerkt zijn altijd afkomstig van andere partijen. Deze instanties zijn dan ook primair verantwoordelijk voor de kwaliteit van de gegevens. Het IB heeft een eigen verantwoordelijkheid voor een goede beveiliging en een juist gebruik van de gegevens. Het is hiermee verantwoordelijke in de zin van de WBP.

In eerdergenoemde circulaire van 11 juli jl. is kort ingegaan op de soorten van gegevens die met behulp van het Inlichtingenbureau worden uitgewisseld, evenals de bescherming van persoonsgegevens door het Inlichtingenbureau.

Personen van wie gegevens worden geregistreerd en bewaard, dienen goed te worden geïnformeerd over de werking van het Inlichtingenbureau. Het Inlichtingenbureau is bezig om voorlichtingsmateriaal te ontwikkelen.

Voor meer informatie over het Inlichtingenbureau kunt u bellen met het Inlichtingenbureau (0800 0233786) of kunt u terecht op de website: www.inlichtingenbureau.nl.


XNoot
1

SIO (Stichting Surinaams Inspraakorgaan), OCAN (Overlegorgaan Caribische Nederlanders), IOT (Stichting Inspraakorgaan Turken in Nederland) en SMT (Stichting Samenwerkingsverband van Marokkanen en Tunesiërs).

XNoot
1

Eveneens wanneer de arbeidsduur van een dienstbetrekking niet gerechtvaardigd afwijkt van 32 uur per week, wanneer het loon niet voldoet aan de vereisten, etc. Zie voor volledig overzicht artikel 18, tweede lid, WIW.

XNoot
2

Besluit van 20 december 2001 tot vaststelling van een algemene maatregel van bestuur ter uitvoering van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, en in verband daarmee van enige andere sociale zekerheidswetten (Besluit SUWI).

XNoot
3

Over de relatie met de aan de gemeente gelieerde bedrijven zie ook de brief van de minister van SZW dd. 18 december 2001 (SUWI/SEC/2001/84 900)

XNoot
1

Voor kleine gemeenten, die vanwege de geringe omvang van hun bestand een klein aantal trajecten hebben in te kopen, zal het veelal een efficiënte oplossing zijn om de krachten te bundelen met andere gemeenten, om zo tot een of andere vorm van gezamenlijke inkoop te komen. Dat zal hen tevens tot een sterkere opdrachtgever maken ten opzichte van de reïntegratiebedrijven.

XNoot
2

Zie hiervoor ook de in noot 3 genoemde brief van de minister van SZW (SUWI/SEC/ 200 184 900).

XNoot
1

Uiteraard zijn activiteiten in verband met WIW – dienstbetrekkingen hiervan uitgezonderd , zie artikel 8 tweede lid, WIW.

XNoot
2

B&GA/BR&I/2002/5830

XNoot
1

(Wijziging van enige wetten teneinde de aanspraak jegens bestuursorganen op verstrekkingen, voorzieningen en uitkeringen afhankelijk te maken van het in de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA) persoonsgegevens opgenomen gegeven omtrent het adres van een ingezetene, TK, vergaderjaar 1999–2000, 26 943, nr. 3, Stb. 2001, nr. 67).

Naar boven