nr. 32
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 7 juni 2002
Tijdens het Algemeen Overleg van 24 januari 2002 (28 000 IXB, nr.
19) heeft het voormalig lid van de Tweede Kamer de heer Kuijper vragen gesteld
over de werkzaamheden van de douane in de Rotterdamse haven. Ik heb toen aangegeven
hierop schriftelijk te zullen rapporteren.
De vragen van de heer Kuijper hebben als centraal thema de concurrentiepositie
van de Rotterdamse haven en de invloed van de douane daarop. De afgelopen
maanden hebben mij meer geluiden bereikt dat de activiteiten van de douane
onbedoeld zouden leiden tot ladingverlies voor de Rotterdamse haven. Zo wordt
in het rapport «van EDC naar LDC» van Nederland distributieland
van september 2001 de douane als verbeterpunt aangemerkt. In het rapport «De
Rotterdamse Douane, ver- of aanjager van ladingstromen» van het Gemeentelijk
Havenbedrijf Rotterdam van november 2001 worden eveneens kritische noten bij
de werkwijze van de douane gezet, en tevens bij die van de Rijkskeuringsdienst
voor Vee en Vlees. De kritiek in beide rapporten richt zich – voor wat
de douane betreft – voornamelijk op de werkwijze van de Rotterdamse
douane ten opzichte van de douane in andere lidstaten. Die werkwijze zou er
mede de oorzaak van zijn dat goederenstromen worden verlegd naar havens waar
minder stringent wordt gecontroleerd.
De Rotterdamse haven is van groot belang voor Nederland. De douane is
zich daarvan terdege bewust. Er is daarom regelmatig overleg met koepelorganisaties.
Doel daarvan is te komen tot oplossingen voor gesignaleerde knelpunten en
problemen. Ook worden logistieke processen zoveel mogelijk op elkaar afgestemd.
Verder worden er nu tussen de douane, andere overheidsdiensten en het bedrijfsleven
constructieve besprekingen gevoerd om te komen tot een samenwerkingsverband
naar analogie van het ATAN-platform op Schiphol. In zo'n samenwerkingsverband
kan worden bereikt dat de activiteiten van de diverse overheidsdiensten die
zich richten op het bedrijfsleven, beter onderling worden afgestemd. De eventuele
verstoring van logistieke processen en de administratieve lastendruk kan hiermee,
naar ik hoop, nog verder worden teruggebracht.
Toch zullen in het belang van de Nederlandse samenleving, dus ook in het
belang van de Rotterdamse haven, regelmatig controles moeten plaatsvinden.
Daarbij gaat het zowel om controles op fiscaal terrein (rechten bij invoer)
als op controles op niet fiscaal terrein. Met betrekking tot die laatste categorie
controles heeft de heer Kuijper nadrukkelijk gevraagd of zij ook nodig zijn
als de goederen niet voor Nederland zijn bestemd. Deze vraag moet met ja worden
beantwoord. Van een groot aantal goederen is het namelijk niet wenselijk dat
zij ongecontroleerd Nederland of de Europese Unie binnenkomen. Soms gaat het
om goederen die in het geheel niet kunnen worden toegelaten, zoals drugs,
soms gaat het om goederen die alleen onder bepaalde voorwaarden kunnen worden
toegelaten. Die voorwaarden hebben soms betrekking op de kwaliteit van de
goederen, bijvoorbeeld ter voorkoming van besmettelijke ziekten (MKZ, BSE).
Ook kunnen de voorwaarden zijn gesteld om te voorkomen dat goederen in bepaalde
illegale circuits terecht komen, bijvoorbeeld wapens en munitie. In weer andere
gevallen zijn de voorwaarden gericht op formaliteiten die moeten zijn vervuld
in het land van herkomst, bijvoorbeeld om de illegale export van bedreigde
plant- en diersoorten te voorkomen. In al dit soort situaties zal de controle
aan de buitengrens van de EU moeten plaatsvinden, ook als de definitieve invoer
geschiedt in een andere lidstaat van de EU. Immers, als de goederen na het
passeren van de buitengrens aan het douanetoezicht zouden worden onttrokken,
is het misschien nog mogelijk de verschuldigde rechten bij invoer te heffen
en strafrechtelijk op te treden, maar daarmee kan niet worden teruggedraaid
dat de goederen de EU ongecontroleerd zijn binnengekomen.
De douane zal dus steeds in overleg blijven met het bedrijfsleven om zoveel
mogelijk aan de wensen vanuit die zijde te kunnen voldoen. Dat is echter niet
voldoende. Ook de internationale dimensie mag niet uit het oog worden verloren.
Immers, een sterk afwijkende controlemethodiek door andere douanediensten
zou eveneens kunnen leiden tot concurrentieverstoring. Er zijn daarom veel
contacten met andere landen om op de hoogte te blijven van de controle-inspanningen.
Het punt van het risico van concurrentieverstoring is ook onderkend door de
Europese Commissie, die mede daarvoor het programma Douane 2002 heeft ingesteld.
Belangrijkste doelstelling van dit programma is de douanediensten van de vijftien
lidstaten te laten werken als waren zij één douanedienst. Een
van de activiteiten van Douane 2002 is onderdelen van douanediensten die onder
vergelijkbare omstandigheden opereren, met elkaar in contact brengen en aldus
een level playing field bewerkstelligen. Het RALFH1
-project is hiervan een voorbeeld. In dit samenwerkingsverband wordt op operationeel
niveau getracht werkwijzen, waaronder het gebruik van de containerscanners,
zoveel mogelijk op elkaar af te stemmen. De Rotterdamse douane neemt hier
actief aan deel. Een andere speerpunt van Douane 2002 is het zoveel mogelijk
gelijkschakelen van de controle-inspanningen van de diverse douanediensten.
Daarmee wordt niet beoogd dat alle douanediensten op precies dezelfde manier
gaan controleren, maar wel dat de controles op een vergelijkbaar niveau liggen.
De Staatssecretaris van Financiën,
W. J. Bos