28 000 VIII
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (VIII) voor het jaar 2002

nr. 115
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAPPEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Zoetermeer, 14 maart 2002

Bij het Algemeen Overleg op 14 september 2000 (kamerstuk 25 809/26 591, nr. 13) over ontwikkelingen in het archiefwezen zijn u twee brieven toegezegd. Eén brief betreft de documentaire informatievoorziening en het archiefbeheer bij de rijksoverheid. Aangezien hierbij ook mijn ambtsgenoot van Grote Steden- en Integratiebeleid (GSI) een belangrijke rol speelt, is dit een gezamenlijke brief van hem en mij geworden (kamerstuk 28 000-VIII, nr. 116). De andere brief, deze die nu voor u ligt, betreft mijn opvattingen over de verbetering van de toegankelijkheid van archieven voor het publiek als onderdeel van het cultureel erfgoed.

Toen ik u mijn toezegging deed, lag al het rapport Archieven in de etalage ter tafel, in mijn opdracht opgesteld door mw. F. van Diepen-Oost (maart 2000). In september 2000 kwam de Raad voor Cultuur met zijn advies getiteld Naar een nieuw archiefbestel. Deze twee stukken vormden het uitgangspunt voor tien provinciale bijeenkomsten voor bestuurders van mede-overheden in 2001. Op 18 juli jongstleden zond ik u over deze bijeenkomsten een verslag. Vlak daarvoor, op 12 juni, wijdden de Vereniging voor Documentaire Informatievoorziening en Archiefwezen (de DIVA, ook wel de archiefkoepel genoemd), de Koninklijke Vereniging van Archivarissen in Nederland (KVAN) en mijn Ministerie een conferentie aan de toekomst van het archiefbestel. Een gelegenheid voor bestuurders van culturele instellingen, archiefprofessionals, gebruikers en andere betrokkenen uit het cultuurveld om op de uitgebrachte adviezen te reageren en met elkaar in discussie te gaan.

Op basis van alle adviezen en discussies heb ik mij een beeld gevormd van de gewenste ontwikkelingen voor het archiefbestel in de komende jaren en ben ik voornemens een aantal stappen te zetten ter verbetering van de toegankelijkheid van archieven. In deze brief informeer ik u zowel over dit beeld als over de geplande stappen. Het motto «de gebruiker centraal» wil ik in deze brief in praktijk brengen door in het eerste hoofdstuk aandacht te besteden aan de toegenomen vraag naar historische informatie.

De sterk toegenomen en ook veranderde vraag plaatst archiefinstellingen voor problemen waarop een antwoord geformuleerd moet worden. In het tweede hoofdstuk geef ik voor vier aspecten van het archiefbestel een oplossingsrichting aan. Na de vraag hoe de publieke zichtbaarheid van de archieven verbeterd kan worden, kom ik op de bestuurlijke verantwoordelijkheden en de verschillende manieren waarop archiefinstellingen de krachten kunnen bundelen. Voordat ik vervolgens toekom aan de toekomst van het archieftoezicht, komt het Nationaal Archief ter sprake.

Uit de adviezen en discussies is gebleken dat er in de archiefwereld over veel kwesties die het archiefwezen betreffen een vrij brede overeenstemming bestaat. Het is voor het Interprovinciaal Overleg (IPO), de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), de Unie van Waterschappen (UvW) en mijzelf voldoende reden om een aantal actiepunten voor de nabije toekomst vast te leggen. De strekking van deze afspraken is reeds besproken in een bestuurlijk overleg dat ik afgelopen zomer met de betrokken partijen voerde. De in deze brief aangekondigde activiteiten van mijn kant, dienen als input hiervoor. Betrokken partijen zien een procesconvenant als beste wijze om de afspraken vast te leggen.

De voorbereiding van dit convenant is momenteel gaande. Zodra het is afgesloten, zal ik u de tekst zenden. Aan het eind van deze brief vat ik mijn voornemens voor het archiefbestel samen. Daarbij vermeld ik afzonderlijk welke actiepunten naar verwachting in het convenant opgenomen zullen worden.

1. Ontwikkeling van de vraag

In zijn recente proefschrift Alledaagse historische cultuur in Nederland, 1945–2000 constateert C.R. Ribbens dat de officiële geschiedwetenschap een broedplaats is geworden van klachten over de teloorgang van het historisch besef. Ribbens stelt er tegenover dat in de tweede helft van de vorige eeuw de historische cultuur breed is uitgewaaierd. Onze samenleving mag dan nog zo snel veranderen, het betekent allerminst dat het verleden uit het zicht verdwijnt, integendeel. Het toerisme brengt velen niet alleen naar andere plekken, het brengt ze evenzeer in aanraking met vroegere tijden. Anderen beginnen een verzameling. Televisie en film weten het publiek te boeien met historische gebeurtenissen in meer of minder geromantiseerde vorm. Musea en monumenten nemen gestaag in aantal toe en een groeiende schare mensen verricht in archieven onderzoek naar de eigen afkomst of de geschiedenis van de directe leefomgeving. De toename van welvaart, opleidingsniveau, vrije tijd, levensverwachting en mobiliteit, maar ook de dreiging die soms uitgaat van de snelle veranderingen om ons heen, hebben stuk voor stuk een en hetzelfde effect gehad. Ze hebben de groei van de historische cultuur in de hand gewerkt. Of anders geformuleerd, ze hebben de vraag naar het verleden doen groeien. Bij deze al langer werkende invloedsfactoren heeft zich de laatste jaren de ontplooiing van de informatie- en communicatietechnologie (ICT) gevoegd. Minstens zo sterk als sociaal-economische factoren jaagt ICT de vraag naar historische informatie aan.

Informatisering en digitalisering hebben tot gevolg dat al wat gebeurt met een ongeëvenaarde intensiteit wordt vastgelegd. Er komt dus steeds meer grondstof voor de historische cultuur. Tegelijk hebben de nieuwe communicatiemedia drempels geslecht en de potentiële toegankelijkheid van het historische aanbod verhoogd. Woord, geluid en beeld, stilstaand zowel als bewegend, kunnen steeds eenvoudiger geïntegreerd worden. En het world wide web heeft aan onze omgeving een dimensie toegevoegd in deze zin dat het er niet meer toe doet waar de informatie zich fysiek bevindt. Publiek dat met internet vertrouwd is, ontwikkelt de verwachting dat het langs digitale weg ook op historische vragen antwoord zal kunnen krijgen.

Tegenover die vraag naar vroeger staat een rijkgeschakeerd historisch aanbod. Met publieke middelen worden musea gebouwd en in stand gehouden, en monumenten opgeknapt. Elke nieuwe bouwput is tegelijk een archeologische vindplaats. Stadsgezichten en cultuurlandschappen worden via regelgeving beschermd.

Ook archieven nemen in dit historisch aanbod een plaats in.

Door hun oorspronkelijke functie, namelijk die van instrument bij het uitoefenen van functies en taken van instellingen en personen, leggen zij op zeer directe en authentieke wijze getuigenis af van het handelen en denken van individuen en groepen, en van hun invloed op de meest uiteenlopende maatschappelijke gebeurtenissen en ontwikkelingen. Voor archieven van overheidsinstellingen en -ambtdragers geldt nog in het bijzonder, dat aan de hand van door hen gevormde archieven inzicht wordt gegeven in het handelen van de overheid.

Burgers en ook de overheid zelf kunnen aan de hand ervan hun rechten bewijzen; de burger kan in een democratie de overheid controleren aan de hand van de goed bewaarde en goed toegankelijke overheidsarchieven. Naast hun belang als geheugensteun en historische bron hebben archieven een functie in de rechtsstaat.

Sinds de Middeleeuwen hebben in ons land vele en uiteenlopende organisaties in de publieke én private sector archieven aangelegd. Ze zijn voor een belangrijk deel bewaard gebleven. Door hun omvang en hun gevarieerde inhoud bieden zij een schat aan kennis en informatie. De talloze grote en kleine historische publicaties die er verschijnen zijn voor het merendeel op archiefbronnen gebaseerd. Of het nu gaat om 18de-eeuwse slavenhandel of de ondergang van hele industrietakken in de tweede helft van de 20ste eeuw, de archieven bevatten er informatie over die nergens anders is te vinden.

Tot voor kort kwam het grote publiek vooral indirect, namelijk via de historische publicaties, met de inhoud van archieven in aanraking. Het aantal personen dat zelf in archieven onderzoek wilde doen, was beperkt. Lang waren er eigenlijk slechts twee categorieën archiefgebruikers, professionele historici en genealogen. De laatste decennia wendt een steeds gevarieerder publiek zich tot archieven, met gevarieerdere vragen. De functie van het archiefwezen is in te spelen op deze vragen en het aanwezige materiaal over heden en verleden (inter)actief aan het publiek beschikbaar te stellen. Historisch onderzoek raakt steeds fijner vertakt, met onderzoek naar de geschiedenis van migranten als jongste loot aan de stam. Wetenschappelijke onderzoekers hebben gezelschap gekregen van amateur-historici en mensen die een strikt persoonlijke interesse in de geschiedenis van hun straat, buurt, woonplaats, streek of bevolkingsgroep najagen.

Om ook daar beter aan tegemoet te komen laat ik een concept uitwerken voor een omgeving waarbinnen mensen (inter)nationale actuele gebeurtenissen in een historisch perspectief kunnen beleven. De noemer waaronder dit concept wordt uitgewerkt is de «Boulevard van het Actuele Verleden». In paragraaf 2.6 kom ik hier nog op terug.

Bepaalde publieksgroepen, en ik doel hierbij op migranten, hebben specifieke vragen aan archieven. Tweede en derde generaties willen weten waar hun voorouders vandaan komen of hoe hun ouders of grootouders naar Nederland zijn gemigreerd. Wanneer het gaat om bijvoorbeeld een «gedeelde geschiedenis» tijdens de koloniale periode bieden de archieven een grote rijkdom aan materiaal dat nog maar nauwelijks is ontsloten op thema's waar migranten, migrantenorganisaties en onderwijs behoefte aan hebben.

In andere gevallen zijn nieuwkomers vaak nog onzichtbaar in de archieven. Om hier verandering in te brengen heeft het Stadsarchief van Dordrecht samen met de Turkse Stichting Tuana gegevens over de herkomst van de Turkse Dordtenaren bijeengebracht. Dankzij dit unieke project kunnen de kinderen en kleinkinderen van deze van oorsprong Turkse gastarbeiders middels foto's, verhalen, documenten en film in het archief van hun geschiedenis kennisnemen.

Op de studiedag die de DIVA onlangs besteedde aan archieven en het cultuurgoed van migranten bleek dat het de hoogste tijd is dat archiefinstellingen actiever worden om het erfgoed dat nieuwkomers individueel en in verenigingsverband hebben gevormd, veilig te stellen, dat wil zeggen te verzamelen en toegankelijk te maken. Een landelijke enquête die DIVA onlangs uitvoerde laat zien dat slechts 9 procent van de archiefinstellingen een actief beleid voert om migranten en hun nazaten als publieksgroep te bereiken. Terecht ziet DIVA het als haar taak meer samenhang te brengen in de archiefprojecten rondom migranten en het voortouw te nemen bij het bevorderen van de vereiste deskundigheid in de sector.

Een groot deel van de nieuwe vraag wordt door de ICT-ontwikkelingen gedreven. Het snelst groeit op dit moment de vraag om dwars door de bestanden van diverse archieven heen te kunnen zoeken op familienaam, straat of perceel. Verwacht wordt dat deze mogelijkheid publieksvriendelijk wordt aangeboden. En publieksvriendelijkheid brengt een zekere mate van uniformiteit met zich mee.

Ook het onderwijs ontwikkelt zich de laatste jaren tot een belangrijke gebruikersgroep. De Raad voor Cultuur verwacht dat deze vraag uit het onderwijs nog verder zal toenemen. Ik ben dit met de Raad eens. Zowel de komst van het Studiehuis als de op stapel staande aanpassing van het geschiedenisonderwijs, waarvoor de rapporten van de commissies-De Wit en -De Rooy de basis hebben gelegd, zullen de afstand tussen archieven en onderwijs verkleinen. Tot de eindtermen van de tweede fase van het voortgezet onderwijs behoort de vaardigheid om met historische bronnen om te gaan. In de basisvorming is het onderzoeken van de eigen omgeving één van de kerndoelen. Daar hoort het verleden van die omgeving bij. Ook voor leerlingen van het basisonderwijs wordt materiaal ontwikkeld, zoals het lespakket Stamboom in de klas van het Centraal Bureau voor Genealogie.

Het genealogisch onderzoek heeft een zodanige vlucht genomen dat deze categorie archiefgebruikers afzonderlijk vermelding verdient. Al was het maar omdat amateur-genealogen in veel gevallen de resultaten van hun onderzoek aan latere onderzoekers ter beschikking stellen. Op die manier lopen de categorieën van genealogische onderzoekers en archiefvrijwilligers in elkaar over.

De toegenomen vraag naar het verleden is slechts gedeeltelijk het resultaat van marketing, promotie of reclame, hij heeft zich in belangrijke mate autonoom ontwikkeld. Het ontslaat de aanbieders van het verleden niet van de plicht om een helder inzicht te vormen in de samenstelling van die vraag. Er zijn verschillende categorieën vragers en zij hebben verschillende soorten vragen. Inzicht hierin is niet alleen nodig om adequaat aan de wensen van de afzonderlijke publiekscategorieën te kunnen voldoen maar ook om de vraag in de toekomst verder te kunnen ontwikkelen. Op dit moment is het beeld van de aard van de vraag en de samenstelling van de diverse publieksgroepen nog diffuus. Voor de erfgoedsector klemt dit temeer omdat de publieke taakstelling en bekostiging deze sector van de tucht van de markt afschermen. Naar mijn idee ligt het op de weg van DIVA om onderzoek te entameren naar de vraag naar historische informatie.

Ook al zijn er de laatste jaren zeker ontwikkelingen ten goede, toch ben ik van mening dat de archiefinstellingen onder de huidige omstandigheden onvoldoende in staat zijn om aan de toegenomen vraag tegemoet te komen. De zichtbaarheid van de archieven binnen het historische aanbod in het algemeen en het erfgoedaanbod in het bijzonder schiet tekort. Daarmee blijft het publieke kapitaal dat in de archieven ligt opgeslagen, onvoldoende benut.

2. De handschoen opgepakt

Natuurlijk zijn er oorzaken aan te geven waarom onze archiefschatten onvoldoende worden benut. Om te beginnen sluiten archieven, in de vorm waarin ze bewaard worden, maar zelden aan op de vragen die het publiek er aan stelt. Deze vorm is bepaald door de oorspronkelijke functie van elk archief, namelijk die van hulpmiddel bij de bedrijfsvoering van een instelling of persoon. Dergelijke administraties zijn dikwijls gecompliceerd en moeilijk te begrijpen, zeker wanneer ze eeuwen oud zijn. Wil het hedendaagse publiek van archieven gebruik kunnen maken, dan moeten de archieven worden ondergebracht bij een instelling met een goed geoutilleerde publieke dienstverlening. De rijksorganen en de provincies hebben hun historische archieven bij rijksarchiefbewaarplaatsen in de provinciehoofdsteden ondergebracht. Daar staat een rijksarchivaris of directeur aan het hoofd die een staf tot zijn beschikking heeft. Voor gemeenten en waterschappen ligt het anders. Zij zijn wettelijk verplicht om hun archieven te bewaren, maar op dit moment heeft ongeveer veertig procent van de waterschappen en de helft van de gemeenten zijn archieven nog niet bij een professioneel uitgeruste dienst ondergebracht.

Een ander probleem is dat gegevens over historische onderwerpen meestal op verschillende plaatsen gezocht moeten worden, niet alleen in uiteenlopende archieven die over verschillende archiefbewaarplaatsen zijn verspreid, maar ook over musea, gespecialiseerde documentatie-instellingen of vindplaatsen in de particuliere sector. Bovendien zoekt een geïnteresseerde niet naar archieven maar naar historische bronnen. Vaak zijn die van papier, soms gaat het om audiovisueel materiaal dat weer bij andere erfgoedinstellingen is ondergebracht. Ik vind het op de weg van archiefinstellingen liggen om over het voetlicht te brengen wat waar te vinden is.

Thans bieden vooral de ICT-ontwikkelingen uitgelezen kansen om in de hierboven geschetste toestand verandering te brengen en de archieven op vraaggerichte wijze te ontsluiten. Deze vertaalslag vraagt van de archiefinstellingen een zware en ongetwijfeld kostbare inspanning. Het op een website zetten van de archiefcatalogus is nog een betrekkelijk eenvoudige stap. Al wat ingewikkelder is het om te bepalen welke archiefstukken onder de scanner gelegd moeten worden met het doel om ze on line ter inzage te geven. Daarvoor is inzicht in de vraag van publiek en gebruikers nodig. En wanneer het gaat om de opzet van zoekstructuren en het aan elkaar koppelen van systemen van meerdere archiefbewaarplaatsen, moeten zwaarwegende keuzes worden gemaakt met langdurige consequenties. Keuzes die alleen in hechte samenwerking tussen archiefinstellingen én andere erfgoedinstellingen tot stand kunnen komen. Om deze uitdaging tot een goed einde te brengen, wordt van de archiefinstellingen een helder inzicht in de behoeften per gebruikerscategorie gevraagd – ik stipte het hierboven al aan. Vervolgens zullen, analoog aan hetgeen het publiek van de bibliotheken gewend is, de toegangen tot de archieven on line raadpleegbaar moeten zijn. Voor gebruikers zou het een enorm voordeel zijn om alle op elkaar aansluitende archieven van gemeenten, waterschappen, kerken, families, bedrijven, historische foto- en prentcollecties, et cetera uit één gebied bij elkaar te vinden. Wanneer de archiefwereld de vraag naar historische gegevens langs deze weg ontwikkelt, neemt het maatschappelijk profijt van de bewaarde acta enorm toe.

In de afgelopen maanden is in de archiefwereld uitvoerig gediscussieerd hoe aan de toegenomen publieksvraag en de uitdaging van ICT het hoofd te bieden. Duidelijk is dat dit van alle betrokken partijen een forse investering vraagt in menskracht, middelen en kennis. Zijn er daarnaast veranderingen in de inrichting van het archiefbestel denkbaar waarvan verbeteringen te verwachten vallen? Op dit punt werden tijdens de recente discussieronde vier suggesties steeds weer geagendeerd:

– formuleer wettelijke regels voor de dienstverlening aan het publiek, in de vorm van een voorgeschreven niveau waarop historische archieven toegankelijk moeten zijn (paragrafen 2.1 en 2.2);

– leg het beheer van alle overheidsarchieven bij het Rijk en maak de gemeenten alleen verantwoordelijk voor de dienstverlening aan het publiek (paragraaf 2.3);

– ontwikkel een beleid dat instellingen op het gebied van historische documentatie en informatie prikkelt om hun krachten te bundelen (paragrafen 2.4, 2.5 en 2.6);

– richt het toezicht op het archiefwezen anders in, daarbij ook rekening houdend met de eisen voor ICT en digitalisering (paragraaf 2.7).

Over deze oplossingen heb ik uitvoerig overleg gevoerd met vertegenwoordigers van de andere bestuurslagen en het archiefwezen. Dit heeft mij tot mijn opvattingen gebracht over de geagendeerde suggesties.

2.1. Dienstverlening aan het publiek

Er zijn archiefinstellingen die de laatste jaren al stappen naar het publiek hebben gezet en hun culturele vermogen meer toegankelijk maken. Ik denk hierbij aan ruimere openingstijden, tentoonstellingen, lespakketten voor scholen en activiteiten gericht op migranten. Zo doende richten de instellingen zich zowel op een vergroting als een verbreding van hun publiek. Vergroting van het publiek houdt in dat in de toekomst jaarlijks meer mensen in staat moeten zijn actief naar archiefgegevens te zoeken. Met verbreding wordt bedoeld dat producten van archiefdiensten op de wensen van uiteenlopende publieksgroepen worden afgestemd. Zoals publieksgroepen die wel in historische informatie geïnteresseerd zijn, maar daar anders dan door onderzoek kennis van willen nemen.

Er wordt volop gebruik gemaakt van ICT. De meeste archiefdiensten zijn op dit terrein op een of andere manier actief. In ieder geval hebben zij een website. Wat daarop te vinden is verschilt kwalitatief en kwantitatief van inhoud. Een enkele site beperkt zich tot datgene wat tot nu toe op een papieren folder staat. Meestal wordt echter ook inhoudelijke informatie geboden over de collectie of onderdelen daarvan. Veelal betreft het persoonsgegevens. Zo werkt de Rijksarchiefdienst al jaren aan het systeem Genlias, waardoor het binnenkort mogelijk is alle huwelijken die tussen 1811 en 1922 in Nederland gesloten zijn te achterhalen. Sommige archiefdiensten bieden nog veel meer andere gegevens over personen uit de meest uiteenlopende bronnen, zoals procesdossiers, notariële akten, bemanningslijsten van schepen en bevolkingsadministratie. Een ander thema waarover langs digitale weg gegevens zijn te vinden is de woonomgeving. Onder auspiciën van DIVA en in samenwerking met het Kadaster wordt op dit moment gewerkt aan het project woonomgeving. Om te beginnen moet het daardoor mogelijk worden gegevens uit het begin van de 19e eeuw te vinden over ieder bestaand pand. Het is de bedoeling dat deze database langzamerhand wordt gevuld met veel meer gegevens. Met name afbeeldingen van vroegere situaties, zoals oude prenten en foto's, bouwtekeningen, gegevens over bewoners en eigenaren, ook van vóór de 19e eeuw, interieurbeschrijvingen en zo meer.

De reactie van het publiek op deze digitale initiatieven is zonder meer stormachtig te noemen. Zo telde de website van het Ryksargyf yn Fryslân in 2000 maar liefst 270 000 bezoeken, vijftien maal zo veel als het aantal bezoeken aan de studiezaal. Bleven die virtuele bezoekers bij de homepage hangen? Integendeel, gemiddeld bedroeg het aantal aangeklikte pagina's 26. Lieten zij het bij een virtueel bezoek? Neen, DIVA maakt melding van een ander onderzoek waaruit blijkt dat internettoepassingen het aantal bezoekers aan studiezalen met zo'n 20% hebben doen toenemen.

De perspectieven die met de inzet van ICT worden geboden, zijn dus veelbelovend. Ook voor de collectiemobiliteit is dit van belang. Maar toch worden die op dit moment nog maar beperkt waargemaakt. De wijze waarop archiefmateriaal langs digitale weg aan het publiek wordt gepresenteerd is nog erg aanbodgericht.

Afzonderlijke instellingen laten zien wat zij in huis hebben. Daarbij richten zij zich wel op de meest gestelde vragen, maar meestal is het niet mogelijk dwars door de gegevens van de afzonderlijke instellingen heen te zoeken. Meer samenwerking tussen archiefbeherende instellingen, en ook andere beheerders van cultureel erfgoed is daarvoor dingend nodig. Evenals standaardisering.

Daarnaast richten de digitale inspanningen zich nog maar op een klein deel van het totale Nederlandse archiefbezit. Veelal zijn het de grotere archiefbeherende instellingen die veelgevraagde gegevens uit hun collectie op een dergelijke wijze aanbieden aan het publiek. In ieder geval gebeurt dat meestal niet bij de 40 procent van de gemeenten die niet over een professionele archiefdienst beschikken.

Hierboven stelde ik al dat een brede digitale ontsluiting van archieven aanzienlijke investeringen met zich meebrengt en dat het maatschappelijke profijt van archiefgegevens er enorm door zal toenemen. Duidelijk is eveneens dat, ook zonder de ontwikkeling van een digitaal archiefnetwerk waarin alle problemen van standaardisatie en koppeling geïntegreerd worden aangepakt, de archiefinstellingen door zullen gaan met het inrichten van digitale toegangsmogelijkheden. Versnippering, vertraging en verlies aan effectiviteit en efficiency liggen dan in het verschiet. Om dit risico in te dammen is het van groot belang dat de beleidskaders van digitale archiefontsluiting op alle overheidsniveaus in hoge mate uniform zijn. Het is daarom mijn voornemen dit samen met de mede-overheden te stimuleren. De betrokken overheden moeten zich hiervoor gezamenlijk verantwoordelijk voelen. Ik wil dit bewerkstelligen door hierover met het IPO, de VNG en de UvW afspraken te maken in het al eerder genoemde convenant. Hierover meer in hoofdstuk 3.

2.2. Kwaliteitsstandaard

In de twee adviezen die zijn uitgebracht, en ook in de discussies die op basis daarvan zijn gevoerd, werd telkens weer de wens uitgesproken van kwaliteitsnormen voor de dienstverlening bij het beschikbaar stellen van archieven aan het publiek. Uitdrukkelijk is daarbij gesteld dat die normen ook zouden moeten bepalen op welk niveau het publiek toegang moet kunnen krijgen tot archieven, ook langs digitale weg. Van verschillende zijden is er zelfs op aangedrongen die normen wettelijk vast te stellen.

Ik zie een kwaliteitsstandaard voor publieke dienstverlening als een belangrijk instrument om het publieksbereik van de archieven te vergroten en het publieke profijt van onze archiefkilometers op te voeren. Normen die breed maatschappelijk worden aanvaard en aansluiten bij het niveau van dienstverlening dat in soortgelijke sectoren op het terrein van de informatievoorziening bestaat, zoals in het bibliotheekwezen. Hoe tot zo'n standaard te komen? Er bestaan wettelijke regels voor de ontsluiting van afzonderlijke archieven. Hoe die toegangen en de gegevens die zij bevatten aan het publiek moeten worden gepresenteerd is echter niet voorgeschreven. Het doorspitten van honderdduizenden beschrijvingen van vele duizenden afzonderlijke archieven is geen redelijk middel om veelgevraagde gegevens, zoals over personen en woonomgeving, te achterhalen. Die gegevens zijn dikwijls over meerdere archiefbewaarplaatsen en daarbinnen over verschillende archieven verspreid.

Duidelijk zou moeten worden welke inspanningen van burgers wel verwacht mogen worden en aan welk niveau van dienstverlening door iedere beheerder van openbare archieven redelijkerwijs voldaan moet worden. Mogen hiervoor kosten aan de burger in rekening worden gebracht en vanaf welk niveau van dienstverlening? Dit vormt vervolgens de basis waarop kwaliteitsnormen kunnen worden ontwikkeld. Dit kan vanuit het archiefveld zelf gebeuren. Zoals gezegd, moet daarbij dan wel de blik gericht zijn op wat in vergelijkbare sectoren aan dienstverlening wordt geleverd.

DIVA is reeds met deze ontwikkeling gestart. Om deze ontwikkeling tot een goed einde te brengen ben ik bereid om hieraan mijn bijdrage te leveren en middelen beschikbaar te stellen. Ik wil hiervoor aan DIVA de opdracht geven een onderzoek te laten uitvoeren waarin zowel duidelijk moet worden wat het begrip toegankelijkheid voor het archiefwezen inhoudt en wat op basis daarvan een goede norm is om te hanteren. Daarbij zal ook een beeld verkregen moeten worden van de kosten die met realisering van het gewenste niveau van dienstverlening gemoeid zouden zijn, het digitale aspect daarbij uiteraard inbegrepen. Deze opdracht aan DIVA wil ik gezamenlijk met de andere overheden formuleren. Afspraken daarvoor wil ik maken in het eerder genoemde convenant. De kosten voor dit onderzoek neem ik voor mijn rekening. Is een kwaliteitsstandaard eenmaal ontwikkeld, dan wil ik bezien hoe ermee om te gaan.

Zowel de Raad voor Cultuur, als het IPO, als vertegenwoordigers van een groot aantal gemeenten hebben in de achter ons liggende periode gepleit om een kwaliteitsstandaard voor de publieke toegankelijkheid in de wet vast te leggen. Ik acht het echter niet gewenst om vooraf te stellen dat nog te formuleren normen wettelijk zullen worden voorgeschreven. Los daarvan wijs ik nu al op het gevaar dat dergelijke normen al snel als een maximum-niveau opgevat zouden kunnen gaan worden, waardoor ze eerder remmend dan stimulerend zouden werken. Het is juist gewenst dat bij het formuleren van normen de nodige schakeringen in acht worden genomen en ook met verschillende doelstellingen rekening wordt gehouden. Voor sommige doelen, zoals het waarborgen van de democratische controle op het overheidshandelen, kunnen andere normen gewenst zijn dan voor doelen die gericht zijn op meer cultuurbereik. Mogelijk is de suggestie van het IPO bruikbaar om voor archiefbewaarplaatsen een soort sterren-systeem te ontwikkelen. DIVA heeft hier eerder al mee geëxperimenteerd en staat hier positief tegenover. Ook de manier waarop in het bibliotheekwezen thans aan de ontwikkeling van basisbibliotheken wordt gewerkt mag bij het onderzoek niet uit het oog worden verloren.

Ik acht het wel wenselijk dat in het onderzoek naar de normering, behalve aan het kostenaspect, ook aandacht besteed wordt aan de vraag op welke manier bereikt kan worden dat deze normen ook worden nageleefd door iedereen die de zorg en verantwoordelijkheid heeft voor archieven.

Met een kwaliteitsstandaard in de hand kunnen gemeenten en waterschappen in hun regio des te krachtiger door de provincies op de kwaliteit van hun dienstverlening worden aangesproken. Ik verwacht dat een kwaliteitsstandaard die in zelfregulering tot stand is gekomen belangrijk aan de vraaggerichte ontsluiting van archieven zal bijdragen.

2.3. Verdeling van verantwoordelijkheden

De Raad voor Cultuur heeft de vraag opgeworpen of kwaliteitsverbetering op het gebied van dienstverlening bereikt kan worden door af te stappen van het uitgangspunt dat al bestaat sinds de Archiefwet 1918, namelijk dat elke overheidslaag blijvend verantwoordelijk is voor archiefbeheer. De Raad heeft een verdeling van de verantwoordelijkheden bepleit die veel weg heeft van hoe in Nederland inhoud is gegeven aan de zorg van de overheid voor de podiumkunsten. In de optiek van de Raad zouden gemeenten en waterschappen de lokale publieke dienstverlening van de archieven voor hun rekening moeten nemen, terwijl de verantwoordelijkheid voor het beheer van alle archieven aan het Rijk toe zou moeten vallen. Van zo'n verdeling van verantwoordelijkheden verwacht de Raad een grotere samenhang binnen het archiefbestel, duidelijkheid in verantwoordelijkheden, een betere inzet van deskundigheid en financiële middelen, en een betere dienstverlening aan het publiek.

Dit pleidooi van de Raad om de back-office van de archiefdiensten – bewaren en passieve toegankelijkheid – vergaand te scheiden van de front-office – het publieke loket – heeft bij de discussieronde over het archiefbestel weinig tot geen instemming ontmoet. Het algemene gevoelen was dat de doelstellingen die de Raad noemt – en die breed onderschreven worden – heel goed gerealiseerd kunnen worden zonder zo'n ingrijpende herschikking van verantwoordelijkheden. Ik voeg hieraan toe dat door gemeenten niet op prijs werd gesteld dat ze de verantwoordelijkheid voor een deel van hun eigen geschiedenis en identiteit kwijt zouden raken, terwijl wel van ze verwacht zou worden de publieke dienstverlening hiervan te organiseren. Ik heb dan ook het volste vertrouwen dat de kwaliteit van de publieke dienstverlening van archieven kan worden opgevoerd zonder het Rijk met het beheer van alle archieven en de gemeenten louter met de presentatie ervan te belasten.

2.4. Krachtenbundeling

Dat het Rijk en de afzonderlijke gemeenten en waterschappen ieder verantwoordelijk blijven voor het beheer én de toegankelijkheid van hun historische archieven, hoeft niet te betekenen dat de versnippering in het beheer en het beschikbaar stellen van archieven op dezelfde voet moet doorgaan als nu nog grotendeels het geval is. Vanuit hun eigen verantwoordelijkheid kunnen zij samenwerking zoeken met anderen. Dat is niet alleen wenselijk maar ook noodzakelijk. Digitale toegankelijkheid en educatie zijn hierboven al genoemd als terreinen voor samenwerking. Maar ook op het terrein van beheer is door krachtenbundeling veel winst te behalen. Goed archiefbeheer houdt niet op met het opbergen van archieven volgens de wettelijke regels. Voor een voortdurende conservering is meer nodig en de ontwikkelingen op dit terrein staan niet stil.

Toereikende conserveringsdeskundigheid kan niet bij elke archiefinstelling afzonderlijk voorhanden zijn. Soms is zelfs internationale samenwerking geboden, bijvoorbeeld bij de aanpak van de problematiek van de duurzaamheid. Daarbij gaat het niet alleen om papieren informatiedragers, maar ook om audiovisuele conservering en digitaal materiaal.

Wil er in het archiefwezen op al deze punten een belangrijke kwaliteitsslag gemaakt worden, zullen naar mijn mening in de eerste plaats de krachten moeten worden gebundeld. Hiermee is niet gezegd dat er overal per se grootschaliger instellingen tot stand moeten komen. Hoewel ik van mening ben dat dit tot op zekere hoogte onvermijdelijk is. Mijn beleid om rijksarchieven op te laten gaan in regionale historische centra mag in dit licht bezien worden. Maar er zijn nog vele andere manieren waarop de krachten gebundeld kunnen worden. Zo doen binnen het Actieplan Cultuurbereik ook archiefdiensten mee. Voorbeelden hiervan zijn de «heemkundemarkt» in Heerlen en het samenwerkingsproject «Land in Zicht» in de provincie Noord-Holland.

Verder heeft het archiefwezen met de oprichting van DIVA een staaltje van krachtenbundeling in de meest brede zin laten zien. Voor wat betreft het historische archiefwezen zie ik in DIVA vooral een forum waarop archiefbeherende instellingen kunnen bepalen op welke terreinen en voor welke doelstellingen branche-brede samenwerking noodzakelijk is. Vervolgens kan DIVA de opgezette samenwerkingsprojecten coördineren. Dit gebeurt bijvoorbeeld ten aanzien van de lopende archiefprojecten rondom migranten. Ook heeft DIVA normen ontwikkeld voor de openstelling van archieven. Ten slotte kan DIVA met de andere erfgoedkoepels erfgoed-brede samenwerking tot stand brengen.

Rol van de provincies

Hoewel provincies zelf geen beherende taak hebben ten aanzien van historische archieven (hun eigen archieven worden immers door het Rijk beheerd), spelen zij een belangrijke rol bij het tot stand brengen van kwaliteitsverbetering. Zij deden dat tot nu toe vooral vanuit hun toezichtstaak, door kleinere gemeenten en waterschappen te stimuleren zich aan te sluiten bij streekarchieven. Deze ontwikkeling wordt door de provincies op allerlei manieren gestimuleerd, met adviezen, expertise en projectsubsidies. Bij de meeste provincies bestaat de ambitie om de «witte plekken» op de archiefkaart weg te werken door de vorming van zeer goed geoutilleerde streekarchieven die op basis van vrijwilligheid met andere archief- en/ of culturele instellingen in de regio samenwerken. Ik zie voor de toekomst een belangrijke taak voor de provincies om gemeenten te blijven betrekken bij nieuwe of andere archiefdiensten. Het pleidooi van het IPO voor wettelijke kwaliteitsnormen voor publieke dienstverlening is mede ingegeven door de verwachting dat zo'n stelsel tot volledige archiefdekking zou leiden. Ik van mijn kant heb de verwachting dat de toegenomen vraag van de verschillende publiekscategorieën in combinatie met de ontwikkeling van een kwaliteitsstandaard een dusdanige dynamiek zal ontwikkelen dat het voor lokale overheden steeds bezwaarlijker zal worden om stil te blijven zitten. Op welke manier vervolgens aan de vraag tegemoet gekomen wordt, is een zaak van gemeentelijke autonomie.

Het zou jammer zijn wanneer in een provincie wel een dekkend net van grotere en kleinere archiefdiensten bestond, maar deze geheel los zouden opereren van de rest van het erfgoedveld. Meer nog dan tot nu toe hebben provincies aangegeven bereid te zijn bij te dragen aan meer samenwerking tussen archiefinstellingen en de rest van de erfgoedsector. Provincies kunnen gemeenten, erfgoedinstellingen en eventueel ook bibliotheken actief samenbrengen om samenwerking op gang te brengen of te houden. Ze hebben de laatste jaren regelmatig laten zien dat ze door startof projectsubsidies beschikbaar te stellen, obstakels tussen partijen kunnen wegnemen – iets wat in de toekomst naar ik hoop zal worden voortgezet. De inzet van de provincie moet echter in een groter verband worden gezien, namelijk binnen het cultuurbeleid van de gezamenlijke overheden. Ook dit hoop ik in het af te sluiten convenant op te nemen.

In het geval van gemeentelijke herindeling zijn provincies in de positie om het archiefthema op de agenda van de nieuwe gemeente te zetten. Bovendien zijn zij bij uitstek geëquipeerd om het erfgoed-brede karakter van samenwerkingsverbanden te bewaken, bijvoorbeeld met de middelen uit het programma Erfgoed Bereikbaar.

Regionale historische centra

Een vergaande vorm van krachtenbundeling is het oprichten van regionale historische centra door integratie van archiefinstellingen onderling of met andere culturele instellingen. Bedoeling daarvan is ondermeer om via schaalvergroting te komen tot collectiebeherende instellingen die over voldoende mensen en middelen beschikken om aan de vraag naar betere toegankelijkheid te voldoen en werkelijk publiekgericht kunnen gaan werken. Een voorwaarde scheppende operatie dus, schaalvergroting is geen doel op zichzelf maar een middel om tot die betere dienstverlening te komen Deze historische centra zouden breder van opzet moeten worden en bredere taken op zich moeten nemen. Breder van opzet door niet alleen archiefinstellingen als partner te vinden maar ook andere erfgoedinstellingen die eenzelfde ambitie hebben als zij. Bredere taken in de vorm van historische informatietaken. Ze zouden naast de informatie op basis van de eigen collectie, ook informatie moeten geven over alle historische bronnen van de regio. Ze zouden zich niet alleen moeten richten op het publiek dat zelf tot onderzoek doen bereid is maar ook andere informatiekanalen moeten gebruiken om andere publieksgroepen te bereiken en daar ook actief naar op zoek gaan.

Ik streef er naar om de rijksarchieven in dergelijke regionale historische centra op te laten gaan. In een aantal provincies lijkt het ook te lukken om dat bredere verband te vinden zoals in Flevoland, Friesland en Limburg. Ik hoop dat een dergelijke ontwikkeling ook in andere provincies mogelijk is, ook in die waar het rijksarchief al deel uitmaakt van een regionaal historisch centrum.

De term regionale historische centra is een werktitel voor het proces om tot dergelijke instellingen te komen, hij is niet alleen voorbehouden aan instellingen waar een rijksarchief aan is verbonden. Naast de centra waaraan het rijk deelneemt komen er centra met een andere samenstelling en de bestaande centra zullen nieuwe partners vinden. Het is een proces dat een steeds wisselend landschap te zien zal geven. Er ligt geen blauwdruk klaar voor een dekkend net van regionale historische centra, streekarchieven, gemeente- en waterschapsarchieven. Iedere tijd en iedere provincie en regio zal, gegeven de omstandigheden en de wensen van het publiek, een wat andere infrastructuur nodig vinden. Maar een versterking van de historische infrastructuur is overal nodig al was het maar als voorwaarde voor een betere benutting van het kapitaal in de archieven.

Niet alleen voor provincies is de rol weggelegd als leverancier van ondersteuning, adviezen en prikkels. Ook de sterkere regionale historische centra komt een ondersteunende functie toe. Zij moeten in staat zijn streekarchieven en kleinere gemeente- en waterschapsarchieven met adviezen en diensten ter zijde te staan. Provincies kunnen deze ondersteuning door de regionale historische centra op hun beurt bevorderen door met middelen te participeren, bijvoorbeeld door bij het regionaal historisch centrum een educatie medewerker te betalen ten behoeve van de kleine instellingen in de omgeving.

2.5. Rechtsvorm

De vorming van regionale historische centra heeft de vraag meegebracht welke rechtsvorm hiervoor de voorkeur verdient. Voor de centra in de provinciehoofdsteden is de voorkeur tot nog toe uitgegaan naar de instelling van openbare lichamen met eigen rechtspersoonlijkheid op grond van de Wet Gemeenschappelijke Regelingen (WGR). De deelnemende partners benoemen de bestuursleden. Het besturingsinstrumentarium wordt in een gemeenschappelijke regeling vastgelegd, waarbij rekening wordt gehouden met de cultuurnotacyclus. De Raad voor Cultuur heeft gewaarschuwd dat bij bestuurlijke vormgeving op basis van de WGR de besluitvorming omslachtig en minder transparant is, dat de bestuurssamenstelling gebaseerd is op afspiegeling en niet op deskundigheid, en vooral dat deze rechtsvorm het onmogelijk maakt voor niet-overheidsorganen om op basis van gelijkwaardigheid tot regionale historische centra toe te treden. Ook mw. Van Diepen wees er in het rapport Archieven in de etalage al op dat bij samenwerking of fusies van overheidsarchieven met particuliere instellingen, waarbij zowel Rijk, provincie, gemeenten en particulieren als bestuurders en financiers optreden, de juridische vorm van een openbaar lichaam binnen een gemeenschappelijke regeling te gecompliceerd kan blijken, hoewel de WGR samenwerking tussen publiek- en privaatrechtelijke rechtspersonen wel degelijk kent.

Een verdergaande oplossing die wel geopperd wordt, is om voor de nieuw te vormen instellingen de stichtingsvorm te kiezen. Daarmee wordt een belangrijke grens overschreden, want bij onderbrenging van archieven in een stichting is zoal niet van privatisering dan toch zeker van verzelfstandiging sprake. Een stichtingsvorm om publieke taken in onder te brengen is in beginsel in strijd met het rijksbeleid. Op zichzelf ben ik geen voorstander van privatisering van archiefinstellingen; daarvoor staan archieven te dicht bij de taakuitoefening van de overheid. Toch lijkt het mij, nu op veel plaatsen in het land historische centra met steeds weer andere deelnemers tot ontwikkeling komen, nuttig een onderzoek te verrichten naar de mogelijke (publiekrechtelijke) rechtsvormen voor archiefbeheer, zonder de bezwaren van de WGR. Zo'n onderzoek zou zeker niet voorbij mogen gaan aan de mogelijke gevolgen van btw-plicht voor de historische centra.

Wanneer alle rijksarchieven in regionale historische centra zijn opgegaan, bestaat, afgezien van het Algemeen Rijksarchief, de Rijksarchiefdienst in feite niet meer. Daar waar historische centra ook de functie hebben van rijksarchiefbewaarplaats blijft mijn Ministerie mede verantwoordelijk, ook financieel.

Het is dan echter niet meer vanzelfsprekend de aansturing daarvan te leggen bij de algemene rijksarchivaris, tevens directeur van het Algemeen Rijksarchief, zoals nu het geval is. Ook zal duidelijk moeten worden welke juridische status het Algemeen Rijksarchief dan het beste kan hebben. Ik ben voornemens deze vragen in te brengen in het voorgenomen onderzoek naar de meest wenselijke rechtsvormen voor archiefbeheer.

Afhankelijk van de uitkomsten van het onderzoek en de conclusies die daaraan verbonden worden, zal de Archiefwet 1995 moeten worden aangepast.

2.6. Nationaal Archief

Graag maak ik van de gelegenheid gebruik om u te informeren over een aantal zaken die op dit moment rond een toekomstig Nationaal Archief spelen. Binnen het archiefwezen bestaat de wens dat een Nationaal Archief een bredere taak krijgt dan nu. Naast bewaarplaats van de archieven van de centrale overheid zal dit Nationaal Archief een informatiecentrum worden voor de nationale geschiedenis en de rol van Nederland in de wereld. Daarnaast moet het een kenniscentrum worden op het gebied van nieuwe methodes van archiefbeheer en -toegang, waarvan het gehele archiefwezen profijt van kan hebben. Anderzijds zal het Nationaal Archief ook een taakgebied afstoten, namelijk die van rijksarchiefbewaarplaats in de provincie Zuid-Holland. Die functie past niet in het nationale karakter van de nieuwe instelling. Op dit moment wordt gezocht naar mogelijkheden om ook in Zuid-Holland te komen tot een regionaal historisch centrum, dat tevens de functie heeft van rijksarchiefbewaarplaats in die provincie.

Aan de belangstelling van het publiek voor dicht bij huis liggende zaken als de eigen familie, woning en woonomgeving komen vooral de regionale instellingen tegemoet. De eerste taak van een Nationaal Archief ligt in documentatie en informatie over ontwikkelingen van nationale en internationale betekenis. Nationaal gaat het vooral om de uitbouw van de parlementaire democratie en de opbouw van de verzorgingsstaat in de laatste twee eeuwen en internationaal om de belangrijke rol van Nederland bij ontwikkelingen in landen buiten Europa in de 17de en 18de eeuw. De collecties van een Nationaal Archief kunnen ook een bijzondere rol spelen voor migranten, namelijk waar ze de betrekkingen van Nederland met hun land van herkomst in een historisch kader kunnen plaatsen.

Doordat veel landen steeds meer tot culturele samenwerking willen komen, wint een Nationaal Archief aan belang als speler op het terrein van internationaal cultuurbeleid. Ook de internationale samenwerking bij het oplossen van problemen op het gebied van archiefbeheer wordt intensiever. Via een Nationaal Archief dient het hele Nederlandse archiefwezen daarvan te profiteren.

Dit alles zal van het Nationaal Archief extra inspanningen vergen. Bij zijn collectie-vorming zal het zich niet meer kunnen beperken tot archieven van overheidsorganen. Ook de particuliere instellingen die vorm hebben gegeven aan ontwikkelingen van nationale betekenis zijn voor het Nationaal Archief potentiële archiefleveranciers. De Raad voor Cultuur heeft de wens uitgesproken dat een Nationaal Archief weer een taak krijgt bij het registreren van particuliere archieven en het verschaffen van informatie daarover.

Voor wat betreft particuliere archieven van nationale betekenis lijkt het mij voor de hand te liggen dat een Nationaal Archief deze taak op zich neemt. Ook zal het permanent aandacht moeten besteden aan het probleem van de selectie. Branche-breed is er een indringende afweging nodig wat van de overweldigende hoeveelheid archiefmateriaal die geproduceerd wordt, bewaard moet blijven.

Zoals het noodzakelijk is dat op regionaal niveau meer samenwerking tussen archiefdiensten en andere instellingen op het gebied van cultureel erfgoed tot stand komt, moet dat ook op nationaal niveau gebeuren. De locatie waar het Nationaal Archief zich bevindt biedt daartoe een unieke gelegenheid. Op die plek terzijde van het Centraal Station in Den Haag bevindt zich een concentratie van historische en culturele documentatie en informatie die verder op de wereld bijna niet voorkomt. Hier zijn naast het Nationaal Archief ook de Koninklijke Bibliotheek, het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum, het Centraal Bureau voor Genealogie en het Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie gevestigd. In mijn brief aan u van 24 september 2001 over het museumbeleid wees ik u al op het plan voor de «Boulevard van het Actuele Verleden». Bij dit plan zijn alle bovengenoemde instellingen betrokken. Gedacht wordt om in het kader van de verbetering en vernieuwing van de openbare ruimte – een verbetering die rond het Centraal Station dringend gewenst is – een voorziening te realiseren waar de Nederlandse cultuurgeschiedenis in zeer wisselende en uiteenlopende facetten toegankelijk wordt gemaakt voor een breed publiek en met name voor het onderwijs.

2.7. Archieftoezicht

Als één van de middelen om de kwaliteit van het archiefwezen te verbeteren, is een andere opzet van het toezicht genoemd. Welke vormen van toezicht gewenst zijn en hoe daar het beste inhoud aan kan worden gegeven, zal uit een onderzoek moeten blijken. Bij dat onderzoek zal aan een aantal aspecten aandacht moeten worden besteed.

Zoals ik u in mijn gezamenlijke brief met de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 16 augustus 1999 al heb gemeld, zal een systeem voor kwaliteitszorg worden ingericht rondom de primaire processen van de overheid en het afleggen van verantwoording hierover. De wijze waarop het overheidshandelen zijn neerslag vindt in archieven maakt hier deel van uit.

Rondom taken en positie van archiefinspecties speelt een aantal discussies. Zo beraad ik mij op de inrichting van een inspectie cultureel erfgoed bij het Rijk, waarin zijn opgenomen de Rijksarchiefinspectie, de Inspectie Cultuurbezit, de Rijksinspectie voor de Archeologie en de inspectietaken voor de monumentenzorg, waarvoor al plannen stonden een inspectie op te richten. Mw. Van Diepen heeft voorgesteld om de provinciale archiefinspecties en de Rijksarchiefinspectie structureel te laten samenwerken en is op termijn voorstander van één onafhankelijke archiefinspectie.

Zowel de Raad als mw. Van Diepen zijn, voor wat betreft de rijksarchieven, voorstander van toezicht op het beheer van de archieven die in archiefbewaarplaatsen zijn ondergebracht, dus in de fase na overbrenging van archieven naar de Rijksarchiefdienst en naar regionale historische centra.

Zeker is dat voor het toezicht op de regionale historische centra in de provinciehoofdsteden een nieuw arrangement nodig is. Dit omdat binnen één regionaal historisch centrum slechts een deel van de archieven onder toezicht staat van de provinciale inspectie, terwijl voor het rijksdeel geen toezicht is geregeld.

3. Tot besluit

Samenvattend constateer ik dat de archiefinstellingen onder de huidige omstandigheden onvoldoende in staat zijn om aan de toegenomen vraag naar historische informatie tegemoet te komen. Daardoor blijft het publieke kapitaal dat in de archieven ligt opgeslagen, onvoldoende benut.

Om aan de toegenomen publieksvraag en aan de uitdaging van ICT het hoofd te bieden, vraagt van alle betrokken partijen, overheden en instellingen een forse investering in menskracht, middelen en kennis. Om deze investeringen gericht met alle betrokkenen te kunnen doen zal helder moeten zijn waar we precies naar streven. Welke normering is de juiste, wat zijn de goede standaarden voor publieksbereik?

Daarom acht ik het noodzakelijk dat de beleidskaders van digitalisering en ontsluiting op alle overheidsniveaus in hoge mate uniform zijn. Hierover wil ik met het IPO, de VNG en de UvW als vertegenwoordigers van de mede-overheden afspraken maken over hoe hiertoe te komen.

Een kwaliteitsstandaard voor publieke dienstverlening zie ik als een belangrijk instrument om het publieksbereik van de archieven te vergroten. Zo'n standaard kan het beste in zelfregulering worden ontwikkeld. Voor het beleidskader en de ontwikkeling van de kwaliteitsstandaard wil ik de vereniging DIVA de opdracht verlenen. Is een kwaliteitsstandaard eenmaal ontwikkeld, dan moet worden bepaald op welke wijze en tot welk niveau de publieke toegankelijkheid voor de archieven die aan de zorg van overheden is toevertrouwd, gerealiseerd wordt.

Meer in het algemeen ben ik van mening dat de huidige spreiding van verantwoordelijkheden voor archiefbeheer en -toegang over de vier overheidslagen gehandhaafd dient te blijven. De meningen van de mede-overheden hebben mij in deze mening gestaafd.

Ik acht het noodzakelijk dat in het archiefbestel de krachten gebundeld worden.

Hiermee is niet gezegd dat er overal per se grootschaliger instellingen tot stand moeten komen. Evenmin bestaat er een blauwdruk voor een landelijk dekkend net van historische centra. Als het gaat om krachtenbundeling, zie ik een belangrijke rol weggelegd voor provincies, ook waar het gaat om samenwerking tot stand te brengen tussen archiefinstellingen en de rest van de erfgoedsector. Om een aanzet voor de bovengenoemde ontwikkelingen te geven en de mogelijkheden ervan te onderzoeken stel ik middelen beschikbaar voor samen met het IPO, de VNG en de UvW te bepalen pilots (zie paragraaf 3.1). Het aangekondigde convenant moet de uitwerking hiervan vastleggen.

Nu op veel plaatsen in het land regionale historische centra met steeds weer andere deelnemers tot ontwikkeling komen, lijkt het mij nuttig een onderzoek te verrichten naar de praktische voor- en nadelen van andere rechtsvormen voor archiefbeheer.

Dit onderzoek zal zich ook uitstrekken naar de meest wenselijke aansturingvorm van de regionale historische centra in de provinciehoofdsteden, in het licht van een omvorming van het Algemeen Rijksarchief naar een Nationaal Archief. Dit onderzoek zal ik uitzetten.

Welke vormen van archieftoezicht gewenst zijn en hoe daar het beste inhoud aan kan worden gegeven, zal ook uit een onderzoek moeten blijken, dat het komende jaar wordt uitgevoerd.

Uiteindelijk zou de uitkomst van deze onderzoeken een wijziging van de Archiefwet 1995 kunnen betekenen.

3.1. Convenant archieven

Ik spreek het vertrouwen uit dat het Nederlandse archiefwezen de omslag naar het publiek toe zal kunnen volbrengen. Waar gedeelde verantwoordelijkheden bestaan, bestaan ook gedeelde belangen. Ik heb met het IPO, de VNG en de UvW afgesproken een convenant te sluiten. Dit convenant is bedoeld om het proces en de taken vast te leggen van de gezamenlijk overeengekomen krachtenbundeling tussen de genoemde partijen. Het convenant zal ons gezamenlijke voornemen vastleggen om drie zaken te gaan onderzoeken. Ten eerste wat toegankelijkheid en openbaarheid voor het publiek betekenen voor het archiefwezen, welke normen voor publiekstoegankelijkheid we hanteren, en hoe en tegen welke kosten aan de publieke toegankelijkheid voor archieven – inclusief de digitale toegang – inhoud kan worden gegeven. De bedoeling is in het convenant de onderzoeksvraag te formuleren en afspraken te maken over de termijn waarop het onderzoek moet plaatsvinden, de instelling van een begeleidingsgroep en door wie het onderzoek moet worden uitgevoerd. Belangrijkste partner in deze zal de DIVA zijn.

Het tweede onderzoek richt zich op de rechtsvorm van nieuwe regionale historische centra waar verschillende overheden en eventueel private partijen in participeren. Daarbij wordt ook de aansturing van deze instellingen onderzocht. Het derde onderzoek gaat na hoe het archieftoezicht ingericht moet worden. Deze onderzoeken zullen uit mijn begroting gerealiseerd worden.

Teneinde alle in deze brief genoemde ontwikkelingen te stimuleren en in praktijksituaties nader onderzoek te verrichten, hebben partijen afgesproken vijf pilots op te zetten. Dit zijn niet per se nieuwe projecten. Overwogen wordt om bij reeds bestaande projecten aan te sluiten. Het gaat daarbij om projecten waarin al het voornemen bestaat tot een brede samenwerking tussen instellingen. De pilots worden in gezamenlijk overleg uitgezocht.

Elementen die in de pilots naar voren moeten komen betreffen onder andere de wijze waarop de aanbieding van archiefmateriaal beter kan inspelen op de vraagstelling van het publiek en de daarbij gehanteerde normen. Welke rol spelen instellingen als DIVA en een Nationaal Archief bij het overbrengen van deze normen voor publieksbereik en de daarbij te gebruiken standaarden. Een ander element is het opzetten van een digitaal netwerk tussen archiefdiensten en zo mogelijk andere beheerders van historische documentatie, op provinciaal niveau. Ook van belang zal zijn hoe een regionaal historisch centrum of een andere grote archiefinstelling een steunfunctie kan vervullen ten behoeve van kleinere archiefbeherende instellingen. Wat betekent de regierol van de provincie bij de verbetering van de infrastructuur op het gebied van cultureel erfgoed door meer samenwerking of samengaan tot stand te brengen tussen de verschillende instellingen op dit gebied? Hoe ziet die rol eruit? En niet onbelangrijk is de vraag hoe distributie van gegevens uit archieven tot stand kan komen via lokale en regionale bibliotheken en andere instellingen met een informatietaak.

De bedoeling is het convenant dit voorjaar af te sluiten, zodat in dit najaar met de pilots van start gegaan kan worden. Ik heb voor deze pilots € 700 000,– vrijgemaakt op mijn begroting voor 2002, en maak op de begroting 2003 nog eens € 200 000,– vrij.

De uitkomsten van de onderzoeken en de resultaten van de pilots moeten leiden tot een meer uitgewerkt plan voor de toekomst. Over deze uitkomsten zult u tezijnertijd worden geïnformeerd.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

F. van der Ploeg

Naar boven