28 000 IXB
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Financiën (IXB) voor het jaar 2002

nr. 17
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 23 januari 2002

De vaste commissie voor Financiën1, de vaste commissie voor Landbouw, Natuurbeheer en Visserij2 en de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer3 hebben op 19 december 2001 overleg gevoerd met staatssecretaris Bos van Financiën over de ontwerpregelingen Groen beleggen (Fin-01-697/VROM-01-1147).

Van dit overleg brengen de commissies bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissies

De heer Vendrik (GroenLinks) merkt op dat artikel 3 van de Regeling groen beleggen bestaande projecten uitsluit. De enige uitzondering die daarop gemaakt wordt, betreft projecten in het kader van de biologische landbouw. In de regeling voor sociaal-ethische beleggingen is een vergelijkbare bepaling opgenomen. Wat betekent dit in de praktijk? Kunnen fondsen die zijn ingezet voor een bepaald project door een beleggingsfonds of een kredietinstelling, weer ingezet worden voor nieuwe projecten indien het oude project is afgerond? Hoe wordt omgegaan met het feit dat een aantal groene projecten in de zin van de Regeling groen beleggen elkaar opvolgen en in die zin een duurzaam karakter hebben? Is dat per definitie uitgesloten met deze regeling?

In de regeling is gesteld dat groenprojecten die duurzaam verliesgevend zijn van de regeling worden uitgesloten. Er wordt dus een zeker minimumrendement verondersteld. Het rendement mag echter ook niet te hoog zijn. Hoe wordt dit in de praktijk getoetst? De staatssecretaris stelt dat het maximum voor het economisch rendement in relatie gebracht wordt tot het verwachte milieurendement. Wat betekent dit? De regeling lijkt tamelijk open en vatbaar voor verschillende interpretaties, terwijl een uitvoeringsregeling als deze juist op dit punt heel precies moet definiëren wat wel en niet wordt toegestaan. Het milieurendement moet natuurlijk groot zijn. Voorkomen moet worden dat allerlei dubieuze fondsen een rol spelen.

De heer Vendrik vraagt vervolgens aandacht voor de 70/30-regeling die ertoe strekt dat 70% van de ingelegde gelden gestoken moet worden in beleggingen met een sociaal-ethisch karakter en 30% in beleggingen die noodzakelijk zijn om het desbetreffende fonds te laten functioneren. Het is de vraag of die 70/30-regeling voor beleggingsprojecten met een sociaal-ethisch karakter, die uitsluitend plaatsvinden in derdewereldlanden, niet een te grote begrenzing is bij de aanvang van een project. Is het mogelijk om voor de jaren 2002 en 2003 te werken met een ingroeivariant, waarbij uitgegaan wordt van een minimumniveau van 50/50 en de fondsen die zich willen kwalificeren voor deze regeling verplicht worden om dat percentage te laten groeien naar 70/30?

Welke landen komen er op de limitatieve lijst van landen waarin de gelden in het kader van de Regeling sociaal-ethisch beleggen moeten worden belegd? Is het waar dat het hier gaat om de eerste drie categorieën landen van de lijst met DAC (Development Assistance Committee)-landen? Zou het niet beter zijn om geen beperking op te leggen, zoals ook gedaan wordt in het kader van de giftenaftrek? Het zou namelijk jammer zijn als door deze inperking van de regeling een aantal bestaande projecten en wellicht ook nieuwe projecten voor kansarme landen in de wereld, die buiten de DAC-landen vallen, onmogelijk worden.

Voor de Regeling sociaal-ethisch beleggen geldt evenals voor de Regeling groen beleggen dat bestaande projecten uitgesloten worden. Is het mogelijk om een overgangsbepaling op te nemen en voor één keer een generaal pardon te maken, waardoor de projecten in het kader van de Regeling sociaal-ethisch beleggen gelijkgetrokken worden met de biologische landbouwprojecten?

De heer Vendrik heeft begrepen dat het voor de firma Oikocredit lastig is om zich te kwalificeren in de zin van de Wet toezicht beleggingsinstellingen (WTB). Daar is wel enige ruimte voor, maar het ligt ingewikkeld. Hij dringt erop aan dat het ministerie van Financiën zich blijft inspannen om Oikocredit niet uit te sluiten van de Regeling sociaal-ethisch beleggen. Assistentie van het ministerie van Financiën en van De Nederlandsche Bank is zeer gewenst als deze firma zich wil kwalificeren in de zin van de WTB en een beleggingsfonds gaat oprichten. Het is van belang dat Oikocredit niet bestraft wordt voor het feit dat er maar één begunstigde is, namelijk Oikocredit International, die vervolgens de ingelegde gelden gaat verdelen over de verschillende projecten. Hij pleit voor transparantie bij toepassing van de WTB-regels.

Tot slot stelt de heer Vendrik dat het tamelijk bewerkelijk kan zijn als in het kader van de Regeling sociaal-ethisch beleggen analoog aan de Regeling groen beleggen op het niveau van projecten elke keer een verklaring moet worden afgegeven. Is er een mogelijkheid om pakketsgewijs te opereren? Wellicht kan de reputatie van de betreffende instelling of fonds nog tot enige verlichting leiden, zodat nieuwe fondsen wat zwaarder worden aangepakt en bestaande fondsen – met name Oikocredit – met een wat mildere administratievelastendruk te maken krijgen als het gaat om de uitvoering van deze regeling.

Mevrouw De Vries (VVD) verwijst naar een verzoek van de Nederlandse Vereniging van banken om de aanvraagtermijn voor een project in het kader van de Regeling groen beleggen te verlengen van drie maanden naar een jaar. Zij stellen dat een termijn van drie maanden in de praktijk te kort blijkt te zijn. Is de staatssecretaris het ermee eens dat die termijn te kort is?

De Regeling groen beleggen heeft geleid tot een groot animo voor het bouwen van groenlabelkassen. Er zal dan ook een beleid ontwikkeld moeten worden om een en ander in goede banen te leiden. Is het juist dat de vaste commissie voor Landbouw, Natuurbeheer en Visserij hierover nog komt te spreken en dat er nu nog geen onomkeerbare beslissingen worden genomen?

Met de projecten natuur en bos gaat het niet goed. Dit zijn projecten met een hoge natuurwaarde en een laag economisch rendement. Wat wordt daaraan gedaan? Het is van belang om een goede analyse te maken van de redenen waarom een project niet goed loopt. Het is niet verstandig om door te gaan met stimulering van een project dat slecht loopt. Vindt de staatssecretaris het van belang dat die brede analyse er komt? Hoe wordt gegarandeerd dat er sprake is van continuïteit en zekerheid?

De heer De Haan (CDA) vindt dat een zekere souplesse betracht moet worden bij de toepassing van de 70/30-regeling, vooral bij projecten buiten Nederland.

Er is iets voor te zeggen om een minimumrendement of een maximumrendement te stellen voor sociaal-ethische beleggingen of groene beleggingen, maar er is ook iets voor te zeggen om succesvolle projecten te stimuleren door een rendementsprikkel in te bouwen. Hoe denkt de staatssecretaris daarover? In het geval van Oikocredit is het bijvoorbeeld de vraag of de WTB van toepassing kan zijn. Kan daar een praktische oplossing voor worden gevonden? Het is onbegonnen werk om alle projecten in het kader van de Regeling sociaal-ethisch beleggen analoog aan de Regeling groen beleggen individueel te beoordelen. Is een pakketbenadering mogelijk?

Het antwoord van de staatssecretaris

De staatssecretaris stelt dat bij projecten in het kader van de Regeling groen beleggen uitgegaan wordt van het veronderstelde milieurendement en van het economische rendement. De Regeling groen beleggen is niet bedoeld voor projecten waarbij geen sprake is van milieurendement of van een heel laag milieurendement. Is er sprake van een goed milieurendement en van een laag economisch rendement dan is er alles aan gelegen om zo'n project binnen te halen. Dat zijn namelijk projecten die goed zijn voor het milieu, maar die in economische zin een steuntje in de rug nodig hebben. Projecten die goed zijn voor het milieu, maar die een wat hoger economisch rendement hebben, hoeven niet meteen afgeschreven te worden. In de notitie Verdonkergroenen regeling groenprojecten, die de Kamer op 2 augustus 2001 is toegezonden, wordt uiteengezet op welke gronden gekozen wordt voor bepaalde projecten. De Regeling groen beleggen is bedoeld om bepaalde projecten, technologieën en typen investeringen te stimuleren die in eerste instantie nog niet voldoende rendement hebben, maar die wel vanuit milieuperspectief veelbelovend zijn en die op termijn wel voldoende rendement moeten hebben. Te verwachten is dat bepaalde projecten na verloop van tijd beter renderen. Die behoeven dan niet meer onder de regeling te vallen en dan is er plaats voor andere nieuwe voorhoedetechnologieën of voorhoedeprojecten. Uit de notitie Verdonkergroenen blijkt dat er niet, zoals wel is verondersteld, sprake is van vervuiling van het bestand aan projecten.

Wat de groenlabelkassen betreft is dezelfde procedure gevolgd. In eerste instantie was er sprake van voorhoede-investeringen. Inmiddels vallen de groenlabelkassen niet meer onder de voorhoede-investeringen en moet er plaats gemaakt worden voor projecten die nu gedefinieerd kunnen worden als voorhoedeprojecten. Criterium is dat de projecten innoverend moeten werken en dat geldt ook voor de groenlabelkassen. De staatssecretaris is zich er niet van bewust dat de vaste commissie voor Landbouw, Natuurbeheer en Visserij zich hierover nog moet buigen. Wel zal een technische commissie, waarin de land- en tuinbouworganisaties vertegenwoordigd zijn via LTO-Nederland, advies geven op dit terrein. De Kamer zal op de hoogte gehouden worden van de bevindingen van deze commissie.

De staatssecretaris stipuleert dat zaken die structureel verliesgevend zijn, waarbij geen perspectief is op een eigenstandig functioneren op de markt, niet structureel via de Regeling groen beleggen gefinancierd worden. De regelingen zijn vooral bedoeld om projecten nu net dat laatste zetje te geven om zelfstandig te kunnen functioneren. Het is dus niet de bedoeling om te investeren in projecten of technologieën die er ook wel zouden komen zonder de fiscale bonus. Een manier om daarbinnen een goede balans te vinden, is het monitoren van wat de marktaandelen zijn van bepaalde technologieën en na te gaan of de voorhoedefunctie tot haar recht komt. Ook moet goed overleg plaatsvinden met de betrokkenen. Daarbij speelt de eerder genoemde technische commissie een belangrijke rol.

Voor het bepalen van de rendementsgrens moet uitgegaan worden van het fiscaal instrumentarium. De bonus die via deze regeling in fiscaal opzicht gegeven wordt is ongeveer 2,5%. Als daarbij als ijkpunt genomen wordt dat het voor iedereen mogelijk moet zijn om met box 3-beleggingen een rendement van ruim 4% te kunnen halen, moet het eigen rendement van een project grofweg 2% zijn. Als daarbovenop een fiscale bonus komt van 2,5%, zal de belegger in staat zijn om een rendement te halen dat in overeenstemming is met de veronderstellingen die daaromtrent gemaakt zijn bij box 3. Op die manier wordt gepoogd een balans te vinden. Is er sprake van een subsidie dan wordt dit meegeteld als een verondersteld rendement. Daarmee wordt het eigenstandige aandeel van het project wel kleiner. Er is geen harde ondergrens op dat punt. Criterium blijft dat projecten op termijn op eigen kracht moeten kunnen functioneren.

Het klopt dat bestaande projecten volgens artikel 3 van de regeling worden uitgesloten. Op het moment dat de financiering van een project wordt beëindigd en het geld in het fonds weer vrijkomt, kan het voor een nieuw project worden ingezet. Dan zijn de fiscale faciliteiten beschikbaar voor die hernieuwde investering. Op de regel dat de faciliteit niet geldt voor projecten die al bestaan ten tijde van de invoering van een nieuwe regeling is bij het groen beleggen een uitzondering gemaakt voor de biologische landbouw, omdat er anders problemen zouden ontstaan in de concurrentieverhoudingen tussen landbouwers die wel profiteren van de faciliteit en landbouwers die daar niet van zouden kunnen profiteren.

De regeling sociaal ethisch beleggen wordt zo spoedig mogelijk aan de Kamer toegezonden. In overleg met de sector is overeengekomen dat er in de vrijgestelde ruimte in box 3, waar men in het kader van groen beleggen gebruik van kan maken, ook ruimte moet zijn voor sociaal-ethisch beleggen, toegespitst op een bepaalde categorie projecten die vooral ten dienste komen van de ontwikkelingslanden. De fiscale bonus daarbij moet gelijk zijn aan die in vergelijkbare regelingen, zoals de regelingen voor groen beleggen, durfkapitaal en de Regeling cultureel beleggen. Die bonus bestaat uit een vrijstelling van de vermogensrendementsheffing, die 1,2% oplevert, en uit een in een heffingskorting omgezette extra bonus, die 1,3% oplevert, in totaal een bonus van 2,5%. Vervolgens is een aantal zaken nader uitgekristalliseerd. In principe is gekozen bij deze fondsen voor een verhouding van 70/30%, waarbij 70% sociaal-ethische beleggingen zijn en 30% niet. Wordt die 70% niet gehaald, dan wordt het instrument van een lumpsumheffing ingezet. In de praktijk moet blijken of dit haalbaar is. Uit de sector kwamen geluiden dat 70% ethisch niet haalbaar is en dat toegewerkt zou moeten worden naar een fondsstructuur waarbij maar 50% ethisch is en 50% niet. Er is echter geen noodzaak gebleken om dat 70%-criterium omlaag te brengen tot 50%. Bovendien zou het onwenselijk zijn, omdat het karakter van het fonds dan verwatert. Daar is de faciliteit niet bij gebaat. De regeling is echter zo gesteld dat, mocht blijken dat die 70% niet gehaald wordt om redenen die niet te maken hebben met de inspanningen van de betrokken partijen, de mogelijkheid is ingebouwd om het instrument van de lumpsumheffing niet toe te passen en nader te bezien hoe daarmee wordt omgegaan.

Instellingen kunnen zich kwalificeren om van deze regeling gebruik te maken. Vervolgens worden er projecten goedgekeurd die door die instellingen in uitvoering genomen worden. Bewust is ervoor gekozen om bij de sociaal-ethische projecten de goedkeuring via het ministerie van Ontwikkelingssamenwerking te laten lopen. Daarbij is het zaak dat gekozen wordt voor een definitie van die projecten – en van de landen waarbinnen die projecten worden uitgevoerd – die zich verhoudt tot het overige beleid op het gebied van ontwikkelingssamenwerking. Daarbij is de DAC-lijst leidraad geweest. Gekozen is voor de eerste drie categorieën landen. De reden waarom niet voor een grotere groep landen is gekozen, is gelegen in de verdonkergroeningsdiscussie. Een te soepel beleid bij de keuze van landen en het type projecten dat zich kwalificeert zal leiden tot verdringing van de kleinere projecten. De regeling voor giftenaftrek is veel ruimer opgezet, maar dat is dan ook geen instrument dat specifiek ten dienste staat van bepaalde beleidsdoelstellingen. In artikel 2 van de regeling voor sociaal-ethisch beleggen is gedefinieerd wie de eindbegunstigden zijn van deze faciliteit. Zo is er specifiek aandacht voor natuurlijke of rechtspersonen die werkzaam zijn in het micro- en kleinbedrijf in ontwikkelingslanden, inclusief het kleine boerenbedrijf, coöperaties, biologische landbouwprojecten en producenten die vallen onder de certificering van de Fairtrade labeling organizations international (FLO). In deze regeling is, evenals bij de Regeling groen beleggen, ervoor gekozen om bestaande projecten niet te laten delen in de faciliteiten. Die projecten hebben er namelijk geen voordeel van, omdat er al financiering is geregeld. Blijkt echter dat er herfinanciering nodig is van bestaande projecten, waardoor het voordeel van de nieuwe fiscale regeling wordt doorgegeven aan de eindbegunstigden, dan zal daar in de uitvoeringssfeer een oplossing voor gezocht worden, opdat men mee kan delen in deze nieuwe faciliteit.

De staatssecretaris deelt mee dat met Oikocredit gesprekken zijn gevoerd, waarin duidelijk is gemaakt dat aan fondsen en instellingen bepaalde eisen gesteld mogen worden op het gebied van transparantie, toezicht, het afleggen van verantwoording en dergelijke, voordat zij gebruik kunnen maken van de nieuwe fiscale regeling voor sociaal-ethisch beleggen. Daar is wetgeving voor, onder andere de WTB. Er is geen enkele reden om die wetten te versoepelen met als enig oogmerk het belang van één instelling. Oikocredit zal zich aan moeten passen aan de normen die gelden op het gebied van transparantie en toezicht. Wellicht zijn er mogelijkheden om een deel van de Oikocredit International-portefeuille wel in aanmerking te laten komen. De staatssecretaris zal dit nader bezien.

Tot slot stelt de staatssecretaris dat nagegaan wordt of de aanvraagtermijn van drie maanden voor een project in het kader van de Regeling groen beleggen te kort is. Hij kan zich voorstellen dat die termijn ruimer wordt.

Nadere gedachtewisseling

De heer Vendrik (GroenLinks) vraagt wanneer de regeling sociaal ethisch beleggen van kracht zal zijn en of het voor de Kamer nog mogelijk is om daarover opmerkingen te maken. Hij hoopt dat de DAC-lijst niet pro rata toegerekend wordt aan de Nederlandse beleggers, maar dat er enige ruimte is voor Oikocredit. Het punt van de herfinanciering van bestaande projecten is nog niet geheel duidelijk. Moet daaruit afgeleid worden dat bestaande projecten van Oikocredit zich niet kwalificeren in de zin van de regeling tenzij er sprake is van een herstart of een nieuwe start van een bepaald project dat met hetzelfde geld wordt gefinancierd? Dat heeft als consequentie dat belastingplichtigen, vanaf 2001, voor het deel van een fonds dat als bestaand project wordt aangemerkt vermogensrendementsheffing moeten betalen. Dat is een harde maatregel, want het gaat hier om beleggers die al langdurig af hebben gezien van een hoog rendement. Tegen deze achtergrond vraagt hij de staatssecretaris om de bestaande projecten bij Oikocredit geschikt te verklaren in de zin van de regeling.

De heer Vendrik is het ermee eens dat Oikocredit zich moet kwalificeren in de zin van de wet. Een Nederlands fonds Oikocredit kan echter pas opgericht worden, als duidelijk is dat er geen problemen ontstaan in de zin van toezicht en controle, omdat de projecten gefinancierd worden vanuit Oikocredit International. Of worden Oikocredit Nederland en Oikocredit International de facto als één club beschouwd?

Mevrouw De Vries (VVD) is het met de staatssecretaris eens dat de Regeling sociaal-ethisch beleggen vooral niet op één organisatie geënt moet zijn. De regeling moet toegankelijk zijn voor meerdere instellingen. Zij benadrukt dat de aanvraagtermijn voor projecten in het kader van de Regeling groen beleggen verlengd moet worden, te beginnen met een halfjaar. Hoe denkt de staatssecretaris over het beleid van de staatssecretaris van LNV om meer de markt op te gaan om privaatgeld te krijgen voor projecten in het kader van natuur en bos?

De heer Dijsselbloem (PvdA) sluit zich aan bij de vraag over de verlenging van de aanvraagtermijn van drie maanden en bij de vraag over de bestaande projecten van Oikocredit. Het verheugt hem dat de staatssecretaris enige souplesse zal betrachten bij de 70/30%-grens voor de sociaal-ethische fondsen. De staatssecretaris heeft niets gezegd over de groenverklaring voor de sociaal-ethische projecten. Moet elk project van een verklaring worden voorzien? Hoe werkt dat in de praktijk? Zal dit niet leiden tot meer bureaucratie? Valt bodemsanering onder de regeling groen beleggen? Is het duurzaam renoveren van woningen onder de regeling groen beleggen gekomen en, zo ja, hoe wordt hieraan vormgegeven? Vorig jaar heeft de Kamer ervoor gepleit om de grens voor Dubo-woningen te verhogen naar f 600 000. Gebleken is dat deze grens ook al aan de krappe kant is. Wat vindt de staatssecretaris hiervan?

Mevrouw Giskes (D66) vindt de benadering van de staatssecretaris ten opzichte van de 70/30%-grens wat open. Is de staatssecretaris bereid om de Kamer, zodra hij van plan is hiervan af te wijken, daarvan op de hoogte te stellen? Zij is het ermee eens dat het logisch is om bestaande projecten, gegeven de nieuwe rendementsheffing, alsnog onder de Regeling sociaal-ethisch beleggen te laten vallen. Dat moet dan ook wel gelden voor groen beleggen en later ook voor cultureel beleggen. Wanneer kan de Kamer de Regeling cultureel beleggen verwachten?

De staatssecretaris verwacht dat de Regeling cultureel beleggen begin 2002 aan de Kamer zal worden toegezonden. De regeling wordt met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2002 toepasbaar. Dat geldt ook voor de Regeling sociaal-ethisch beleggen. De Kamer is zeker nog in formele zin in de gelegenheid om te reageren op de regeling sociaal-ethisch beleggen.

De staatssecretaris is het ermee eens dat niet te veel gefocust moet worden op Oikocredit. Nu al zijn andere instellingen actief op dit terrein. De bereidheid bestaat om op een praktische manier een eventuele transitie van de huidige manier waarop Oikocredit de zaken regelt naar een voor het kabinet aanvaardbare manier te begeleiden. Het zou buitengewoon behulpzaam zijn als Oikocredit wat het pro rata-probleem betreft binnen de eigen structuur een splitsing aanbrengt. Dan wordt het eenvoudiger om daar op een verstandige manier mee om te gaan.

Voorts wijst de staatssecretaris erop dat de regelingen voor groen beleggen en sociaal-ethisch beleggen niet bedoeld zijn om beleggers te helpen, maar om projecten beter op de rails te krijgen. De beleggers zijn mensen die een redelijk rendement aanvaardbaar vinden, gezien het doel waaraan het geld wordt besteed. Zodra bestaande projecten onverkort onder deze regelingen mogen vallen, ondervinden de bestaande projecten daar geen enkel voordeel van, slechts beleggers. Dat strookt niet met de doelstelling van de regelingen.

Met betrekking tot de natuur- en bosprojecten moet de staatssecretaris constateren dat binnen de regeling geen andere instrumenten voorradig zijn om aanwending van de faciliteiten in die richting verder te stimuleren. Het gaat hier om een sector met een heel laag eigenstandig rendement. Het is een sector die met zeer hoge kosten te maken heeft. Zelfs met inbegrip van de fiscale bonus blijkt het nog steeds moeilijk om de zaken rendabel te krijgen. De regeling heeft wat dat betreft beperkingen.

Het is niet noodzakelijk om voor elke kleine lening een goedkeuring aan te vragen. De regeling is zodanig opgezet dat ook voor programmavoorstellen goedkeuring gevraagd kan worden. Daar kunnen een heleboel projecten onder vallen.

Bodemsanering valt onder artikel 2j van de regeling, evenals duurzame renovatie, onder artikel 2h3.

De staatssecretaris zegt toe dat hij de Kamer zal informeren mocht blijken dat de 70/30%-grens niet haalbaar is voor de sociaal-ethische fondsen. Hij hoopt echter dat dit niet nodig is.

Tot slot zegt hij gaarne toe de termijn van drie maanden te verlengen naar zes maanden.

De voorzitter van de vaste commissie voor Financiën,

Crone

De voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

Ter Veer

De voorzitter van de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Th. A. M. Meijer

De griffier van de vaste commissie voor Financiën,

Berck


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Witteveen-Hevinga (PvdA), Rosenmöller (GroenLinks), Crone (PvdA), voorzitter, Voûte-Droste (VVD), Noorman-den Uyl (PvdA), Giskes (D66), Kamp (VVD), Marijnissen (SP), Van Dijke (ChristenUnie), Bakker (D66), De Vries (VVD), Hofstra (VVD), De Haan (CDA), ondervoorzitter, Stroeken (CDA), Van Beek (VVD), Balkenende (CDA), Vendrik (GroenLinks), Remak (VVD), Wijn (CDA), Kuijper (PvdA), Dijsselbloem (PvdA), Bolhuis (PvdA), Slob (ChristenUnie) en Cörüz (CDA).

Plv. leden: Koenders (PvdA), Harrewijn (GroenLinks), Balemans (VVD), Van Oven (PvdA), Schimmel (D66), Klein Molekamp (VVD), De Wit (SP), Hoekema (D66), Van Walsem (D66), Wilders (VVD), Blok (VVD), Dankers (CDA), Hillen (CDA), Weekers (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), Rabbae (GroenLinks), Hessing (VVD), Van den Akker (CDA), Timmermans (PvdA), Hindriks (PvdA), Smits (PvdA), Van der Vlies (SGP), Ten Hoopen (CDA) en Duijkers (PvdA).

XNoot
2

Samenstelling: Leden: Van der Vlies (SGP), ondervoorzitter, Swildens-Rozendaal (PvdA), Ter Veer (D66), voorzitter, Witteveen-Hevinga (PvdA), Feenstra (PvdA), Poppe (SP), Van Ardenne-van der Hoeven (CDA), Stellingwerf (ChristenUnie), M.B. Vos (GroenLinks), Augusteijn-Esser (D66), Klein Molekamp (VVD), Passtoors (VVD), Th. A. M. Meijer (CDA), Hermann (GroenLinks), Geluk (VVD), Schreijer-Pierik (CDA), Atsma (CDA), Ross-van Dorp (CDA), Oplaat (VVD), Schoenmakers (PvdA), Waalkens (PvdA), Udo (VVD), Herrebrugh (PvdA), Snijder-Hazelhoff (VVD), Dijsselbloem (PvdA).

Plv. leden: Van Vliet (D66), Depla (PvdA), Ravestein (D66), Zijlstra (PvdA), Albayrak (PvdA), Kant (SP), Mosterd (CDA), Van Middelkoop (ChristenUnie), Van der Steenhoven (GroenLinks), Scheltema-de Nie (D66), Verbugt (VVD), Cornielje (VVD), Rietkerk (CDA), Pitstra (GroenLinks), Kamp (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), Van Wijmen (CDA), Buijs (CDA), Weekers (VVD), Dijksma (PvdA), Bolhuis (PvdA), O.P.G. Vos (VVD), Te Veldhuis (VVD) en Duivesteijn (PvdA).

XNoot
3

Samenstelling: Leden: Witteveen-Hevinga (PvdA), Van Middelkoop (ChristenUnie), Feenstra (PvdA), Verbugt (VVD), Poppe (SP), Duivesteijn (PvdA), Augusteijn-Esser (D66), Klein Molekamp (VVD), Hofstra (VVD), ondervoorzitter, Th. A. M. Meijer (CDA), voorzitter, Luchtenveld (VVD), Van Wijmen (CDA), Kortram (PvdA), Ravestein (D66), Van der Steenhoven (GroenLinks), Van Gent (GroenLinks), Rietkerk (CDA), Oplaat (VVD), Van der Staaij (SGP), Schoenmakers (PvdA), Waalkens (PvdA), Udo (VVD), Mosterd (CDA), Ten Hoopen (CDA) en Depla (PvdA).

Plv. leden: Dijksma (PvdA), Stellingwerf (ChristenUnie), Valk (PvdA), Van Lente (VVD), De Wit (SP), Van Heemst (PvdA), Scheltema-de Nie (D66), Van Beek (VVD), Geluk (VVD), Schreijer-Pierik (CDA), Blok (VVD), Biesheuvel (CDA), Crone (PvdA), Giskes (D66), M.B. Vos (GroenLinks), Halsema (GroenLinks), Van den Akker (CDA), Niederer (VVD), Van 't Riet (D66), Spoelman (PvdA), Hindriks (PvdA), Snijder-Hazelhoff (VVD), Visser-van Doorn (CDA) en Leers (CDA).

Naar boven