nr. 12
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VERKEER EN WATERSTAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 5 december 2001
Naar aanleiding van het verzoek de stand van zaken van het project Spoorzone
Delft inzichtelijk te maken (zie 28 000 A, nr. 10, vraag 30), deel ik
u het volgende mede. De verkenning «Rijswijk – Schiedam, Spoorzone
Delft» is afgerond. Ik heb op basis van de resultaten van de verkenning
besloten het project «Spoorzone Delft» in het planstudieprogramma
spoor op te nemen. De verrichte studies bieden mij voldoende aanknopingspunten
om te verwachten dat een planstudie tot een goed onderbouwd projectbesluit
kan leiden.
In de verkenning is een kostenraming voor een viersporige tunnel opgesteld.
Deze raming dient in dit stadium van het proces met grote voorzichtigheid
te worden gehanteerd. Een viersporige tunnel te Delft kost, inclusief station,
naar verwachting € 500 miljoen (f 1 100 miljoen, prijspeil
2001). In de meerjarenbegroting van het Infrastructuurfonds is een bedrag
van € 301 miljoen (f 664 miljoen, prijspeil 2001) gereserveerd
voor de aanleg van een tunnel met daarin opgenomen het station. Daarnaast
hebben de regionale publieke partijen Delft en Haaglanden een bijdrage aan
het project Spoorzone Delft toegezegd van respectievelijk € 45 miljoen
en € 11 miljoen. Ik zie verder mogelijkheden voor kostenbesparende
tunnelontwerpen en een vergroting van de opbrengsten uit PPS of uit andere
bronnen. Tijdens de planstudiefase ontstaat nauwkeuriger inzicht in de kosten
van het project en in de financiële bijdragen van partijen aan het project.
Vanwege de nauwe relatie tussen de realisatie van een tunnel en de ruimtelijk-economische
invulling van het binnenstedelijke gebied heb ik de gemeente Delft gevraagd
de planstudie ter hand te nemen en samen met Railinfrabeheer uiterlijk januari
2003 een voorstel voor een projectbesluit voor te leggen conform de Spelregels
van het MIT. In deze planstudiefase worden ook mogelijke PPS-constructies
bezien, opdat bij het projectbesluit de meest kansrijke variant kan worden
verkozen. Vooralsnog wordt gestreefd naar een start van de realisatie van
het project in 2006.
De gemeente Delft heeft u onlangs een brochure aangeboden waarin zij aangeeft
dat door een gefaseerde aanleg van de tunnel en met een extra financiële
bijdrage nu met de realisatie van het project kan worden aangevangen. Gelet
op de te doorlopen procedures (Spelregels van het MIT) moet nu worden toegewerkt
naar een project-besluit. Conform de Spelregels worden de kosten en de baten
in de planstudie nader uitgewerkt en afgewogen. Zoals reeds vermeld ontstaat
eerst in deze fase een duidelijk inzicht in de beschikbare financiële
bijdragen en de PPS-potentie. Ik wens het project dan ook aan het einde van
de planstudie integraal af te wegen en niet nu over een deel van het project
of een deel van de financiën te besluiten. Overigens zal Railinfrabeheer
een gefaseerde bouw als variant in de planstudie betrekken.
Het voortouw voor het opstellen van de publiek-publieke procesovereenkomst
voor deze fase van de studie ligt bij de gemeente Delft. De overeenkomst heeft
enige tijd op zich laten wachten daar voor de fundamentele invulling van het
proces moest worden vastgesteld of voor uitvoering van het project de Tracéwet
van toepassing is. Inmiddels is in overleg met het ministerie van VROM geconstateerd
dat de Tracéwet niet van toepassing is. Voor de aanleg van de spoortunnel
bestaat op basis van het Besluit m.e.r. geen plicht tot het maken van een
milieueffectrapport (MER). Wel bestaat voor de realisering van het stedelijk
programma een m.e.r.-beoordelingsplicht. Gemeente Delft heeft vanwege de wederzijdse
verwevenheid van het stedelijk programma en de tunnel, aangeboden de milieueffecten
voor zowel de spoortunnel als de stedelijke ontwikkeling in kaart te brengen.
Ik acht dit aanbod van de gemeente Delft een goede zaak en heb het aanbod
daarom graag geaccepteerd. Nu kan de procesovereenkomst door alle betrokken
overheden binnenkort, gestreefd wordt binnen acht weken, worden ondertekend.
Uw laatste vraag betreft het onderzoek naar benuttingsmogelijkheden. Conform
het uitgezette beleid wordt in elke studie bekeken of benuttingsmaatregelen
een verwacht capaciteitsprobleem het hoofd bieden. Een tunnel te Delft wordt
echter te allen tijde gedimensioneerd op vier sporen. De benuttingsstudie
levert waardevolle informatie over de termijn waarop in Delft vier sporen
nodig zijn en over de inrichting van de overige delen van het traject Rijswijk–Rotterdam.
In het vertrouwen u met bovenstaande voldoende te hebben geïnformeerd.
De Minister van Verkeer en Waterstaat,
T. Netelenbos