28 000 XIII
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Economische Zaken (XIII) voor het jaar 2002

nr. 63
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 27 juni 2002

Samenvatting en conclusies

Van 7 april tot en met 10 april jl. heb ik een bilateraal bezoek gebracht aan het Koninkrijk Marokko. Ik liet mij vergezellen door een bedrijfslevendelegatie van 18 ondernemingen, waaronder een aantal ondernemers van Marokkaanse origine (de zgn. tweede generatie).

De basis voor dit bezoek werd gelegd ten tijde van het bezoek aan Nederland van de Marokkaanse premier Youssoufi in oktober 2000, die de verdere uitbouw van de bestaande economische relaties mede wilde benutten om de sociale banden tussen de circa 300.000 in Nederland woonachtige Marokkanen enerzijds en het voormalige moederland anderzijds, te stimuleren.

In het regeringscentrum Rabat heb ik van gedachten gewisseld met o.a. vijf ministers van het Marokkaanse kabinet. In de meer commercieel georiënteerde steden Casablanca en Tanger sprak ik met enige economische besluitvormers en nam ter plekke kennis van de vorderingen op economisch terrein.

Het mij vergezellende bedrijfsleven nam soms deel aan mijn bilaterale gesprekken of voerde overleg met Marokkaanse (mogelijke) counterparts. En marge van deze missie werden twee contracten getekend (op het gebied van visserij alsmede het verwijderen van schadelijke stoffen); tevens werd een samenwerkingsovereenkomst tussen de Kamer van Koophandel in Tanger en het Nederlands Marokkaans Centum voor Handelsbevordering gesloten.

Het bezoek heeft zeker bijgedragen aan de beoogde verbreding van het economische platform: bestaande contacten werden verbreed en verdiept; nieuwe relaties van de grond getild. De Marokkaanse overheidsvertegenwoordigers spraken zich daarnaast openlijk uit voor het omarmen van enige Nederlandse modellen op het gebied van economie (marktwerking, ondernemingsklimaat, e.d.), doch toonden ook belangstelling voor de Nederlandse cultuur, onderwijs, wetgeving e.d. Tenslotte mag in dit kader niet onvermeld blijven het onlangs gestarte initiatief van de Gemeente Rotterdam en de Kamer van Koophandel aldaar om, samen met Marokkaanse counterparts, in Marokko zgn. handels- en investeringscentra (HIC's) op te richten, teneinde de Marokkaanse ondernemer van dienst te zijn bij zijn inspanningen op dit terrein richting het voormalig moederland. De centrale overheden zijn hierbij geen directe partij, maar de warme belangstelling hiervoor van het Marokkaanse kabinet werd ruim geventileerd.

Verslag

De invulling van de contacten op overheidsniveau wil ik als een belangrijke graadmeter voor de daadwerkelijke belangstelling voor economisch Nederland kwalificeren. Mijn gesprekspartners in het regeringscentrum Rabat hadden allen een economisch takenpakket, dan wel een duidelijk raakvlak daarmee. Het was opvallend dat de vijf ministers met wie ik sprak, uitvoerig de tijd namen voor een kort bilateraal gesprek, gevolgd door een plenaire bijeenkomst met het mij begeleidende bedrijfsleven. De bewindslieden bleken uitstekend geïnformeerd en droegen actief bij aan goede inhoudelijke gesprekken. Het Marokkaanse verzoek aan Nederland om de opgebouwde kennis op het gebied van handel en investeringen te willen delen, zou niet alleen een nationaal belang moeten dienen, maar Marokko ook moeten klaarstomen voor de niet eenvoudige opgave van het betreden van de Europese Unie. Uiteraard heb ik toegezegd om, waar mogelijk, behulpzaam te zijn, doch bovenal de prominente rol van de private sector daarbij onderstreept. De Marokkaanse ondernemers in mijn missie, alsmede de toekomstige gebruikers van de bovengenoemde HIC's, kwalificeer ik als bruggenbouwers: zij zijn immers op de hoogte van twee werelden.

Met minister Oualalou van Economie, Financiën, Privatisering en Toerisme besprak ik met name de (bilaterale) handel, de investeringen in Marokko, de lopende onderhandelingen over een bilaterale investeringsbeschermingsovereenkomst (IBO), de relatie van Marokko met de Europese Unie, de integratie van Marokkanen in Nederland en – op instigatie van de Marokkaanse bewindsman – de rol van Nederland als voorbeeld van een stabiele economie. Mijn collega aanvaardde de uitnodiging voor een tegenbezoek aan Nederland en zegde toe zich eveneens te doen vergezellen van een delegatie van het bedrijfsleven.

Het gesprek met minister Mansouri, verantwoordelijk voor de beleidsterreinen Industrie, Handel, Energie en Mijnbouw had een soortgelijke inhoud als dat met de heer Oualalou, met een groter accent op de (helaas nog) geringe bilaterale handel en de mogelijkheden voor vergroting daarvan en op de rol van Nederland als investeerder.

Met minister Azziman van Justitie wisselde ik van gedachten in zijn hoedanigheid van vice-voorzitter van de Fondation Hassan II, een stichting die zich als taak heeft gesteld de verbetering en de handhaving van de rechten van de Marokkanen die in het buitenland vertoeven. Met de aanwezigheid van 300.000 Marokkanen vertegenwoordigt Nederland (na Frankrijk) getalsmatig het belangrijkste land in West-Europa in deze. Van de zes zgn. teams onder de vleugels van deze stichting werd met name stil gestaan bij het team «Economische Promotie», belast met het ondersteunen van investeringen door Marokkanen in het voormalige moederland. In de Volkskrant van 3 juni 2002 werd gesuggereerd dat als direct uitvloeisel van deze gedachtewisseling Nederland zou gaan samenwerken met de Fondation Hassan II. Zoals ik in de beantwoording op de naar aanleiding daarvan door het lid Lazrak (SP) gestelde vragen, mede namens de minister van Grote Steden- en Integratiebeleid, heb aangegeven, is het de voorkeur van het kabinet om samen te werken met organisaties die hun oorsprong vinden in Nederland. Samenwerking van de Nederlandse regering met de Fondation Hassan II is dan ook niet aan de orde. Voor de volledige tekst van dit antwoord mag ik verwijzen naar mijn brief aan u d.d.12 juni 2002, (kamernummer 1258).

Minister Chbaatou van Visserij onderstreepte eigener beweging de behoefte aan Nederlandse expertise op het gebied van visserij in alle facetten: vangst, verwerking, afzet op de (wereld)markt, e.d. Zijn voorkeur voor de invulling daarvan ging uit naar de private sector. De in mijn missie vertegenwoordigde onderneming PFA/The Group tekende ten tijde van het bezoek een intentieovereenkomst voor een integraal visserijplan voor de zuid-Marokkaanse wateren ter waarde van circa 20 mln. US dollar.

Het gesprek met minister Alaoui van Landbouw verliep uiterst plezierig, niet in de laatste plaats omdat de bewindsman zich door een groot aantal topambtenaren liet vergezellen en ruim de tijd nam om met de in mijn missie aanwezige bedrijven met een landbouwachtergrond van gedachten te wisselen. Aan de orde kwamen o.a. het internationale verdrag ter bescherming van kwekersrechten, de verwerving van eigendom van grond door niet-Marokkanen, alsmede de problematiek rond BSE en MKZ.

Wat betreft de gevraagde Nederlandse steun bij de onderhandelingen over het landbouwdossier in het kader van het Associatie Akkoord met de EU heb ik de bereidheid uitgesproken, waar mogelijk, behulpzaam te zijn.

Koning Mohammed VI van Marokko heeft met name de regio's Casablanca en Tanger benoemd tot groeipolen in een globaliserende economie. Met de bestuurlijke voorzitters daarvan, de zgn. Wali's, voerde ik eveneens gesprekken. Met Wali Benhima van Casablanca en Wali Halab van Tanger besprak ik projecten op het gebied van infrastructuur, milieu en toerisme, waar het daarbij aanwezige Nederlandse bedrijven hopelijk zijn voordeel mee kan doen.

Een bezoek aan een visverwerkende fabriek, met in de directie een Marokkaan die het vak in Nederland had geleerd, kwalificeer ik graag als een praktijkvoorbeeld van in Nederland opgedane kennis, toegepast in het voormalige moederland. Naast het werkgelegenheidsaspect sec, speelt het grotere economisch belang van een kwalitatief goed product met perspectief op de wereldmarkt.

Tenslotte werd de «Tanger Free Zone» aangedaan. Aan de hand van de waarneembare belangstelling van toonaangevende ondernemingen mag geconcludeerd worden dat het regeringsbeleid van het aantrekken van buitenlandse bedrijven teneinde Marokko prominenter op de wereldkaart te plaatsen, in volle gang is.

Wat betreft de follow-up zie ik als eerste concrete stap het honoreren van het tegenbezoek aan Nederland van de door mij uitgenodigde bewindsman van Economie en Financiën, inclusief een hem begeleidende economische missie. Daarnaast zal vinger aan de pols worden gehouden bij de niet onbelangrijke randvoorwaarden voor optimale economische betrekkingen, zoals een bilateraal verdrag op het gebied van investeringspromotie- en bescherming, alsmede een verdrag ter voorkoming van dubbele belasting. Met de gemeente Rotterdam en de Kamer van Koophandel Rotterdam zal nauwe voeling worden gehouden wat betreft de gewenste uitbreiding van de handels- en investeringscentra in Marokko.

Op deze wijze hoop ik de met het bezoek van premier Youssoufi in gang gezette, en met mijn bezoek op snelheid gebrachte, economische activiteiten in gang te houden.

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

G. Ybema

Naar boven